ECLI:NL:RBMNE:2023:1929

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 maart 2023
Publicatiedatum
24 april 2023
Zaaknummer
20/4827 en 20/4828
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-aanslag 2020 en niet-ontvankelijkheid door niet-betaling griffierecht

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 30 maart 2023 uitspraak gedaan in het beroep van eiseres tegen de WOZ-aanslag 2020, opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Amersfoort. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar van 30 november 2020, maar heeft het griffierecht niet tijdig betaald. De zitting vond plaats via een beeldverbinding op 23 februari 2023, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank overweegt dat op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het griffierecht binnen een bepaalde termijn moet worden betaald. Aangezien eiseres dit niet heeft gedaan, verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Eiseres had verzocht om vrijstelling van het griffierecht, maar dit verzoek werd afgewezen omdat er geen geldige redenen zijn aangevoerd voor het niet betalen. Eiseres heeft ook een verzoek ingediend voor een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, maar dit verzoek werd eveneens afgewezen. De rechtbank concludeert dat de vertraging in de behandeling van de zaak voor rekening en risico van eiseres komt, en dat er geen aanleiding is om schadevergoeding toe te kennen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om in beroep te gaan bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 20/4827 en UTR 20/4828

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 maart 2023 in de zaak tussen

[eiseres] te [vestigingsplaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels MRE),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Amersfoort, verweerder,

(gemachtigde: M.C.M. van Roon).

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiseres tegen de uitspraak op bezwaar van
verweerder van 30 november 2020 met betrekking tot de WOZ-aanslag 2020.
De zitting heeft via een beeldverbinding plaatsgevonden op 23 februari 2023. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun respectieve gemachtigde.

