ECLI:NL:RBMNE:2023:2066

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 mei 2023
Publicatiedatum
4 mei 2023
Zaaknummer
C/16/532376 / HA ZA 22-3
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van onrechtmatig onttrokken gelden uit aandeelhoudersovereenkomst en inzage in bescheiden

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Midden-Nederland, hebben eiseressen, bestaande uit twee B.V.'s, vorderingen ingesteld tegen gedaagden, eveneens bestaande uit twee B.V.'s, met betrekking tot onrechtmatig onttrokken gelden en de afwikkeling van een aandeelhoudersovereenkomst. De procedure begon met een dagvaarding op 15 december 2021, gevolgd door verschillende producties en een mondelinge behandeling op 4 november 2022. De eiseressen stelden dat gedaagden, tijdens de samenwerking, lidmaatschapsgelden van klanten van hun franchisenemer onrechtmatig op eigen rekeningen hebben laten storten. Dit leidde tot een vordering van € 99.114,04 aan onttrokken gelden en schadevergoeding. Gedaagden voerden verweer en stelden dat eiseressen niet ontvankelijk waren in hun vorderingen.

De rechtbank oordeelde dat gedaagden onrechtmatig hebben gehandeld door gelden te onttrekken aan de onderneming van eiseressen. De rechtbank wees de vordering tot terugbetaling van € 47.577,75 toe, alsook de vordering tot inzage in de inbeslaggenomen bescheiden. De rechtbank oordeelde dat eiseressen rechtmatig belang had bij inzage in de bescheiden om de onrechtmatige handelingen van gedaagden te onderbouwen. De rechtbank legde gedaagden ook een dwangsom op voor het niet voldoen aan de inzageverplichting. In reconventie vorderden gedaagden een bedrag van € 40.896,54, maar de rechtbank hield verdere beslissingen aan en verwees de zaak naar een rol voor het nemen van akten.

Uitspraak

RECHTBANK Midden-Nederland

Civiel recht
Zittingsplaats Utrecht
Zaaknummer: C/16/532376 / HA ZA 22-3
Vonnis van 10 mei 2023
in de zaak van

1.[eiseres sub 1] B.V.,

te [vestigingsplaats 1] ,
hierna te noemen: [eiseres sub 1] ,
2.
[eiseres sub 2] B.V.,
te [vestigingsplaats 1] ,
hierna te noemen: [eiseres sub 2] ,
eisende partijen in conventie,
verwerende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: [eiseressen c.s.] .,
advocaat: mr. M.M. Hazewinkel te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde sub 1] B.V.,

te [vestigingsplaats 2] ,
hierna te noemen: [gedaagde sub 1] ,
2.
[gedaagde sub 2],
te [woonplaats] ,
hierna te noemen: [gedaagde sub 2] ,
gedaagde partijen in conventie,
eisende partijen in reconventie,
hierna samen te noemen: [gedaagden c.s.] ,
advocaat: mr. J. Brakke te Zeewolde.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 15 december 2021 met 13 producties,
- de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie met 4 producties,
- de akte overlegging producties van [gedaagden c.s.] met 8 producties,
- de conclusie van antwoord in reconventie met 6 producties,
- de mondelinge behandeling van 4 november 2022, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt,
- de akte van [gedaagden c.s.] van 14 december 2022,
- de antwoordakte van [eiseressen c.s.] . van 25 januari 2023.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Waar gaat het in deze zaak over?

2.1.
[eiseres sub 1] is een bedrijf dat gespecialiseerd is in het geven van persoonlijk advies en begeleiding op het gebied van sport en voeding. Het concept wordt geëxploiteerd op basis van een franchiseformule met 52 franchisenemers, verspreid over in totaal 90 vestigingen in Nederland.
2.2.
[gedaagde sub 2] was vanaf 1 december 2016 zo’n franchisenemer via zijn eenmanszaak [handelsnaam] en had één fitnessstudio, in [vestigingsplaats 2] .
2.3.
[gedaagde sub 2] , via [gedaagde sub 1] , en [eiseres sub 1] zijn gaan samenwerken en hebben [eiseres sub 2] opgericht. [eiseres sub 2] is vervolgens als franchisenemer drie extra fitnessstudio’s ( [plaats 1] , [plaats 2] en [plaats 3] ) gaan exploiteren. De afspraken tussen [eiseres sub 1] en [gedaagde sub 1] zijn vastgelegd in een aandeelhoudersovereenkomst.
