ECLI:NL:RBMNE:2023:1926

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 maart 2023
Publicatiedatum
24 april 2023
Zaaknummer
21/740
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep wegens niet volledig betalen griffierecht; afwijzing verzoek immateriële schadevergoeding

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 30 maart 2023, is het beroep van eiseres tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht behandeld. Eiseres had beroep ingesteld tegen de voorlopige aanslag zuiveringsheffing over 2019, maar haar beroep werd niet-ontvankelijk verklaard omdat zij het griffierecht niet volledig had betaald. De rechtbank overwoog dat eiseres op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) verplicht was om griffierecht te betalen en dat het niet voldoen aan deze verplichting leidde tot niet-ontvankelijkheid van het beroep. Eiseres had verzocht om vrijstelling van het griffierecht, maar dit verzoek werd afgewezen omdat er geen geldige redenen waren aangevoerd die het verzuim konden rechtvaardigen.

Daarnaast had eiseres een verzoek ingediend om een vergoeding van immateriële schade als gevolg van de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de redelijke termijn was overschreden, er geen aanleiding was om schadevergoeding toe te kennen. Dit kwam doordat de vertraging in de behandeling van het beroep het gevolg was van het niet volledig betalen van het griffierecht door eiseres. De rechtbank concludeerde dat de nodeloze vertraging voor rekening en risico van eiseres diende te blijven.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om in beroep te gaan bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/740

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 maart 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres,

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels MRE),
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht,verweerder,
(gemachtigde: R. Janmaat).

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiseres tegen de uitspraak op bezwaar van
verweerder van 7 januari 2021 met betrekking tot de voorlopige aanslag zuiveringsheffing
over 2019.
De zitting heeft via een beeldverbinding plaatsgevonden op 23 februari 2023. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun respectieve gemachtigde.