Overwegingen

1. Iemand die beroep instelt, moet op grond van artikel 8:41, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) griffierecht betalen. De griffier stelt op grond van artikel 8:41, vierde en vijfde lid, van de Awb een termijn waarbinnen het griffierecht moet worden betaald. Dat betekent in dit verband dat het hele bedrag binnen die termijn is bijgeschreven op de rekening van de rechtbank of dat het binnen die termijn is betaald op de griffie van de rechtbank. Als het griffierecht niet wordt betaald, verklaart de rechtbank op grond van artikel 8:41, zesde lid, van de Awb het beroep niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als eiseres een geldige reden heeft waarom zij het griffierecht niet heeft betaald. Het gaat dan om omstandigheden waar eiseres niets aan kan doen.
2. Beoordeeld moet worden of aan het niet betalen van het griffierecht omstandigheden ten grondslag hebben gelegen op grond waarvan moet worden geoordeeld dat eiseres ter zake niet in verzuim is geweest.
Moet eiseres griffierecht betalen?
3. Bij brief van 24 februari 2021 heeft de gemachtigde van eiseres een beroep op betalingsonmacht gedaan en heeft hij verzocht om uitstel van de verplichting tot het betalen van griffierecht. Ter onderbouwing hiervan heeft hij verschillende brieven van rechtbanken en een draagkrachtverklaring van zijn vennootschap [bedrijf] B.V. overgelegd. Dit verzoek is naar het oordeel van de rechtbank terecht afgewezen bij brief van
13 april 2021. Aangezien de gemachtigde namens eiseres beroep heeft ingesteld, is de financiële positie van eiseres van belang en niet die van de gemachtigde zelf. Een onderbouwing van de financiële positie van eiseres is achterwege gebleven. Om die reden wijst de rechtbank het verzoek om vrijstelling van de verplichting tot het betalen van griffierecht af.
Is de overschrijding van de termijn voor het betalen van griffierecht verschoonbaar?
4. Volgens eiseres heeft de rechtbank de griffierechtnota’s ten onrechte gesteld op de naam van de B.V. van haar gemachtigde. Dit had de naam van eiseres zelf moeten zijn, per adres het postadres van de B.V. van haar gemachtigde.
5. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Als een gemachtigde namens een cliënt een
beroepschrift instelt, dan verloopt de correspondentie met de cliënt in beginsel via die gemachtigde. Mr. Bartels is de gemachtigde van eiseres. Om die reden zijn de griffierechtnota’s en betalingsherinneringen terecht op naam gesteld van en geadresseerd aan (de B.V. van) mr. Bartels.
6. Eiseres heeft verder aangevoerd dat de griffierechtnota en de
betalingsherinneringen niet vermelden op welk adres of object zij betrekking hebben. Daardoor is het voor de gemachtigde van eiseres niet duidelijk geweest aan welk dossier of object de griffierechtnota en de betalingsherinneringen waren gerelateerd.
7. De rechtbank volgt eiseres ook hierin niet. Bij brief van 11 januari 2021 heeft de
rechtbank de ontvangst bevestigd van het beroepschrift. In die brief zijn de namen van eiseres en verweerder vermeld, alsmede is verwezen naar het bestreden besluit van
30 november 2020. In deze brief heeft de rechtbank verder vermeld
“ons kenmerk: zaaknummer UTR 20/4827 WOZ”en
“uw kenmerk: [adres 1] / [adres 2] ”. Bij separate brief van 11 januari 2021 heeft de rechtbank de gemachtigde van eiseres geïnformeerd dat de zaak met nummer UTR 20/4827 is gesplitst in de zaaknummers UTR 20/4827 ( [adres 1] ) en UTR 20/4828 [adres 2] ). Deze splitsingsbrief is per gewone post naar het postadres van de gemachtigde van eiseres gestuurd. De rechtbank acht niet aannemelijk gemaakt dat de gemachtigde van eiseres deze brief niet heeft ontvangen. In de griffierechtnota van
20 januari 2021 heeft de rechtbank opnieuw het zaaknummer UTR 20/4827 en de namen van eiseres en verweerder vermeld. Ook heeft de rechtbank vermeld:
“Uw kenmerk: [adres 1] / [adres 2] te [vestigingsplaats] ”. De betalingsherinneringen van 28 maart 2021 en 8 juli 2021 vermelden ook weer het zaaknummer en de namen van eiseres en verweerder. De griffierechtnota en de beide betalingsherinneringen zijn per aangetekende post naar het postadres van de gemachtigde van eiseres gestuurd. Het is inmiddels algemeen bekend dat de bezorging van aangetekende post door PostNL niet steeds even betrouwbaar is. De rechtbank acht het evenwel niet aannemelijk dat onregelmatigheden in de bezorging zich in deze zaak telkens zouden voordoen. Op basis van dit alles is de rechtbank van oordeel dat afdoende duidelijk is op welk beroep en op welke objecten de griffierechtnota en de betalingsherinneringen betrekking hebben. Hieraan doet niet af dat op de griffierechtnota en de betalingsherinneringen steeds andere betalingskenmerken hebben. Evenmin is relevant dat de griffierechtnota en de betalingsherinneringen geen of een incomplete vermelding van de adressen van de betreffende onroerende zaken hebben. Er is immers geen rechtsregel die voorschrijft dat dergelijke correspondentie een (volledige) vermelding van deze gegevens moet bevatten.
8. Vast staat dat eiseres het verschuldigde bedrag aan griffierecht niet heeft betaald.
Dit verzuim dient voor haar rekening en risico te blijven. Gelet hierop is het beroep in zoverre niet-ontvankelijk. Dit betekent dat het beroep niet inhoudelijk wordt behandeld.
Is de redelijke termijn overschreden?
9. Eiseres heeft verzocht om een vergoeding van de immateriële schade die zij heeft
geleden als gevolg van de overschrijding van de redelijke termijn.
10. Bij de beoordeling van dit verzoek om schadevergoeding gaat de rechtbank uit van
de regels die de Hoge Raad (HR) hiervoor heeft gegeven. [1] Kort gezegd heeft de HR het volgende bepaald. Voor de berechting van een zaak in eerste aanleg geldt als uitgangspunt dat deze niet binnen een redelijke termijn is geschied, als de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak doet. De termijn vangt aan op het moment waarop verweerder het bezwaarschrift tegen het primaire besluit heeft ontvangen.
11. In de onderhavige zaak geldt dat de rechtbank het beroep van eiseres niet-
ontvankelijk heeft verklaard, omdat eiseres het griffierecht niet heeft voldaan. In beginsel behoeft de rechtbank dan geen uitspraak meer te doen op het verzoek om toekenning van een vergoeding van immateriële schade als gevolg van de overschrijding van de redelijke termijn. Dat is slechts anders in het geval waarin de rechtbank meer dan anderhalf jaar na het instellen van het beroep een uitspraak doet. [2]
12. Eiseres heeft op 31 december 2020 beroep ingesteld. In beginsel is de in 11.
genoemde termijn van anderhalf jaar dus verstreken. Desondanks ziet de rechtbank hierin geen aanleiding om eiseres een vergoeding van immateriële schade toe te kennen. Daartoe overweegt zij dat (de gemachtigde van) eiseres al op 20 januari 2021 een griffierechtnota heeft ontvangen. Doordat deze nota niet is voldaan, is het nodig geweest om eiseres op
23 maart 2021 en vervolgens nogmaals op 8 juli 2021 een betalingsherinnering te sturen. Dit heeft er uiteindelijk toe geleid dat de duur van de behandeling van het beroep flink is vertraagd. Uit rechtsoverweging 7. vloeit voort dat het voor (de gemachtigde van) eiseres al bij de griffierechtnota van 20 januari 2021 voldoende duidelijk was op welk dossier en welke objecten het vereiste griffierecht betrekking had. Er is dan ook geen redelijke aanleiding geweest om dit griffierecht niet te voldoen. De nodeloze vertraging in de behandeling die als gevolg hiervan is ontstaan, dient dan ook voor rekening en risico van eiseres te blijven. De rechtbank ziet hierin aanleiding voor het oordeel dat bij eiseres geen sprake is geweest van spanning en frustratie, op grond waarvan aan eiseres schadevergoeding zou moeten worden toegekend. Het verzoek tot schadevergoeding wordt dus afgewezen.
Conclusie
13. Het beroep is niet-ontvankelijk en het verzoek om schadevergoeding wordt
afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank;
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van
O. Asafiati, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie het arrest van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
2.Zie het arrest van de HR van 2 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2723.