ECLI:NL:RBMNE:2023:1586

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 maart 2023
Publicatiedatum
7 april 2023
Zaaknummer
UTR - 23 _ 723
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake woningsluiting op basis van artikel 13b Opiumwet

Op 3 november 2022 heeft de politie een onderzoek ingesteld in de woning van verzoekers, waar aanzienlijke hoeveelheden drugs en medicijnen zijn aangetroffen. Naar aanleiding van deze bevindingen heeft de burgemeester van Almere op 25 januari 2023 besloten om de woning en garagebox te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen deze sluiting en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op 28 maart 2023 de zaak behandeld.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster, hoewel zij geen huurovereenkomst heeft met de woningcorporatie, wel een belang heeft bij de procedure omdat zij in de woning woont. De rechter heeft beoordeeld of de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten, of de sluiting noodzakelijk was en of deze evenredig was. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten, gezien de aangetroffen hoeveelheden drugs die duiden op een handelshoeveelheid.

De rechter heeft ook de noodzaak van de sluiting beoordeeld en geconcludeerd dat deze noodzakelijk was ter bescherming van het woon- en leefklimaat. De voorzieningenrechter heeft echter opgemerkt dat de burgemeester in zijn besluitvorming meer onderbouwing moet geven over de noodzaak en evenredigheid van de sluiting, vooral gezien het tijdsverloop tussen het onderzoek en de sluiting. Desondanks heeft de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat het belang van de burgemeester bij handhaving zwaarder weegt dan het belang van verzoekster om in de woning te blijven. De voorzieningenrechter verklaarde het verzoek van verzoeker niet-ontvankelijk en wees het verzoek van verzoekster af.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 23/723

uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 maart 2023 in de zaak tussen

[verzoeker] (verzoeker) en [verzoekster] (verzoekster), uit [woonplaats] , tezamen: verzoekers
(gemachtigde: mr. J.L. Baar),
en

burgemeester van de gemeente Almere (burgemeester)

(gemachtigde: mr. B.E. Giesen).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: Ymere uit Amsterdam (de woningcorporatie)
(gemachtigden: mr. R. Morrison, S. Damhuis en mr. L.C. Strating).

