ECLI:NL:RBMNE:2023:2013
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde WOZ-waarde van een woning in Utrecht
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 2 maart 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning. De eiser, eigenaar van een 'tiny house' gelegen op een kavel van 557 m2, was het niet eens met de door de heffingsambtenaar van de gemeente vastgestelde waarde van € 250.000,- per 1 januari 2021. Eiser had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van 28 februari 2022, waarin deze waarde was vastgesteld, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. Eiser stelde dat de waarde lager zou moeten zijn, namelijk € 204.000,-. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een digitale zitting op 8 december 2022, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door een kantoorgenoot van zijn gemachtigde, en de verweerder door zijn gemachtigde.
De rechtbank overwoog dat de WOZ-waarde de waarde in het economisch verkeer vertegenwoordigt, en dat deze waarde wordt bepaald aan de hand van vergelijkingen met recent verkochte woningen. De heffingsambtenaar had een taxatiematrix overgelegd met vergelijkbare woningen, en de rechtbank oordeelde dat deze matrix voldoende inzicht bood in de waardebepaling. Eiser's argument dat zijn eigen aankoopprijs van € 167.790,- bepalend zou moeten zijn voor de WOZ-waarde, werd door de rechtbank verworpen. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.