ECLI:NL:RBMNE:2023:1931

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 maart 2023
Publicatiedatum
24 april 2023
Zaaknummer
22/372, 22/397 en 22/398
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-aanslag 2021 en niet-ontvankelijkheid door niet tijdig betalen griffierecht

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 30 maart 2023 uitspraak gedaan in een beroep van eiseres tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Amersfoort, met betrekking tot de WOZ-aanslag 2021. De zitting vond plaats via een beeldverbinding op 23 februari 2023, waarbij zowel eiseres als verweerder zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank oordeelde dat eiseres het griffierecht niet tijdig en volledig had betaald, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het beroep. Eiseres had een verzoek ingediend om vrijstelling van het griffierecht, maar dit werd afgewezen omdat er onvoldoende onderbouwing was van haar financiële positie. Eiseres voerde aan dat de griffierechtnota ten onrechte op naam van de B.V. van haar gemachtigde was gesteld, maar de rechtbank volgde deze redenering niet. De rechtbank concludeerde dat de griffierechtnota en betalingsherinnering voldoende duidelijk waren en dat eiseres niet in verzuim was geweest. Het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn werd eveneens afgewezen, omdat de rechtbank binnen de gestelde termijn had geoordeeld. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 22/372, UTR 22/397 en UTR 22/398

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 maart 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres,

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels MRE),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amersfoort, verweerder,

(gemachtigde: M.C.M. van Roon).

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiseres tegen de uitspraak op bezwaar van
verweerder van 10 december 202 met betrekking tot de WOZ-aanslag 2021.
De zitting heeft via een beeldverbinding plaatsgevonden op 23 februari 2023. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun respectieve gemachtigde.

