Overwegingen
1. Iemand die beroep instelt, moet op grond van artikel 8:41, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) griffierecht betalen. De griffier stelt op grond van artikel 8:41, vierde en vijfde lid, van de Awb een termijn waarbinnen het griffierecht moet worden betaald. Dat betekent in dit verband dat het hele bedrag binnen die termijn is bijgeschreven op de rekening van de rechtbank of dat het binnen die termijn is betaald op de griffie van de rechtbank. Als het griffierecht niet wordt betaald, verklaart de rechtbank op grond van artikel 8:41, zesde lid, van de Awb het beroep niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als eiseres een geldige reden heeft waarom zij het griffierecht niet heeft betaald. Het gaat dan om omstandigheden waar eiseres niets aan kan doen.
2. Beoordeeld moet worden of aan het niet (volledig) betalen van het griffierecht omstandigheden ten grondslag hebben gelegen op grond waarvan moet worden geoordeeld dat eiseres ter zake niet in verzuim is geweest.
Moet eiseres griffierecht betalen?
3. Bij brief van 13 april 2021 heeft de gemachtigde van eiseres een beroep op betalingsonmacht gedaan en heeft hij verzocht om uitstel van de verplichting tot het betalen van griffierecht. Ter onderbouwing hiervan heeft hij verschillende brieven van rechtbanken en een draagkrachtverklaring van zijn vennootschap [bedrijf] B.V. overgelegd. Dit verzoek is naar het oordeel van de rechtbank terecht afgewezen bij brief van
12 mei 2021. Aangezien de gemachtigde namens eiseres beroep heeft ingesteld, is de financiële positie van eiseres van belang en niet die van de gemachtigde zelf. Een onderbouwing van de financiële positie van eiseres is achterwege gebleven. Om die reden wijst de rechtbank het verzoek om vrijstelling van de verplichting tot het betalen van griffierecht af.
Is de overschrijding van de termijn voor het betalen van griffierecht verschoonbaar?
4. Volgens eiseres heeft de rechtbank de griffierechtnota en de betalingsherinneringen ten onrechte gesteld op de naam van de B.V. van haar gemachtigde. Dit had de naam van eiseres zelf moeten zijn, per adres het postadres van de B.V. van haar gemachtigde.
5. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Als een gemachtigde namens een cliënt een
beroepschrift instelt, dan verloopt de correspondentie met de cliënt in beginsel via die gemachtigde. Mr. Bartels is de gemachtigde van eiseres. Om die reden zijn de griffierechtnota en de betalingsherinneringen terecht op naam gesteld van en geadresseerd aan (de B.V. van) mr. Bartels.
6. Eiseres heeft verder aangevoerd dat de griffierechtnota en de
betalingsherinneringen niet vermelden op welk adres of object zij betrekking hebben. Daardoor is het voor de gemachtigde van eiseres niet duidelijk geweest aan welk dossier of object de griffierechtnota en de betalingsherinneringen waren gerelateerd.
7. De rechtbank volgt eiseres ook hierin niet. Bij brief van 23 februari 2021 heeft de
rechtbank de ontvangst bevestigd van het beroepschrift. In die brief zijn de namen van eiseres en verweerder vermeld, alsmede is verwezen naar het bestreden besluit van
23 december 2020. In deze brief heeft de rechtbank verder vermeld
“ons kenmerk: zaaknummer UTR 21/613 WOZ”en
“uw kenmerk: [adres 1] [vestigingsplaats] ”. Bij separate brief van 23 februari 2021 heeft de rechtbank de gemachtigde van eiseres geïnformeerd dat de zaak met nummer UTR 21/613 is gesplitst in de zaaknummers
UTR 21/613 ( [adres 1] ), UTR 21/615 ( [adres 2] en UTR 21/616 ( [adres 3] (Werkruimten). In de griffierechtnota van 26 februari 2021 en de betalingsherinnering van 27 maart 2021 heeft de rechtbank opnieuw het zaaknummer
UTR 21/613 en de namen van eiseres en verweerder vermeld. Deze griffierechtnota en betalingsherinnering hebben betalingskenmerk [betalingskenmerk] en bevatten de vermelding
“Uw kenmerk: [adres 1]. Ook de betalingsherinnering van
16 juni juli 2021 vermeldt het zaaknummer UTR 21/613 en de namen van eiseres en verweerder. Op basis van dit alles is de rechtbank van oordeel dat afdoende duidelijk is op welk beroep en op welke objecten de griffierechtnota en de betalingsherinneringen betrekking hebben. Hieraan doet niet af dat op de betalingsherinnering van 16 juni 2021 een ander betalingskenmerk is vermeld. Evenmin is relevant dat de griffierechtnota en de betalingsherinneringen geen of een incomplete vermelding van de adressen van de betreffende onroerende zaken hebben. Er is immers geen rechtsregel die voorschrijft dat dergelijke correspondentie een (volledige) vermelding van deze gegevens moet bevatten.
