ECLI:NL:RBMNE:2023:1266

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 maart 2023
Publicatiedatum
22 maart 2023
Zaaknummer
UTR 22/3663
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer-Gulyas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid en redelijke termijn bij naheffingsaanslag parkeerbelasting

In deze zaak heeft eiser, die zijn auto op 21 mei 2022 parkeerde in Hilversum, een naheffingsaanslag parkeerbelasting ontvangen van € 69,40. Eiser was het niet eens met deze aanslag en heeft bezwaar aangetekend, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard door de heffingsambtenaar. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank. Tijdens de zitting op 20 februari 2023, die via een beeldverbinding plaatsvond, heeft de rechtbank de zaak behandeld. De rechtbank oordeelde dat de uitspraak op bezwaar onbevoegd was genomen, omdat deze was ondertekend door een medewerker van de Coöperatie ParkeerService U.A. zonder dat er een mandaatregister was overgelegd. Hierdoor werd de uitspraak op bezwaar vernietigd, maar de rechtsgevolgen van de uitspraak bleven in stand omdat de inhoudelijke beoordeling van de naheffingsaanslag niet slaagde.

Eiser voerde aan dat hij binnen een redelijke termijn de parkeerbelasting had voldaan, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet direct beschikte over internet om de applicatie te activeren en dat hij niet in de buurt van zijn voertuig was op het moment van de naheffingsaanslag. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag terecht had opgelegd. De rechtbank heeft de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 837,- en het griffierecht van € 50,- moet aan eiser worden vergoed, met wettelijke rente vanaf vier weken na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/3663

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 maart 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. I.N.D.J. Rissema),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Hilversum (de heffingsambtenaar)

(gemachtigde: F. Darar).

Inleiding

1. Eiser heeft zijn auto met kenteken [kenteken] op 21 mei 2022 geparkeerd aan de Spoorstraat in Hilversum. Een parkeercontroleur heeft om 21:02 uur vastgesteld dat de auto daar stond geparkeerd zonder dat de parkeerbelasting was voldaan. Daarom is aan eiser op 29 mei 2022 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van in totaal € 69,40 (€ 2,90 kosten parkeerbelasting en € 66,50 naheffingskosten). Eiser is het hier niet mee eens.
1.1.
In de uitspraak op bezwaar van 9 augustus 2022 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.2.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
Voor de zitting van 8 februari 2023 bleek dat de heffingsambtenaar voor deze zaak geen uitnodiging voor die dag had ontvangen. Daarna is de behandeling van de zaak verplaatst naar 20 februari 2023. De rechtbank heeft het beroep op 20 februari 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de heffingsambtenaar.