Inleiding

Op 3 november 2022 is er in de woning van verzoekers aan de [adres] in [woonplaats] (de woning) alsmede in de daarbij behorende garagebox, een onderzoek ingesteld door de politie. Tijdens het onderzoek zijn in de garagebox 2,07 gram cocaïne en 304,2 gram hennep/hasjiesj aangetroffen. Verder zijn er verschillende medicijnen en middelen aangetroffen die staan genoemd op lijsten I en II van de Opiumwet, waaronder oxycodon (2380 flessen van 250 ml). Uit het onderzoek van de politie blijkt dat verzoeker niet bevoegd is tot het verrichten van activiteiten met een geneesmiddel als bedoeld in de Geneesmiddelenwet en/of met een middel als bedoeld in lijst I of II behorende bij de Opiumwet. Daarnaast is onder andere 3 liter butaandiol, een precursor voor GHB en een opstelling met gebruikte voorwerpen die gebruikt worden voor de productie van GHB aangetroffen. Gelet op wat in de garagebox is aangetroffen vindt de politie het aannemelijk dat daar GHB is geproduceerd. In de woning zijn drie flessen van 250ml oxycodon aangetroffen.
Kort voor het onderzoek zag de politie nabij de garagebox twee voertuigen geparkeerd staan. Uit systeemonderzoek is de politie gebleken dat de tenaamgestelden en/of gebruikers van de voertuigen diverse registraties hadden met betrekking tot vuurwapens, geweldsincidenten en vermogensdelicten. De politie heeft haar bevindingen in de bestuurlijke rapportage van 27 november 2022 neergelegd.
Naar aanleiding van de informatie van de politie uit de bestuurlijke rapportage van
27 november 2022 heeft de burgemeester op 25 januari 2023 besloten om de woning en de garagebox vanaf 23 februari 2023 voor de duur van drie respectievelijk zes maanden te sluiten op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet in samenhang met de Beleidsregel artikel 13b Opiumwet (Damoclesbeleid gemeente Almere 2021).
Verzoekers zijn het niet eens met de sluiting van de woning en hebben daartegen bezwaar gemaakt. Ook hebben zij een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening te treffen. De burgemeester heeft toegezegd de sluiting van de woning op te schorten tot de uitspraak van de voorzieningenrechter er is. Verzoekers hebben geen bezwaar gemaakt en geen voorlopige voorziening ingediend tegen de sluiting van de garagebox.
De burgemeester heeft op 2 maart 2023 de stukken overgelegd die betrekking hebben op deze zaak en daarbij voor wat betreft de bestuurlijke rapportage van 27 november 2022 aan de rechtbank gevraagd om beperkte kennisneming op grond van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op 10 maart 2023 heeft de burgemeester een verweerschrift, foto’s en een aanvullende bestuurlijke rapportage van 9 maart 2023 overgelegd. Ook voor deze bestuurlijke rapportage heeft de burgemeester verzocht om beperkte kennisneming. De rechtbank heeft op 16 maart 2023 een beslissing genomen op deze verzoeken en daarbij bepaald dat geheimhouding van de weggelakte delen in de bestuurlijke rapportages gerechtvaardigd is. Op de zitting heeft de gemachtigde van verzoekers toestemming gegeven aan de voorzieningenrechter om de weggelakte passages in de bestuurlijke rapportages in te zien.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 14 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de waarnemer van de gemachtigde van verzoekers in de persoon van mr. A.S. Schollaardt, de gemachtigde van de burgemeester en de gemachtigden van de woningcorporatie.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. De voorzieningenrechter stelt allereerst ambtshalve vast dat zowel verzoeker als verzoekster partij zijn in deze procedure. Hoewel verzoekster geen huurovereenkomst heeft met de woningcorporatie en zij vlak na het onderzoek van de politie en nadat verzoeker in voorlopige hechtenis is gesteld in de woning is gaan wonen, heeft zij wel een belang bij deze procedure. Het gaat immers om de sluiting van de woning waarin zij woont. Zij staat daar conform de gegevens van de Basisregistratie Personen ingeschreven vanaf
25 november 2022.
2. Deze procedure is bedoeld om, in afwachting van de uitkomst van de bezwaarprocedure, eventueel een voorlopige maatregel te treffen. De voorzieningenrechter beoordeelt dan ook of het door verzoekers gemaakte bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Vervolgens zal de voorzieningenrechter nog een belangenafweging maken. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Is er sprake van spoedeisend belang?