8. Vast staat dat eiseres het verschuldigde bedrag aan griffierecht niet (volledig) heeft
betaald. Dit verzuim dient voor haar rekening en risico te blijven. Gelet hierop is het beroep in zoverre niet-ontvankelijk. Dit betekent dat het beroep niet inhoudelijk wordt behandeld.
Is de redelijke termijn overschreden?
9. Eiseres heeft verzocht om een vergoeding van de immateriële schade die zij heeft
geleden als gevolg van de overschrijding van de redelijke termijn.
10. Bij de beoordeling van dit verzoek om schadevergoeding gaat de rechtbank uit van
de regels die de Hoge Raad (HR) hiervoor heeft gegeven.Kort gezegd heeft de HR het volgende bepaald. Voor de berechting van een zaak in eerste aanleg geldt als uitgangspunt dat deze niet binnen een redelijke termijn is geschied, als de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak doet. De termijn vangt aan op het moment waarop verweerder het bezwaarschrift tegen het primaire besluit heeft ontvangen.
11. In de onderhavige zaak geldt dat de rechtbank het beroep van eiseres
niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat eiseres niet het volledige bedrag aan griffierecht heeft voldaan. In beginsel behoeft de rechtbank dan geen uitspraak meer te doen op het verzoek om toekenning van een vergoeding van immateriële schade als gevolg van de overschrijding van de redelijke termijn. Dat is slechts anders in het geval waarin de rechtbank meer dan anderhalf jaar na het instellen van het beroep een uitspraak doet.
12. De rechtbank heeft het beroep van eiseres op 5 februari 2021 ontvangen. In
beginsel is de in 11. genoemde termijn van anderhalf jaar dus verstreken. Desondanks ziet de rechtbank hierin geen aanleiding om eiseres een vergoeding van immateriële schade toe te kennen. Daartoe overweegt zij dat (de gemachtigde van) eiseres al op 26 februari 2021 een griffierechtnota heeft ontvangen. Doordat de griffierechtnota niet geheel is voldaan, is het nodig geweest om eiseres op 27 maart 2021 en vervolgens nogmaals op 16 juni 2021 een betalingsherinnering te sturen. Dit heeft er uiteindelijk toe geleid dat de duur van de behandeling van het beroep flink is vertraagd. Uit rechtsoverweging 7. vloeit voort dat het voor (de gemachtigde van) eiseres al bij de griffierechtnota van 26 februari 2021 voldoende duidelijk was op welk dossier en welke objecten het vereiste griffierecht betrekking had. Er is dan ook geen redelijke aanleiding geweest om dit griffierecht niet direct en geheel te voldoen. De nodeloze vertraging in de behandeling die als gevolg hiervan is ontstaan, dient dan ook voor rekening en risico van eiseres te blijven. De rechtbank ziet hierin aanleiding voor het oordeel dat bij eiseres geen sprake is geweest van spanning en frustratie, op grond waarvan aan eiseres een schadevergoeding moet worden toegekend. Het verzoek tot schadevergoeding wordt dus afgewezen.
13. Het beroep is niet-ontvankelijk en het verzoek om schadevergoeding wordt
afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.