2.4.
In de zomer van 2020 wilde [gedaagden c.s.] de samenwerking met [eiseres sub 1] beëindigen. Terwijl partijen bezig waren met de afwikkeling van hun samenwerking, kreeg [eiseres sub 1] bedenkingen bij de juistheid en volledigheid van de administratie van [eiseres sub 2] en had [eiseres sub 1] het vermoeden dat klanten van [eiseres sub 2] lidmaatschapsgelden overmaakten op andere rekeningen dan op die van [eiseres sub 2] . In het kader van een bewijsbeslag door [eiseres sub 1] is uit de inbeslaggenomen bankafschriften gebleken dat [gedaagden c.s.] de lidmaatschapsgelden van klanten van [eiseres sub 2] liet betalen op eigen bankrekeningen van [gedaagde sub 2] .
2.5.
Op 19 maart 2021 heeft [gedaagde sub 2] te kennen gegeven dat hij voornemens was zelfstandig de onderneming in [vestigingsplaats 2] voort te zetten. Hij heeft hiervoor de klanten en relaties van [eiseressen c.s.] . zonder overleg met [eiseres sub 1] overgenomen.
2.6.
Volgens [eiseressen c.s.] . heeft [gedaagden c.s.] hiermee de onderneming op onrechtmatige wijze overgenomen en voortgezet. [eiseressen c.s.] . is kort gezegd van mening dat de onrechtmatig onttrokken gelden aan [eiseres sub 2] terugbetaald moeten worden. Ook heeft [gedaagden c.s.] volgens hem het non-concurrentiebeding en relatiebeding uit de aandeelhoudersovereenkomst overtreden waardoor [gedaagden c.s.] aan [eiseres sub 1] een boete moet betalen.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
[eiseressen c.s.] . vordert – samengevat – om uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagden c.s.] hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [eiseres sub 2] van € 99.114,04,-;
II. [gedaagden c.s.] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de door [eiseres sub 2] geleden schade ten gevolge van het onrechtmatig toe-eigenen van het klantenbestand van de onderneming, indien nodig nader op te maken bij staat;
III. [gedaagden c.s.] hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [eiseres sub 1] van € 30.000,-, te vermeerderen met € 1.000,- voor iedere dag dat de overtreding voortduurt vanaf 1 april 2021 tot en met de datum van dit vonnis en EUR 1.000,-- voor iedere dag dat betaling na de datum waarop het vonnis is gewezen uitblijft;
IV. [gedaagden c.s.] hoofdelijk te veroordelen tot onmiddellijke afgifte van de onbewerkte
(afschriften van) inbeslaggenomen bescheiden, zoals beschreven in randnummer 47 van de dagvaarding, aan de raadsman van [eiseres sub 2] ;
V. [gedaagden c.s.] hoofdelijk te bevelen mee te werken aan, voor zover dit vereist is, het verstrekken van digitale inlogcodes en wachtwoorden en andere relevante informatie indien dat noodzakelijk is om de in beslag genomen en in bewaring gegeven (digitale kopieën van de) bescheiden toegankelijk te maken voor [eiseres sub 2] ;
VI. aan het gevorderde onder IV. en V. een door gedaagden te verbeuren direct opeisbare dwangsom te verbinden van EUR 10.000,-- voor iedere dag of gedeelte van een dag dat gedaagden in gebreke blijven (volledig) aan deze veroordelingen te voldoen;
VII. [gedaagden c.s.] hoofdelijk te veroordelen in de volledige kosten van dit geding en in de
nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten.
3.2.
[gedaagden c.s.] voert verweer. [gedaagden c.s.] concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eiseressen c.s.] ., dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [eiseressen c.s.] ., met veroordeling van [eiseressen c.s.] . in de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
in reconventie
3.4.
[gedaagden c.s.] vordert – samengevat – om [eiseressen c.s.] . hoofdelijk te veroordelen tot betaling aan [gedaagde sub 1] van € 40.896,54 met veroordeling van [eiseressen c.s.] . in de kosten van dit geding.
3.5.
