ECLI:NL:RBMNE:2023:1464

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 februari 2023
Publicatiedatum
3 april 2023
Zaaknummer
UTR 22/3378
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure over naheffingsaanslag parkeerbelasting en kenbaarheidsvereiste

Op 10 oktober 2021 heeft de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht aan eiser een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 68,42. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar het bestreden besluit van 25 juni 2022 bevestigde de naheffingsaanslag. De rechtbank heeft het beroep van eiser op 16 februari 2023 behandeld via een Teams-verbinding. Eiser was aanwezig, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, D. de Winter. Na de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Eiser had moeten begrijpen dat parkeerbelasting verschuldigd was op het Berlijnplein, waar hij zijn auto had geparkeerd. De rechtbank stelt vast dat de informatie over betaald parkeren in Utrecht duidelijk was en dat het Berlijnplein sinds 2 oktober 2017 als een betaaldparkeerzone was gemarkeerd. Eiser had onvoldoende onderzoek gedaan naar de parkeerregels en kon niet aannemen dat hij zonder betaling kon parkeren. De rechtbank verwierp ook de stelling van eiser dat de termijn voor het nemen van een besluit op bezwaar was overschreden, omdat de termijnen van artikel 7:10 van de Algemene wet bestuursrecht geen fatale termijnen zijn. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk kreeg en het griffierecht niet terugkreeg.

De uitspraak is openbaar uitgesproken door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Sari, griffier. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending van het proces-verbaal.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/3378
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 februari 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht
(gemachtigde: D. de Winter).

Inleiding

Op 10 oktober 2021 heeft verweerder aan eiser een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 68,42. Met het bestreden besluit van 25 juni 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij zijn besluit gebleven.
De rechtbank heeft het beroep van eiser op 16 februari 2023 op zitting behandeld door middel van een Teams beeldverbinding. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan. De motivering van die uitspraak vermeldt de rechtbank hierna onder de beslissing.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
Eiser heeft aangevoerd dat de uitspraak op bezwaar te laat is genomen en dat verweerder de termijn zoals bedoeld in artikel 7:10 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft overschreden. Eiser heeft verzocht om de zaak te seponeren.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De termijnen van artikel 7:10 van de Awb zijn geen fatale termijnen, maar termijnen van orde. [1] Bij overschrijding van deze termijnen kan tegen het niet tijdig nemen van een besluit beroep bij de rechtbank worden ingesteld. Overschrijding van de termijnen betekent daarom niet dat de beslissing op bezwaar reeds op die grond voor vernietiging in aanmerking komt. Er is geen wettelijk voorschrift dat bepaalt dat in een dergelijk geval het desbetreffende besluit niet in stand kan blijven. Gelet hierop komt de bestreden uitspraak op bezwaar niet voor vernietiging in aanmerking.
4. Ten aanzien van de naheffingsaanslag overweegt de rechtbank dat van belang is of kenbaar was voor eiser dat parkeerbelasting verschuldigd is op het Berlijnplein. Eiser heeft in dat kader aangevoerd dat de parkeerlocatie onduidelijk was en dat de parkeergarage van de bioscoop voor hem niet toegankelijk was. Hij heeft zijn auto daarom geparkeerd op het Berlijnplein en € 4,- betaald aan de bioscoop in de veronderstelling dat hij parkeerbelasting heeft voldaan. Bovendien was het Berlijnplein volgens eiser grotendeels afgesloten en stond de parkeerautomaat om de hoek in een afgebroken straat.
5. De rechtbank overweegt als volgt. Op verweerder rust de plicht om parkeerders deugdelijk te informeren over de locaties waar voor het parkeren parkeerbelasting is verschuldigd. Daarnaast mag van eiser als parkeerder verwacht worden dat hij bij aanvang van het parkeren voldoende onderzoekt of parkeerbelasting verschuldigd is. Dit houdt in dat eiser oplet of hij bebording ‘betaald parkeren’ of een parkeerautomaat ziet en dat hij zich – nadat hij heeft geparkeerd – inspant om te onderzoeken of voor het parkeren parkeerbelasting verschuldigd is. De rechtbank vindt dat eiser dat onvoldoende heeft gedaan. Uit de informatie over het betaald parkeren in Utrecht blijkt dat sinds 2 oktober 2017 het Berlijnplein is gemarkeerd als een ‘betaald parkeren-zone’. De rechtbank begrijpt dat eiser heeft gekeken of hij parkeerbelasting moest betalen, maar dit is onvoldoende om onder de naheffing uit te komen. Uit de bebording ‘betaald parkeren’ op het Berlijnplein is bij de opritten duidelijk zichtbaar dat het een betaaldparkeerzone is. Er kan redelijkerwijs geen misverstand bestaan over de verschuldigdheid van de parkeerbelasting en de rechtbank heeft ook geen reden om te twijfelen dat de situatie ten tijde van het parkeren van de auto van eiser anders was. Eiser heeft dit overigens ook niet onderbouwd. Ook de stelling van eiser dat de parkeerautomaat om de hoek stond in een afgebroken straat, maakt het oordeel niet anders. Gelet hierop mocht eiser er niet vanuit gaan dat hij zijn auto kon parkeren zonder parkeerbelasting te voldoen en is de naheffingsaanslag terecht opgelegd.
6. Eiser heeft bij de bioscoop een uitrijkaart voor de parkeergarage Leidsche Rijn Centrum gekocht in de veronderstelling dat hij daarmee betaalde voor het parkeren op het Berlijnplein. Dit misverstand betekent echter niet dat verweerder de verschuldigde parkeerbelasting via de naheffingsaanslag mag naheffen.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug.
8. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 februari 2023 door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Sari, griffier.
griffier
rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 5 september 2017, ECLI:NL:GHDHA:2017:3585, overweging 7.1 en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:722, overweging 9.