3. De voorzieningenrechter treft alleen een voorlopige voorziening als een spoedeisend belang dat vereist, ook wel ‘onverwijlde spoed’ genoemd. De voorzieningenrechter is van oordeel dat daar voor verzoekster evident sprake van is. Er is namelijk sprake van een situatie van dreigende uithuiszetting. De voorzieningenrechter is evenwel van oordeel dat verzoeker geen spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening, omdat hij in voorlopige hechtenis zit en op dit moment geen zicht heeft op vrijlating. Op de zitting is gebleken dat de strafzaak van verzoeker op 28 april 2023 inhoudelijk behandeld zal worden en hij tot die tijd in hechtenis zit. Dit maakt dat er voor verzoeker dus geen sprake is van een situatie van dreigende uithuiszetting. De voorzieningenrechter zal daarom alleen het verzoek van verzoekster om een voorlopige voorziening inhoudelijk beoordelen.
Is de burgmeester bevoegd om de woning te sluiten?
4. Verzoekster voert aan dat de burgemeester niet bevoegd is om de woning te sluiten. Volgens verzoekster waren de drie flessen oxycodon, die de politie in de woning heeft aangetroffen, leeg. Zo heeft verzoeker aan de gemachtigde verteld. Verzoekster meent dan ook dat uit de bestuurlijke rapportage van 27 november 2022, de foto’s bij het verweerschrift en de aanvullende bestuurlijke rapportage van 9 maart 2023 niet kan worden opgemaakt dat de flessen gevuld waren. Er zijn enkel verpakkingen aangetroffen. Verder zijn er geen strafbare goederen aangetroffen in de woning. Wat er in de garagebox is aangetroffen mag de burgemeester niet betrekken bij zijn besluit om de woning te sluiten, omdat er tussen de woning en de garagebox geen ruimtelijke en functionele samenhang bestaat. De garagebox zit niet aan de woning vast. Verzoekster verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 11 april 2018 [1] en naar de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 22 september 2020 [2] .
5. De voorzieningenrechter stelt voorop dat op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet de burgemeester een pand kan sluiten als een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. De burgemeester heeft deze bevoegdheid uitgewerkt in het Damoclesbeleid. Volgens het Damoclesbeleid wordt drugs geacht bestemd te zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking bij de aanwezigheid van een hoeveelheid drugs in een pand die groter is dan een hoeveelheid voor eigen gebruik. Het is ook vaste rechtspraak van de Afdeling [3] dat bij een handelshoeveelheid drugs mag worden aangenomen dat de drugs bestemd zijn voor verkoop, aflevering of verstrekking.
6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester bevoegd is om de woning te sluiten. Hoewel uit de bestuurlijke rapportage van 27 november 2022 niet duidelijk blijkt of de drie flessen van 250 ml oxycodon gevuld waren, komt dit wel duidelijk naar voren uit de aanvullende bestuurlijke rapportage van 9 maart 2023. Daarin staat dat er drie verpakkingen werden aangetroffen en dat in deze verpakkingen de flessen met het medicijn oxycodon zaten met elk 250 ml
inhoud. Daarmee staat dus vast dat er 750 ml oxycodon in de woning is aangetroffen. Dit middel staat genoemd op lijst I van de Opiumwet. Het is niet in geschil dat het hier om een handelshoeveelheid gaat. De burgemeester mocht er derhalve van uit gaan dat de drugs in de woning aanwezig waren om te worden verkocht, afgeleverd of verstrekt. Daarmee is bevoegdheid om de woning te sluiten op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet gegeven.
Is de sluiting van de woning noodzakelijk?
7. Verzoekster betwist dat de sluiting van de woning noodzakelijk is. Verzoekster voert ook in dit verband aan dat er geen drugs in de woning is aangetroffen omdat de drie flessen van 250 ml oxycodon leeg waren. Verder meent verzoekster dat hetgeen in de garagebox is aangetroffen, niet betrokken kan worden bij de sluiting van de woning. Er is namelijk geen sprake van ruimtelijke en functionele samenhang met de woning. Op de zitting voert verzoekster nog aan dat er geen loop is naar de woning, dat er geen meldingen van overlast zijn, dat zij een goede verstandhouding heeft met de buren en dat er sprake is van een groot tijdsverloop sinds het onderzoek op 3 november 2022 en de aangekondigde sluiting. Ook om die redenen meent verzoekster dat sluiting van de woning niet noodzakelijk is.
8. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester sluiting van de woning noodzakelijk heeft mogen vinden ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. Anders dan verzoekster vindt de voorzieningenrechter dat de burgemeester de informatie uit de bestuurlijke rapportage die gaat over wat er in de garagebox aan verboden middelen en medicijnen is aangetroffen in zijn besluitvorming heeft mogen betrekken. Er is wel sprake van samenhang tussen de woning en de garagebox, ondanks dat deze afzonderlijk van de woning in een rij met andere boxen is gelegen. De garagebox hoort bij de woning en is te bereiken via de achterzijde van die woning. Woning en box worden als één geheel verhuurd. Daar komt bij dat de sleutel van de garagebox in de woning is aangetroffen. Er is dan ook geen enkele aanleiding te veronderstellen dat de garagebox los moet worden gezien van de woning. Uit de bestuurlijke rapportage van 27 november 2022 blijkt dat er een aanzienlijke hoeveelheid aan geneesmiddelen en middelen als bedoeld in lijst I of II behorende bij de Opiumwet in de box is aangetroffen. Uit het onderzoek dat de inspecteur van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd naar de verdovende middelen heeft verricht, blijkt dat verzoeker niet beschikt over enige bevoegdheid tot het bedrijfsmatig verrichten van activiteiten met een geneesmiddel als bedoeld in de Geneesmiddelenwet en/of met een middel als bedoeld in lijst I of II behorende bij de Opiumwet. Daarbij heeft de burgemeester sluiting noodzakelijk mogen vinden omdat de woning middenin het centrum van [wijk] ligt, dat bekend staat als een kwetsbare buurt voor drugsoverlast.
9. Hoewel de burgemeester sluiting van de woning dus noodzakelijk heeft mogen vinden, wil de voorzieningenrechter wel nog het volgende aan de burgemeester meegeven voor zijn beslissing op bezwaar. Op de zitting heeft de burgemeester op vragen van de voorzieningenrechter niet kunnen aangeven wat de aanleiding was voor het onderzoek van de politie. De burgemeester gaf verder aan dat er geen meldingen van overlast bekend waren. Verder is er, zoals verzoekster terecht aankaart, sprake van tijdsverloop. Tussen de bestuurlijke rapportage (27 november 2022) en het besluit tot sluiting van de woning (25 januari 2023) zitten twee maanden. Dit alles vraagt om een nadere onderbouwing van de burgemeester in de beslissing op bezwaar waarom sluiting van de woning noodzakelijk is in het kader van bescherming van het woon- en leefklimaat en het herstel van de openbare orde.
Is de sluiting van de woning evenredig?
10. Verder voert verzoekster aan dat de sluiting niet evenredig is omdat haar geen verwijt kan worden gemaakt. Zij kon niet weten dat de woning gesloten zou gaan worden toen zij daar ging wonen. Het standpunt van de burgemeester dat zij met haar intrek in de woning na het daar uitgevoerde onderzoek het risico heeft aanvaard dat de woning gesloten zou gaan worden, kan dus geen stand houden. Verder heeft de sluiting van de woning ingrijpende gevolgen voor verzoekster. Met de sluiting wordt een ernstige inbreuk op het huisrecht en privéleven van verzoekster gemaakt. Zij zal haar werk en daarmee haar bron van inkomsten kwijtraken. Zij heeft een baan in Amsterdam, waar zij minstens acht uur per week en binnenkort minstens zestien uur per week werkzaam is. Omdat zij niet bij familie terecht kan, zal zij op aanzienlijke afstand van haar werk komen te wonen. Verder zal door sluiting van de woning de huurovereenkomst ontbonden worden en zal zij op een zwarte lijst van de woningcorporatie terecht komen.
11. De burgemeester heeft in zijn besluitvorming vooropgesteld dat persoonlijke verwijtbaarheid niet vereist is voor de sluiting op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet. In de beoordeling van de evenredigheid van de sluiting is wel relevant of verzoekster een verwijt van de overtreding kan worden gemaakt. De burgemeester meent dat dat het geval is, omdat verzoeker in voorlopige hechtenis zat toen verzoekster in de woning ging wonen. Daarom stelt de burgemeester dat verzoekster redelijkerwijs had kunnen weten wat er zich in de woning had afgespeeld.
12. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling [4] dat voor de mate van verwijtbaarheid van belang is dat het ontbreken van iedere betrokkenheid bij de overtreding afzonderlijk of tezamen met andere omstandigheden tot gevolg kan hebben dat de burgemeester niet van zijn bevoegdheid tot sluiting van de woning gebruik mag maken. Een (hoofd)bewoner kan bijvoorbeeld geen verwijt van de overtreding worden gemaakt als hij niet op de hoogte was en evenmin redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs in zijn woning. De burgemeester zal, indien hij van zijn bevoegdheid tot sluiting van de woning gebruik maakt, deugdelijk moeten motiveren welk verwijt de (hoofd)bewoner die door de sluiting wordt getroffen, wordt gemaakt.
13. De invulling van de verwijtbaarheid, zoals de burgemeester die in het bestreden besluit heeft gegeven, komt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet overeen met wat hiervoor in rechtsoverweging 12 is overwogen. Voor de vraag of verzoekster een verwijt kan worden gemaakt, is van belang of zij betrokkenheid heeft bij de overtreding. De burgemeester overweegt in dat kader dat verzoekster wist dat verzoeker in voorlopige hechtenis zat naar aanleiding van wat tijdens het onderzoek van de politie is aangetroffen en dat zij daarom kon vermoeden dat de woning gesloten zou gaan worden. Dit is wat anders dan (onderbouwing van de) stelling dat verzoekster een verwijt van de overtreding kan worden gemaakt. Ook op dit punt dient de burgemeester in de beslissing op bezwaar een nadere en betere motivering te geven. Dit maakt overigens niet dat de sluiting van de woning op voorhand onevenredig is, nu verzoekster ter zitting heeft verklaard al voor het moment dat zij de woning betrok samenwoonplannen te hebben en de voorzieningenrechter daaruit afleidt dat zij al veelvuldig in de woning verbleef.
14. Ook de gevolgen van de sluiting maken naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet dat het besluit onevenredig is. Dat verzoekster de woning moet verlaten, is inherent aan de sluiting. Verder zijn er geen omstandigheden naar voren gebracht die maken dat er sprake is van een ernstige inbreuk op het huisrecht. Verzoekster heeft onvoldoende aangetoond dat zij haar werk zal kwijtraken dan wel significant meer reistijd zal krijgen als gevolg van de sluiting. Dat de huurovereenkomst door een sluiting wordt ontbonden door de woningcorporatie, staat niet vast. Op de zitting heeft de woningcorporatie aangegeven dat zij pas na de beslissing op bezwaar een besluit neemt over wat er met de huurovereenkomst wordt gedaan. Dat verzoekster op een zwarte lijst zal komen te staan, wordt niet gevolgd nu de huurovereenkomst niet op haar naam staat. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter dus geen aanleiding om te oordelen dat het besluit onevenredig is.
De belangenafweging
15. Zoals in rechtsoverwegingen 9 en 13 is geoordeeld, is er een aantal punten waarop een nadere motivering van de burgemeester moet worden gegeven ten behoeve van de beslissing op bezwaar. Dit maakt echter niet dat de voorlopige voorziening voor toewijzing in aanmerking komt. Het belang van de burgemeester tot handhaving van het Damoclesbeleid weegt namelijk op dit moment zwaarder dan het belang van verzoekster om in de woning te blijven wonen tot aan de beslissing op bezwaar. Er is namelijk een aanzienlijke hoeveelheid aan middelen aangetroffen die op de lijsten I en II bij de Opiumwet staan en het is volgens de politie aannemelijk dat in de garagebox GHB is geproduceerd. Gelet hierop heeft de burgemeester het belang van bescherming van het woon- en leefklimaat en het herstellen van de openbare orde in dit verband zwaarder mogen laten wegen. Dit betekent dat de voorlopige voorziening dus wordt afgewezen.

Conclusie en gevolgen

16. De voorzieningenrechter verklaart het verzoek van verzoeker niet-ontvankelijk, omdat hij geen spoedeisend belang heeft. De voorzieningenrechter wijst het verzoek van verzoekster, gelet op wat hiervoor is overwogen, af. Dat betekent dat verzoekster geen gelijk krijgt en dat de gevolgen van het besluit tot sluiting dus niet worden opgeschort tot aan de beslissing op bezwaar. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het verzoek van verzoeker niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek van verzoekster om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R.P. Stehouwer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 maart 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 23 november 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3402).
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 2 februari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:285 en ECLI:NL:RVS:2022:335).