[eiseressen c.s.] . voert verweer. [eiseressen c.s.] . concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [gedaagden c.s.] , dan wel tot afwijzing van de vorderingen van [gedaagden c.s.] , met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [gedaagden c.s.] in de kosten van deze procedure.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie
4.1.
De rechtbank stelt het volgende voorop. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen de samenwerking met elkaar zijn aangegaan zonder hierover vooraf goede afspraken te maken en deze vast te leggen. Zo is er geen marketingplan, zijn er geen cijfers beschikbaar, en heeft er geen waardering van de inbreng van beide partijen plaatsgevonden althans dit is niet gebleken. Ook tijdens deze procedure hebben partijen geen inzicht gegeven in de totale inbreng van beide partijen.
De onttrokken gelden
4.2.
Omdat partijen geen inzicht hebben gegeven in hun administraties en cijfers, moet de rechtbank het doen met het gegeven dat door [gedaagden c.s.] onvoldoende is betwist dat hij lidmaatschapsgelden ten behoeve van [eiseres sub 2] in de periode dat samenwerkingsverband nog bestond, zijn doorgesluisd naar bankrekeningen van [gedaagde sub 1] en/of [gedaagde sub 2] .
4.3.
[gedaagden c.s.] voert aan dat hij vond dat hij gedurende de samenwerking te kort gedaan werd door [eiseressen c.s.] . Hij meende dat wanneer er geld werd verdiend, dit terugvloeide naar [eiseres sub 1] en dat [eiseres sub 1] voorrang leek te geven aan haar eigen facturen. Deze stelling is echter onvoldoende door [gedaagden c.s.] onderbouwd. Het is bovendien niet gebleken dat hij daarover in overleg is getreden met zijn medeaandeelhouders/bestuurders voorafgaand aan het wegsluizen van de gelden. Integendeel, [eiseres sub 1] kwam er pas achter dat gelden ten behoeve van [eiseres sub 2] naar derdenrekeningen gingen, toen in het kader van de eindafrekening de boekhoudgegevens moesten worden verstrekt en er discrepanties bleken te zijn tussen de opgave van het aantal klanten en de betalingen die waren gedaan aan [eiseres sub 2] .
4.4.
Voor zover [gedaagden c.s.] heeft gesteld dat hij in het kader van de afwikkeling van de samenwerking bang was dat hij niet zou krijgen wat hem toekwam, en om die reden de gelden ten behoeve van [eiseres sub 2] is gaan doorsluizen naar zijn eigen rekeningen, is dat niet aannemelijk geworden omdat het doorsluizen al plaatsvond vanaf januari 2020 en er toen nog geen sprake was van afwikkeling van de samenwerking. Ook op dit punt valt overigens niet op te maken dat hij die vrees kenbaar heeft gemaakt aan zijn medeaandeelhouders/bestuurders. Het had bovendien ook dan op zijn weg gelegen om inzichtelijk te maken wat hij deed, waarom hij dit deed en welke bedragen dan bij hem terecht kwamen, zodat dit bij een verrekening in het kader van de afwikkeling van de samenwerking kon worden meegenomen. Hoewel niet duidelijk is of [gedaagden c.s.] zicht had op de volledige administratie van [eiseres sub 2] , had van hem verwacht dat hij zijn zorgen (dat hij niet zou krijgen wat hem toekwam) met [eiseres sub 1] deelde.
4.5.
[eiseres sub 1] heeft onderbouwd gesteld dat tot en met 9 juni 2021 € 65.977,75 is onttrokken aan [eiseres sub 2] . De berekening van [eiseres sub 1] is gebaseerd op de gedeeltelijk overgelegde bankafschriften, waarin inzicht is verkregen na het voeren van procedures. De hoogte van dit bedrag is onvoldoende door [gedaagden c.s.] weersproken. [gedaagden c.s.] voert weliswaar aan dat hij in totaal € 31.720,00 aan lidmaatschapsgelden heeft ontvangen maar laat na dit te onderbouwen. Welke bedragen [gedaagden c.s.] wel of niet heeft meegerekend vanuit het overzicht dat [eiseres sub 1] heeft verstrekt, is niet duidelijk. [gedaagden c.s.] heeft wel nog aangevoerd dat er ook betalingen bij het overzicht zaten die betrekking hadden op jaarabonnementen, maar dat verandert niets aan het overzicht, omdat in het overzicht van [eiseres sub 1] is uitgegaan van moment van betaling. Dat moment van betaling lag in ieder geval voor het einde van de samenwerking.