Overwegingen

1. Iemand die beroep instelt, moet op grond van artikel 8:41, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) griffierecht betalen. De griffier stelt op grond van artikel 8:41, vierde en vijfde lid, van de Awb een termijn waarbinnen het griffierecht moet worden betaald. Dat betekent in dit verband dat het hele bedrag binnen die termijn is bijgeschreven op de rekening van de rechtbank of dat het binnen die termijn is betaald op de griffie van de rechtbank. Als het griffierecht niet wordt betaald, verklaart de rechtbank op grond van artikel 8:41, zesde lid, van de Awb het beroep niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als eiseres een geldige reden heeft waarom zij het griffierecht niet heeft betaald. Het gaat dan om omstandigheden waar eiseres niets aan kan doen.
2. Beoordeeld moet worden of aan het niet (volledig) betalen van het griffierecht omstandigheden ten grondslag hebben gelegen op grond waarvan moet worden geoordeeld dat eiseres ter zake niet in verzuim is geweest.
Moet eiseres griffierecht betalen?
3. Bij brief van 31 maart 2021 heeft de gemachtigde van eiseres een beroep op betalingsonmacht gedaan en heeft hij verzocht om uitstel van de verplichting tot het betalen van griffierecht. Ter onderbouwing hiervan heeft hij verschillende brieven van rechtbanken en een draagkrachtverklaring van zijn vennootschap [bedrijf] B.V. overgelegd. Dit verzoek is naar het oordeel van de rechtbank terecht afgewezen bij brief van
25 juni 2021. Aangezien de gemachtigde namens eiseres beroep heeft ingesteld, is de financiële positie van eiseres van belang en niet die van de gemachtigde zelf. Een onderbouwing van de financiële positie van eiseres is achterwege gebleven. Om die reden wijst de rechtbank het verzoek om vrijstelling van de verplichting tot het betalen van griffierecht af.
Is de overschrijding van de termijn voor het betalen van griffierecht verschoonbaar?
4. Volgens eiseres heeft de rechtbank de griffierechtnota en de betalingsherinneringen ten onrechte gesteld op de naam van de B.V. van haar gemachtigde. Dit had de naam van eiseres zelf moeten zijn, per adres het postadres van de B.V. van haar gemachtigde.
5. De rechtbank volgt eiseres hierin niet. Als een gemachtigde namens een cliënt een
beroepschrift instelt, dan verloopt de correspondentie met de cliënt in beginsel via die gemachtigde. Mr. Bartels is de gemachtigde van eiseres. Om die reden zijn de griffierechtnota en de betalingsherinneringen terecht op naam gesteld van en geadresseerd aan (de B.V. van) mr. Bartels.
6. Eiseres heeft verder aangevoerd dat de griffierechtnota en de
betalingsherinneringen niet vermelden op welk adres of object zij betrekking hebben. Daardoor is het voor de gemachtigde van eiseres niet duidelijk geweest aan welk dossier of object de griffierechtnota en de betalingsherinneringen waren gerelateerd.
7. De rechtbank volgt eiseres ook hierin niet. Bij brief van 2 maart 2021 heeft de
rechtbank de ontvangst bevestigd van het beroepschrift. In die brief zijn de namen van eiseres en verweerder vermeld, alsmede is verwezen naar het bestreden besluit van
7 januari 2021. Uit het bestreden besluit blijkt dat de aanslag zuiveringsheffing over 2019 betrekking heeft op
“bedrijfsruimten: [adres] (Werkruimten) [vestigingsplaats] ”. In de brief van 2 maart 2021 heeft de rechtbank verder vermeld
“ons kenmerk: zaaknummer
UTR 21/740 ZUIVER”en
“uw kenmerk: [adres] (Werkruimten)”. In de griffierechtnota van 4 maart 2021 en de betalingsherinnering van 2 april 2021 heeft de rechtbank opnieuw het zaaknummer UTR 21/740 en de namen van eiseres en verweerder vermeld. Deze griffierechtnota en betalingsherinnering hebben betalingskenmerk [betalingskenmerk] en bevatten de vermelding
“Uw kenmerk: [adres] (Werk”. Ook de betalingsherinnering van 6 juli 2021 vermeldt het zaaknummer UTR 21/740 en de namen van eiseres en verweerder. Op basis van dit alles is de rechtbank van oordeel dat afdoende duidelijk is op welk beroep en object de griffierechtnota en de betalingsherinneringen betrekking hebben. Hieraan doet niet af dat op de betalingsherinnering van 6 juli 2021 een ander betalingskenmerk is vermeld. Evenmin is relevant dat de griffierechtnota en de betalingsherinneringen geen of een incomplete vermelding van het adres van de betreffende onroerende zaak hebben. Er is immers geen rechtsregel die voorschrijft dat dergelijke correspondentie een (volledige) vermelding van deze gegevens moet bevatten.
8. Vast staat dat eiseres het verschuldigde bedrag aan griffierecht niet volledig heeft
betaald. Dit verzuim dient voor haar rekening en risico te blijven. Gelet hierop is het beroep in zoverre niet-ontvankelijk. Dit betekent dat het beroep niet inhoudelijk wordt behandeld.
Is de redelijke termijn overschreden?
9. Eiseres heeft verzocht om een vergoeding van de immateriële schade die zij heeft
geleden als gevolg van de overschrijding van de redelijke termijn.
10. Bij de beoordeling van dit verzoek om schadevergoeding gaat de rechtbank uit van
de regels die de Hoge Raad (HR) hiervoor heeft gegeven. [1] Kort gezegd heeft de HR het volgende bepaald. Voor de berechting van een zaak in eerste aanleg geldt als uitgangspunt dat deze niet binnen een redelijke termijn is geschied, als de rechtbank niet binnen twee jaar nadat die termijn is aangevangen uitspraak doet. De termijn vangt aan op het moment waarop verweerder het bezwaarschrift tegen het primaire besluit heeft ontvangen.
11. In de onderhavige zaak geldt dat de rechtbank het beroep van eiseres
niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat eiseres niet het volledige bedrag aan griffierecht heeft voldaan. In beginsel behoeft de rechtbank dan geen uitspraak meer te doen op het verzoek om toekenning van een vergoeding van immateriële schade als gevolg van de overschrijding van de redelijke termijn. Dat is slechts anders in het geval waarin de rechtbank meer dan anderhalf jaar na het instellen van het beroep een uitspraak doet. [2]
12. De rechtbank heeft het beroep van eiseres op 17 februari 2021 ontvangen. In
beginsel is de in 11. genoemde termijn van anderhalf jaar dus verstreken. Desondanks ziet de rechtbank hierin geen aanleiding om eiseres een vergoeding van immateriële schade toe te kennen. Daartoe overweegt zij dat (de gemachtigde van) eiseres al op 4 maart 2021 een griffierechtnota heeft ontvangen. Doordat de griffierechtnota niet geheel is voldaan, is het nodig geweest om eiseres op 2 april 2021 en vervolgens nogmaals op 6 juli 2021 een betalingsherinnering te sturen. Dit heeft er uiteindelijk toe geleid dat de duur van de behandeling van het beroep flink is vertraagd. Uit rechtsoverweging 7. vloeit voort dat het voor (de gemachtigde van) eiseres al bij de griffierechtnota van 4 maart 2021 voldoende duidelijk was op welk dossier en object het vereiste griffierecht betrekking had. Er is dan ook geen redelijke aanleiding geweest om dit griffierecht niet direct en geheel te voldoen. De nodeloze vertraging in de behandeling die als gevolg hiervan is ontstaan, dient voor rekening en risico van eiseres te blijven. De rechtbank ziet hierin aanleiding voor het oordeel dat bij eiseres geen sprake is geweest van spanning en frustratie, op grond waarvan aan eiseres schadevergoeding zou moeten worden toegekend. Het verzoek tot schadevergoeding wordt dus afgewezen.
Conclusie
13. Het beroep is niet-ontvankelijk en het verzoek om schadevergoeding wordt
afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank;
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van
O. Asafiati, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie het arrest van 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
2.Zie het arrest van de HR van 2 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2723.