Beoordeling door de rechtbank

Nieuwe stukken
2. Eiser heeft binnen tien dagen voor de zitting nieuwe stukken ingediend. [1] In deze stukken heeft eiser nieuwe beroepsgronden aangevoerd. Als stukken niet binnen de daarvoor gestelde termijn zijn ingediend, is het aan de rechtbank om te beslissen of de goede procesorde zich ertegen verzet dat het desbetreffende stuk bij de beoordeling van het bestreden besluit kan worden betrokken.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat door de te late indiening van de stukken er voor de heffingsambtenaar onvoldoende gelegenheid was om te reageren op de nieuwe beroepsgrond of de berekening van het naheffingsbedrag bij het gemeenteraadsvoorstel juist is. De goede procesorde verzet zich ertegen dat deze beroepsgrond bij de beoordeling van het bestreden besluit wordt betrokken. De rechtbank laat deze beroepsgrond daarom buiten beschouwing. Dit geldt niet voor de nieuwe beroepsgronden over de schending van de hoorplicht en de bevoegdheid over het genomen bestreden besluit. Omdat de heffingsambtenaar op de zitting op beide laatstgenoemde gronden adequaat heeft kunnen reageren dan wel de rechtbank ambtshalve over de bevoegdheid moet oordelen, is er voor de beoordeling van die beroepsgronden geen sprake van strijd met de goede procesorde. Daarom worden deze beroepsgronden bij de beoordeling van het beroep betrokken.
Bevoegdheid beslissing op bezwaar
3. Eiser voert aan dat de uitspraak op bezwaar onbevoegd is genomen. Het bestreden besluit is ondertekend door de heffings- en invorderingsambtenaar van de Coöperatie ParkeerService U.A., terwijl de heffingsambtenaar van de gemeente Hilversum bevoegd was om te beslissen op bezwaar, aldus eiser.
3.1
Op grond van artikel 231, tweede lid, onder b, van de Gemeentewet is de heffingsambtenaar bevoegd om gemeentelijke belastingen, zoals parkeerbelasting, te heffen. Het college van burgemeester en wethouders wijst de heffingsambtenaar aan.
3.2.
Allereerst stelt de rechtbank vast dat de uitspraak op bezwaar is gedaan namens de heffingsambtenaar van Coöperatie ParkeerService U.A., door een medewerker team Parkeerrechten van de Coöperatie ParkeerService U.A. In de uitspraak op bezwaar staat geen naam van die medewerker vermeld.
3.3.
In deze zaak is het Aanwijzingsbesluit Belastingambtenaren 2021 van toepassing. In artikel 1, vierde lid, van dit aanwijzingsbesluit heeft het college van burgemeester en wethouders de directeur van Coöperatie Parkeerservice U.A. aangewezen als heffingsambtenaar in de zin van artikel 231, lid 2, onderdeel b, van de Gemeentewet. Dat betekent dat de directeur-bestuurder bevoegd is om op het bezwaar te beslissen. De heffingsambtenaar heeft geen mandaatregister overgelegd waaruit blijkt dat medewerkers team Parkeerrechten van de Coöperatie Parkeerservice U.A. gerechtigd zijn om namens de directeur-bestuurder te beslissen op bezwaar. De conclusie is dat de uitspraak op bezwaar onbevoegd is genomen. De uitspraak op bezwaar kan daarom niet in stand worden gelaten, maar moet worden vernietigd. Het beroep tegen de uitspraak op bezwaar is daarom gegrond.
3.4.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld welke gevolgen zij aan dit bevoegdheidsgebrek moet verbinden. Daarvoor is het volgende relevant. De directeur-bestuurder heeft met een brief van 15 november 2022 de uitspraak op bezwaar bekrachtigd. Hij was ten tijde van het belastbare feit, 21 mei 2022, als heffingsambtenaar aangewezen Dit betekent dat hij bevoegd is om de uitspraak op bezwaar te bekrachtigen. Omdat de uitspraak op bezwaar door een bevoegd persoon achteraf is bekrachtigd, ziet de rechtbank aanleiding om het geschil inhoudelijk te beoordelen. Als de bestreden uitspraak op bezwaar inhoudelijk de rechterlijke toets kan doorstaan, dan kunnen de rechtsgevolgen van de uitspraak op bezwaar in stand worden gelaten.
Hoorplicht
4. Eiser voert aan dat hij onterecht niet is gehoord. Hij had in zijn bezwaarschrift om een hoorzitting verzocht. Daarom kon alleen op de gronden in artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht worden afgezien van het horen. Eiser verwijst hiervoor naar het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 12 december 2017. [2]
4.1.
De rechtbank stelt vast dat eiser in zijn bezwaarschrift kenbaar om een hoorzitting heeft gevraagd. Dit betekent vervolgens dat eiser dan in de gelegenheid moet worden gesteld om te worden gehoord. [3] De rechtbank stelt voorts vast dat in de brief van 12 juli 2022 door de medewerker team Parkeerrechten van de Coöperatie Parkeerservice U.A. twee data zijn genoemd waarop een hoorzitting kon worden gehouden. In die brief staat ook vermeld dat eiser om een andere datum kan vragen om te worden gehoord en als eiser niet reageert dat hij dan afziet van het horen. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit de stukken niet dat eiser contact heeft gezocht voor een andere datum. Aangezien hij dit heeft nagelaten, mocht de heffingsambtenaar er vanuit gaan dat eiser niet meer gehoord wilde worden. Evenmin treft de verwijzing naar het arrest van het gerechtshof Amsterdam doel, omdat in die zaak een oordeel is gegeven over de zogeheten antwoordkaartmethode. In deze zaak is geen gebruik gemaakt van die methode, maar heeft de heffingsambtenaar met de brief van 12 juli 2022 getracht om een afspraak te maken met eiser om hem te horen. De heffingsambtenaar heeft daarom terecht eiser niet gehoord. De beroepsgrond slaagt niet.
Heffingsbedrag