4.6.
Het einde van de samenwerking tussen partijen was op 1 april 2021. Daarin hebben beide partijen zich berust. De rechtbank gaat er daarom van uit dat [gedaagden c.s.] vanaf dit moment geen invloed meer kon uitoefenen over [eiseres sub 2] , hij vanaf dit moment is geschrapt uit het register van de Kamer van Koophandel en er dus een einde is gekomen aan de samenwerking tussen partijen. Wat betreft het onttrekken van de gelden door [gedaagden c.s.] geldt daarom dat dit onrechtmatig is geweest tot 1 april 2021. Uit het overzicht blijkt dat er tot 1 april 2021 € 47.577,75 is onttrokken aan [eiseres sub 2] door [gedaagden c.s.] De vordering van [eiseressen c.s.] . wordt daarom toegewezen tot een bedrag van € 47.577,75.
Kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid
4.7.
Verder vordert [eiseressen c.s.] . dat [gedaagden c.s.] wordt veroordeeld om € 33.136,20 te betalen. Dit zou schade voor [eiseressen c.s.] . zijn omdat zij in redelijkheid deze kosten heeft moeten maken ter vaststelling van aansprakelijkheid en schade. [eiseressen c.s.] . stelt namelijk veel moeite te hebben moeten doen om duidelijkheid te krijgen over de onttrokken gelden, om te krijgen waarop ze recht heeft en om inzage te krijgen in de stukken.
4.8.
In de diverse procedures die [eiseressen c.s.] . al tegen [gedaagden c.s.] heeft gevoerd, is al een proceskostenveroordeling uitgesproken. Ook in deze procedure zal in conventie een proceskostenveroordeling ten nadele van [gedaagden c.s.] volgen. De rechtbank ziet in deze procedure geen aanleiding voor een verdergaande proceskostenveroordeling, omdat het onrechtmatig handelen van [gedaagden c.s.] in de volledige context van deze zaak moet worden gezien. Deze onrechtmatige daad is op zichzelf genomen onvoldoende om over te gaan tot een vergoeding van de werkelijke proceskosten. Er moet in zo’n geval meer worden aangevoerd. Dat heeft [eiseressen c.s.] . nagelaten. De onrechtmatige daad door [gedaagden c.s.] is niet zo uitzonderlijk dat deze noopt tot een volledige proceskostenveroordeling. Deze vordering wordt daarom afgewezen.
Onrechtmatig toe-eigenen klantenbestand en overtreden concurrentie- en relatiebeding
4.9.
Het is verder de vraag of [gedaagden c.s.] vanaf 1 april 2021 in het kader van de afwikkeling van de samenwerking gerechtigd was tot het voeren van een bedrijf in [vestigingsplaats 2] , zoals hij dat heeft gedaan, of dat hij hierdoor handelt in strijd met het overeengekomen concurrentie- en relatiebeding.
4.10.
Zoals hiervoor in rechtsoverweging 4.1 voorop gesteld is, zijn partijen met elkaar gaan samenwerken zonder een deugdelijk plan, zonder vooraf goede afspraken te maken, bijvoorbeeld over wat de franchisefee zou worden, zonder een openingsbalans te maken en zonder het koppelen van een waardering aan het bedrijf dat [gedaagden c.s.] heeft ingebracht. Dit bedrijf moest gezien artikel B.10 lid 2 van de aandeelhoudersovereenkomst echter wel gewaardeerd worden. Niet gesteld of gebleken is dat er een vergoeding is betaald voor de inbreng van de vennootschap door [gedaagden c.s.]
4.11.
Ter discussie staat de uitleg van artikel B11 van de aandeelhoudersovereenkomst. De tekst van dit artikel luidt als volgt:

Ingeval sprake is van aanbieding door [gedaagde sub 1] B.V. vanwege het feit dat zij is ontslagen als bestuurder van de vennootschap of om welke reden dan ook, dan heeft [gedaagde sub 1] B.V. het recht om in plaats van een koopprijs (vastgesteld op de wijze als bepaald in artikel B4 hiervoor) voor de door haar gehouden aandelen in het kapitaal van de vennootschap twee fitnessstudio’s van de vennootschap over te nemen zonder dat zij daarvoor een tegenprestatie is verschuldigd en wel de studio in [vestigingsplaats 2] en de studio in [plaats 3] . Ingeval een of beide studio’s alsdan niet meer geëxploiteerd worden door de vennootschap dan de fitnessstudio’s die het dichtst bij gelegen zijn.”