Overwegingen

1. Iemand die beroep instelt, moet op grond van artikel 8:41, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) griffierecht betalen. De griffier stelt op grond van artikel 8:41, vierde en vijfde lid, van de Awb een termijn waarbinnen het griffierecht moet worden betaald. Dat betekent in dit verband dat het hele bedrag binnen die termijn is bijgeschreven op de rekening van de rechtbank of dat het binnen die termijn is betaald op de griffie van de rechtbank. Als het griffierecht niet wordt betaald, verklaart de rechtbank op grond van artikel 8:41, zesde lid, van de Awb het beroep niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als eiseres een geldige reden heeft waarom zij het griffierecht niet heeft betaald. Het gaat dan om omstandigheden waar eiseres niets aan kan doen.
2. Beoordeeld moet worden of aan het niet (volledig) betalen van het griffierecht omstandigheden ten grondslag hebben gelegen op grond waarvan moet worden geoordeeld dat eiseres ter zake niet in verzuim is geweest.
Moet eiseres griffierecht betalen?
3. Bij brief van 10 maart 2022 heeft de gemachtigde van eiseres een beroep op betalingsonmacht gedaan en heeft hij verzocht om uitstel van de verplichting tot het betalen van griffierecht. Ter onderbouwing hiervan heeft hij verschillende brieven van rechtbanken en een draagkrachtverklaring van zijn vennootschap [bedrijf] B.V. overgelegd. Dit verzoek is naar het oordeel van de rechtbank terecht afgewezen bij brief van
22 april 2022. Aangezien de gemachtigde namens eiseres beroep heeft ingesteld, is de financiële positie van eiseres van belang en niet die van de gemachtigde zelf. Een onderbouwing van de financiële positie van eiseres is achterwege gebleven. Om die reden wijst de rechtbank het verzoek om vrijstelling van de verplichting tot het betalen van griffierecht af.
Is de overschrijding van de termijn voor het betalen van griffierecht verschoonbaar?
4. Volgens eiseres heeft de rechtbank de griffierechtnota en de betalingsherinnering ten onrechte gesteld op de naam van de B.V. van haar gemachtigde. Dit had de naam van eiseres zelf moeten zijn, per adres het postadres van de B.V. van haar gemachtigde.
5. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Als een gemachtigde namens een cliënt een
beroepschrift instelt, dan verloopt de correspondentie met de cliënt in beginsel via die gemachtigde. Mr. Bartels is de gemachtigde van eiseres. Om die reden zijn de griffierechtnota en de betalingsherinnering terecht op naam gesteld van en geadresseerd aan (de B.V. van) mr. Bartels.
6. Eiseres heeft verder aangevoerd dat de griffierechtnota en de betalingsherinnering
niet vermelden op welk adres of object zij betrekking hebben. Daardoor is het voor de gemachtigde van eiseres niet duidelijk geweest aan welk dossier of object de griffierechtnota en de betalingsherinnering waren gerelateerd.
7. De rechtbank volgt eiseres ook hierin niet. Bij brief van 31 januari 2022 heeft de
rechtbank de ontvangst bevestigd van het beroepschrift. In die brief zijn de namen van eiseres en verweerder vermeld, alsmede is verwezen naar het bestreden besluit van
10 december 2021. In deze brief heeft de rechtbank verder vermeld
“ons kenmerk: zaaknummer UTR 22/372 WOZ”en
“uw kenmerk: [adres 1] ”. Bij brief van
2 februari 2022 heeft de rechtbank de gemachtigde van eiseres geïnformeerd dat de zaak met nummer UTR 22/372 is gesplitst in de zaaknummers UTR 22/372 ( [adres 1] ), UTR 22/397 ( [adres 2] ) en UTR 22/398 ( [adres 3] ). Deze splitsingsbrief is per gewone post naar het postadres van de gemachtigde van eiseres gestuurd. De rechtbank acht niet aannemelijk gemaakt dat de gemachtigde van eiseres deze brief niet heeft ontvangen. In de griffierechtnota van 3 februari 2022 en de betalingsherinnering van 4 maart 2022 heeft de rechtbank opnieuw het zaaknummer UTR 22/372 en de namen van eiseres en verweerder vermeld. Deze griffierechtnota en betalingsherinnering hebben betalingskenmerk [betalingskenmerk] en bevatten de vermelding
“Uw kenmerk: [adres 1] ”. Bij brief van 22 april 2022 heeft de rechtbank eiseres nogmaals in de gelegenheid gesteld om het vereiste griffierecht van € 365,- te betalen. Ook in deze brief heeft de rechtbank vermeld
“ons kenmerk: zaaknummer UTR 22/372 WOZ”en
“uw kenmerk: [adres 1] ”. In reactie hierop is een bedrag van slechts € 50,- voldaan. Op basis van dit alles is de rechtbank van oordeel dat afdoende duidelijk is op welk beroep en objecten de griffierechtnota en de betalingsherinnering betrekking hebben. Hieraan doet niet af dat de griffierechtnota en de betalingsherinnering een incomplete vermelding van de adressen van de betreffende onroerende zaken hebben. Er is immers geen rechtsregel die voorschrijft dat dergelijke correspondentie een (volledige) vermelding van deze gegevens moet bevatten.
8. Vast staat dat eiseres het griffierecht niet (volledig) heeft betaald binnen de termijn
die haar hiertoe was gegeven. Dit verzuim dient voor haar rekening en risico te blijven. Gelet hierop is het beroep in zoverre niet-ontvankelijk. Dit betekent dat het beroep niet inhoudelijk wordt behandeld.
Is de redelijke termijn overschreden?
9. Eiseres heeft verzocht om een vergoeding van de immateriële schade die zij heeft
geleden als gevolg van de overschrijding van de redelijke termijn.
10. Bij de beoordeling van dit verzoek om schadevergoeding gaat de rechtbank uit van
de regels die de Hoge Raad (HR) hiervoor heeft gegeven. [1] Kort gezegd heeft de HR het volgende bepaald. Voor de berechting van een zaak in eerste aanleg geldt als uitgangspunt dat deze niet binnen een redelijke termijn is geschied, als de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak doet. De termijn vangt aan op het moment waarop verweerder het bezwaarschrift tegen het primaire besluit heeft ontvangen.
11. In de onderhavige zaak geldt dat de rechtbank het beroep van eiseres niet-
ontvankelijk heeft verklaard, omdat eiseres het griffierecht niet tijdig en volledig heeft voldaan. In beginsel behoeft de rechtbank dan geen uitspraak meer te doen op het verzoek om toekenning van een vergoeding van immateriële schade als gevolg van de overschrijding van de redelijke termijn. Dat is slechts anders in het geval waarin de rechtbank meer dan anderhalf jaar na het instellen van het beroep een uitspraak doet. [2] De rechtbank heeft het beroep van eiseres op 20 januari 2022 ontvangen. Van een overschrijding van voornoemde termijn van anderhalf jaar is dus geen sprake. Het verzoek tot schadevergoeding wordt daarom afgewezen.
Conclusie
12. Het beroep is niet-ontvankelijk en het verzoek om schadevergoeding wordt
afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank;
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van
O. Asafiati, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie het arrest van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
2.Zie het arrest van de HR van 2 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2723.