4.12.
Volgens [eiseressen c.s.] . heeft bovenstaand artikel geen betrekking op een geval zoals hier aan de orde is, namelijk dat de aandeelhoudersovereenkomst eindigt en de aandelen worden aangeboden, omdat de samenwerking eenzijdig door [gedaagde sub 1] is opgezegd. Dat dit artikel niet voor zo’n situatie geldt, volgt voor de rechtbank niet direct uit de tekst van bovengenoemd artikel. In de bepaling is namelijk de tekst “
of om welke reden dan ook” opgenomen. Een situatie zoals hier aan de orde is, is dus niet uitgesloten van deze bepaling. Het is bovendien niet onaannemelijk dat [gedaagden c.s.] op grond van dit artikel gerechtigd zou zijn om de fitnessstudio in [vestigingsplaats 2] om niet over te nemen, zeker omdat (nog) niet is gebleken dat er een bedrag aan [gedaagden c.s.] is betaald voor de inbreng (de fitnessstudio in [vestigingsplaats 2] ) die hij heeft gedaan. In ieder geval valt niet zonder meer in te zien dat met voortzetting van de werkzaamheden van de fitnessstudio in [vestigingsplaats 2] , in het licht van de aandeelhoudersovereenkomst en de omstandigheden van het geval, gesproken kan worden van een concurrentie die moet worden bestreden en op grond waarvan een boete verschuldigd is als bedoeld in de aandeelhoudersovereenkomst. De vordering tot betaling van de boete (punt III van het petitum) zal om die reden worden afgewezen.
4.13.
Omdat gezien het voorgaande niet is gebleken dat [gedaagden c.s.] de fitnessstudio in [vestigingsplaats 2] onrechtmatig heeft toegeëigend, wordt ook punt II van het petitum afgewezen.
Wie kan aangesproken worden: [gedaagde sub 1] of [gedaagde sub 2] ?
4.14.
Als uitgangspunt geldt dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor haar schulden. Uitsluitend in bijzondere gevallen kan, naast de vennootschap, het bestuur van de vennootschap aansprakelijk worden gehouden voor de schuld van de vennootschap aan een schuldeiser. Dit kan zich voordoen als de bestuurder persoonlijk ter zake van de benadeling van de schuldeiser een ernstig verwijt kan worden gemaakt in een situatie waarbij de bestuurder i) namens de vennootschap heeft gehandeld of ii) heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt.
4.15.
Voor situatie i) geldt als maatstaf dat er sprake kan zijn van een ernstig verwijt wanneer de bestuurder bij het namens de vennootschap aangaan van verbintenissen wist of redelijkerwijs behoorde te weten dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade tegenover de schuldeiser (Beklamel-norm, HR 6 oktober 1989, ECLI:NL:HR:1989:AB9521). Voor situatie ii) geldt de maatstaf dat er sprake kan zijn van een ernstig verwijt als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijs had behoren te begrijpen dat de door haar bewerkstelligde of toegelaten handelswijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou kunnen nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade (Ontvanger/ [naam] , HR 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0758).
4.16.
De stellingen van [gedaagden c.s.] komen erop neer dat [gedaagde sub 2] de gelden die toekwamen aan [eiseres sub 2] doorgesluisd heeft om de rechten van [gedaagde sub 1] op betalingen vanuit het samenwerkingsverband tussen [eiseres sub 1] en [gedaagde sub 1] zeker te stellen. In die zin heeft [gedaagde sub 2] dus niet op persoonlijke titel maar in opdracht van [gedaagde sub 1] gehandeld. In het licht van voormeld toetsingskader betekent dit dat [gedaagde sub 2] een ernstig verwijt zou kunnen worden gemaakt als zou blijken dat [gedaagde sub 1] niet in staat is om aan de veroordeling in conventie, welke ziet op de bedragen die zijn weggesluisd door [gedaagden c.s.] , te voldoen. Of [eiseres sub 2] als schuldeiser daardoor benadeeld is, is echter nog niet gebleken, omdat niet vast staat dat [gedaagde sub 1] geen verhaal biedt voor de toegewezen vordering in conventie en het op dit moment nog niet duidelijk is hoe de afwikkeling van de samenwerking die de insteek is van de reconventionele vordering zal uitpakken. Daarom wordt alleen [gedaagde sub 1] veroordeeld om € 47.577,75, aan [eiseres sub 2] te betalen.
Artikel 843a Rv
4.17.
Uit artikel 843a lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) volgt onder welke omstandigheden de ene partij aanspraak heeft op inzage, afschrift of uittreksel van informatie die de andere partij onder zich heeft. Toepassing van deze exhibitieplicht vereist dat de eiser hiervoor een rechtmatig belang heeft, dat de bescheiden voldoende bepaald zijn en dat sprake is van een rechtsbetrekking waarbij de eiser partij is. Het is aan [eiseressen c.s.] . om hiervoor de nodige feiten te stellen. Op de exhibitieplicht kan vervolgens een uitzondering bestaan als sprake is van een weigeringsgrond zoals genoemd in artikel 843a, lid 3 of 4 Rv.
4.18.
[eiseressen c.s.] . vordert dat [gedaagden c.s.] hoofdelijk wordt veroordeeld tot onmiddellijke afgifte van de onbewerkte (afschriften van) inbeslaggenomen bescheiden (zoals beschreven in randnummer 47 van de dagvaarding).
4.19.
Hiervoor stelt [eiseressen c.s.] . ten eerste dat zij een rechtmatig belang heeft bij het inzien van de bescheiden, waaruit kan worden afgeleid welke betalingen [eiseres sub 2] is misgelopen. Op dit moment is voor haar onbekend hoeveel klanten er op andere rekeningnummers hebben betaald. Uit de verklaringen van een oud-medewerker kan volgens [eiseressen c.s.] . worden opgemaakt dat er in de studio in [vestigingsplaats 2] meer klanten waren dan bij [eiseres sub 2] bekend zijn. Aangezien het klanten zijn van [eiseres sub 2] , die kennelijk via een pinautomaat betalingen hebben verricht, meent [eiseressen c.s.] . een rechtmatig belang te hebben. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [eiseressen c.s.] . hiermee voldoende gesteld welk concreet en direct belang zij heeft bij afschrift van de stukken. [gedaagden c.s.] betwist dit ook niet. [eiseressen c.s.] . heeft dus voldoende aannemelijk gemaakt dat zij een rechtmatig belang heeft bij afschrift van de gevraagde stukken.
4.20.
Ten tweede gaat het volgens [eiseressen c.s.] . om bepaalde bescheiden, namelijk om afgifte van de bankafschriften van reeds opgeheven bankrekeningen. Het gaat om de volgende bankrekeningen:
  • Vanaf nov 2016 [handelsnaam] : [rekeningnummer 1]
  • Vanaf jan 2017 [handelsnaam] : [rekeningnummer 2]
  • Begin 2018 [plaats 3] [gedaagde sub 2] : [rekeningnummer 3]
Uit de hiervoor genoemde verklaring van een oud-medewerker blijkt dat er een werkende pinautomaat in de studio in [vestigingsplaats 2] aanwezig was, waarop door klanten betalingen werden verricht. Op de bankafschriften die [eiseressen c.s.] . al heeft kunnen inzien, zijn geen betalingen terug te vinden die zijn te herleiden naar een pinautomaat. Volgens [eiseressen c.s.] . betekent dit dat de pinautomaat was gekoppeld aan een andere bankrekening dan de twee bankrekeningen die [eiseres sub 2] heeft kunnen inzien. Volgens [eiseressen c.s.] . bevinden voornoemde bescheiden zich onder [gedaagden c.s.] dan wel kan hij deze opvragen bij de bank. De rechtbank oordeelt hierover als volgt. Tijdens de mondelinge behandeling is duidelijk geworden dat [gedaagden c.s.] een pinautomaat in gebruik had en dat hiermee betalingen werden verricht. Omdat deze betalingen niet terug te vinden zijn in de reeds bekende overzichten, vindt de rechtbank het aannemelijk dat deze pinautomaat aan een andere bankrekening(en) was gekoppeld. De afschriften van voornoemde bankrekeningen zijn daarom voldoende bepaalde bescheiden.
4.21.
Ten derde stelt [eiseressen c.s.] . dat de rechtsbetrekking tussen [eiseres sub 2] en [gedaagden c.s.] volgt uit de onrechtmatige handelingen die [gedaagden c.s.] heeft verricht en de schade die hij hierdoor bij [eiseres sub 2] heeft veroorzaakt. Deze rechtsbetrekking wordt niet door [gedaagden c.s.] betwist en blijkt bovendien uit het voorgaande.
4.22.
In het kader van de afwikkeling van de samenwerking tussen partijen, acht de rechtbank het gezien het voorgaande aangewezen dat er inzicht moet worden verstrekt in de periode van de samenwerking (dus tot 1 april 2021). Dat sprake is van een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 843a lid 3 en 4 Rv is niet gebleken.
4.23.
Gelet op de omschrijving van de vordering in het petitum, gaat de rechtbank ervan uit dat de betreffende bankgegevens waarvan inzage wordt gevraagd, al in beslag genomen zijn en zich bevinden bij DigiJuris . [gedaagden c.s.] moet daarom inzicht geven in de afschriften van de hiervoor genoemde bankrekeningen, na tussenkomst van DigiJuris . DigiJuris heeft de bescheiden sinds het gelegde beslag in bewaring. DigiJuris wordt opgedragen, als ICT-specialist, een selectie te maken in de gegevens.
4.24.
DigiJuris dient in de bankafschriften uitsluitend te selecteren op inkomende betalingen waarvan aannemelijk is dat deze zien op lidmaatschappen van [eiseres sub 2] . DigiJuris dient in de Google-agenda’s uitsluitend te selecteren op de gegevens van bij [eiseres sub 2] gemaakte afspraken voor de uitoefening van lidmaatschappen. De selecties dient DigiJuris aan te leveren aan [eiseressen c.s.] . op een wijze waarbij andere banktransacties of afspraken voor [eiseressen c.s.] . niet zichtbaar of leesbaar zijn.
4.25.
[eiseressen c.s.] . vordert ook om [gedaagden c.s.] hoofdelijk te bevelen mee te werken aan het verstrekken van digitale inlogcodes en wachtwoorden en andere relevante informatie indien dat noodzakelijk is om de in beslag genomen en in bewaring gegeven (digitale kopieën van de) bescheiden toegankelijk te maken voor [eiseres sub 2] . Bij inbeslagname is in ieder geval een deel van de gegevens toegankelijk gemaakt. Voor het geval deze niet volledig toegankelijk blijken te zijn, wordt [gedaagden c.s.] veroordeeld deze (gegevens in de) bescheiden voor DigiJuris alsnog toegankelijk te maken. De gevorderde dwangsom zal worden toegewezen als in de beslissing wordt vermeld.
Proceskosten
4.26.
[gedaagden c.s.] is de partij die (grotendeels) ongelijk krijgt en hij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [eiseressen c.s.] . als volgt vastgesteld:
- dagvaarding
- griffierecht
106,94
5.737,00
- salaris advocaat
3.760,00
(2,5 punten × € 1.880,00)
Totaal
9.603,94
4.27.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
4.28.
De wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten worden toegewezen, omdat dit door [gedaagden c.s.] niet is betwist.
in reconventie
4.29.
[gedaagden c.s.] doet in reconventie een beroep op verrekening. [gedaagden c.s.] meent dat [eiseressen c.s.] . op basis van diverse posten een bedrag van € 40.896,54 aan [gedaagde sub 1] moet terugbetalen. Deze posten hebben kort gezegd betrekking op de afwikkeling van de samenwerking.
4.30.
In het kader van de afwikkeling van de samenwerking mag verwacht worden dat alle relevante stukken door [eiseressen c.s.] . worden overgelegd. Uitgaande van een beëindiging van die samenwerking op 1 april 2021 en de mogelijke gerechtigdheid voor [gedaagden c.s.] om de onderneming voort te zetten in [vestigingsplaats 2] , moet er een eindafrekening tussen partijen volgen, waaruit blijkt wie wat heeft betaald. Voor het bepalen van de rechten van partijen uit hoofde van het samenwerkingsverband tot 1 april 2021, is het van belang dat de jaarrekeningen en alle andere relevante bescheiden door [eiseressen c.s.] . in geding worden gebracht. In de jaarrekeningen zal zonder meer de verplichting van [eiseres sub 2] tot betaling van de huur van de studio in [vestigingsplaats 2] en de salariskosten zijn opgenomen. Indien en voor zover aan die verplichting is voldaan door [gedaagden c.s.] , zal daarvoor een schuld aan [gedaagden c.s.] zijn opgenomen.
4.31.
Voor zover [gedaagden c.s.] nog beschikking heeft over stukken betreffende de bedrijfsvoering van [eiseres sub 2] , zal ook hij die bij antwoordakte moeten overleggen zodat een compleet beeld van de samenwerking tussen partijen kan ontstaan en er kan worden berekend wat de rechten en plichten over en weer zijn.
4.32.
De rechtbank geeft aan partijen in overweging mee dat het wijs is om bij de te nemen akten niet alleen de betreffende stukken te overleggen, maar ook een berekening van een accountant te overleggen met daarin hetgeen dat over en weer te vorderen is en de onderbouwing daarvan.
4.33.
Met het overleggen van de genoemde stukken kunnen partijen trachten om op basis daarvan, indachtig wat in deze procedure door de rechtbank is overwogen, tot een passende regeling te komen. Partijen kunnen daarvoor ook een door hen gezamenlijk aan te wijzen deskundige accountant in de arm nemen en/of de rechtbank vragen die te benoemen. De rechtbank verwijst de zaak daarom naar de rol van 21 juni 2023 voor het nemen van akte door [eiseressen c.s.] ., door bovengenoemde stukken te overleggen met een toelichting daarop. De zaak gaat daarna naar de rol van 6 weken daarna voor het nemen van een antwoordakte door [gedaagden c.s.] voor het overleggen van bovengenoemde stukken met een toelichting daarop.
4.34.
Tot slot geeft de rechtbank partijen het volgende mee. Partijen zijn in reconventie verdeeld over specifieke posten, maar het is niet de taak van de rechtbank om de boekhouding en de begin- en eindbalans van een samenwerking op te stellen. Dat is iets wat partijen bij voorkeur in onderling overleg met een gezamenlijk aan te wijzen accountant moeten oplossen.
4.35.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] tot betaling aan [eiseres sub 2] van € 47.577,75,
5.2.
veroordeelt [gedaagden c.s.] om aan de raadsman van [eiseres sub 2] binnen veertien dagen na heden inzage te verlenen in de afschriften van de inbeslaggenomen bescheiden die zich bevinden bij DigiJuris te Amersfoort,
5.3.
bepaalt dat [eiseres sub 2] aan DigiJuris te Amersfoort opdracht mag geven om een selectie van de bescheiden te maken zoals beschreven in 4.20, waarna DigiJuris uitsluitend die selectie zo spoedig mogelijk aan de raadsman van [eiseres sub 2] verstrekt,
5.4.
veroordeelt [gedaagden c.s.] om binnen een week na eerste verzoek van DigiJuris mee te werken aan het verstrekken van digitale inlogcodes, wachtwoorden en andere relevante informatie, voor het toegankelijk maken van de in bewaring gegeven (digitale kopieën van de) bescheiden voor [eiseres sub 2] ,
5.5.
veroordeelt [gedaagden c.s.] om aan [eiseres sub 2] een dwangsom te betalen van € 1.000,00 voor iedere dag dat hij niet aan de in 5.2 en 5.4 uitgesproken veroordeling voldoet, tot een maximum van € 50.000,00 is bereikt,
5.6.
veroordeelt [gedaagden c.s.] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseressen c.s.] . tot dit vonnis vastgesteld op € 9.603,94, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.7.
veroordeelt [gedaagden c.s.] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 173,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 90,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als [gedaagden c.s.] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
- en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.8.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.9.
wijst het overige of anders gevorderde af,
in reconventie
5.10.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 21 juni 2023voor het nemen van een akte door [eiseressen c.s.] . over wat is vermeld onder 4.30, waarna de wederpartij op de rol van 6 weken daarna een antwoordakte kan nemen,
5.11.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.C.P.M. Straver en in het openbaar uitgesproken op 10 mei 2023.
WM (5442)