5. Eiser voert, samengevat, aan dat de naheffingsaanslag moet worden vernietigd omdat het bedrag van de kosten van de naheffing (€ 66,50) onjuist is. De bepaling in de Verordening op de heffing en de invordering van de Parkeerbelastingen 2022 Hilversum van de gemeente Hilversum (de verordening) waarin dit kostenbedrag is vastgesteld, is volgens eiser onverbindend wegens strijd met artikel 3, tweede lid, van het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen (het besluit) omdat de bekendmaking van dit besluit pas op 13 september 2021 heeft plaatsgevonden.
5.1.
Voor het opleggen van een naheffingsaanslag worden kosten in rekening gebracht. [4]
In het besluit is het bedrag vermeld [5] dat gemeenten voor de kosten bij het opleggen van naheffingsaanslagen parkeerbelasting maximaal in rekening mogen brengen. Verder is in het besluit bepaald dat de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dit bedrag jaarlijks aanpast. [6] Het aangepaste bedrag, dat geldt voor het daaropvolgende kalenderjaar, wordt door de minister voor 1 september in de Staatscourant bekendgemaakt. De minister heeft het aangepaste bedrag van de maximale kosten (€ 66,50) voor 2022 in de Staatscourant van 13 september 2021 bekendgemaakt.
5.1.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is de bekendmakingsdatum in het besluit (voor 1 september) niet bedoeld als een fatale termijn, maar als een regelende termijn. Noch uit de tekst van het besluit noch uit de nota van toelichting is af te leiden dat het aangepaste maximumbedrag niet geldt voor het daaropvolgende kalenderjaar als het niet vóór, maar op of na 1 september van het voorliggende jaar bekend is gemaakt door publicatie in de Staatscourant. Het doel van het opnemen van een maximumtarief is volgens de Nota van Toelichting te voorkomen dat de gemeentelijke tarieven in belangrijke mate van elkaar kunnen gaan afwijken. De mogelijkheid om het tarief jaarlijks aan te passen aan het prijsindexcijfer is bedoeld om de gemeenten kostendekkend te kunnen laten werken. Gelet hierop kan het niet anders dan dat de termijn genoemd in het besluit uitsluitend is bedoeld om gemeenten de gelegenheid te geven het kostenbedrag in hun verordening voor het daaropvolgende kalenderjaar tijdig aan te passen aan het bedrag dat bij het opleggen van naheffingsaanslagen parkeerbelasting maximaal voor de kosten daarvan in rekening mag worden gebracht.
5.1.2.
Vast staat dat het kostenbedrag dat in de verordening is vermeld [7] , in overeenstemming is met het op grond van het Besluit vastgestelde bedrag van € 66,50. Dat dit maximumbedrag in 2021 niet vóór, maar op 13 september 2021 in de Staatscourant is gepubliceerd, heeft niet tot gevolg dat de verordening op dit punt in strijd zou zijn met het Besluit en om die reden onverbindend zou zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is de hoogte van de kosten van de naheffing is in overeenstemming met de verordening. De beroepsgrond slaagt niet.
Redelijke termijn
6. Eiser is van mening dat hij binnen de redelijke termijn die hem moet worden gegund de parkeerbelasting heeft voldaan. Hij was na het parkeren om 21.02 uur druk bezig om zijn Parkmobile-app te activeren. Het toevoegen van een nieuw kenteken aan zijn app en het haperen van de internetverbinding nam vier minuten in beslag. Dit blijkt ook het feit dat eiser vanaf 21.06 uur parkeerbelasting betaalde. Eiser en de parkeercontroleur hebben elkaar naar alle waarschijnlijkheid gekruist, aldus eiser.
6.1.
Volgens vaste rechtspraak moet een parkeerder een redelijke termijn worden gegund die nodig is om de parkeerapparatuur in werking te stellen. Die redelijke termijn vangt aan direct nadat de auto wordt geparkeerd. De redelijke termijn waarbinnen een parkeerrecht moet worden aangeschaft, begint direct nadat de auto wordt geparkeerd. [8] De parkeerder moet in die tijd wel bezig zijn om de parkeerbelasting te betalen.
6.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser om 21:06 uur aan de parkeerbelasting heeft voldaan. De rechtbank vindt dat eiser een redelijke termijn is geboden om de parkeerbelasting te voldoen. Eiser heeft namelijk aangegeven dat hij na het parkeren om 21:02 uur druk bezig was met het activeren met zijn Parkmobile-app. Uit de naheffingsaanslag blijkt dat deze om 21:02 uur is opgelegd. Daarbij heeft de heffingsambtenaar uitgelegd dat voordat een naheffingsaanslag wordt opgelegd de parkeercontroleur eerst een aantal handelingen verricht. Alvorens over te gaan tot het opleggen van een naheffingsaanslag kijkt de parkeercontroleur of iemand bezig is om de parkeerbelasting te voldoen. Pas als hij niemand ziet die bezig is met het verrichten van uitvoeringshandelingen, wordt overgegaan tot het opleggen van de naheffingsaanslag. Eiser heeft vier minuten de tijd gehad om de parkeerbelasting te betalen. Dat eiser niet direct beschikte over internet om de applicatie in werking te zetten, komt voor zijn rekening en risico. Daarbij betrekt de rechtbank dat eiser op het tijdstip van het opleggen van de naheffingsaanslag niet rondom het voortuig was te bekennen. De omstandigheid dat op een later moment, namelijk vanaf 21:06 uur, alsnog parkeerbelasting is voldaan, neemt niet weg dat niet bij aanvang van het parkeren parkeerbelasting is voldaan. Nu de parkeerbelasting niet bij aanvang is voldaan, heeft de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag daarom terecht opgelegd. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. Omdat de uitspraak op bezwaar onbevoegd is genomen, is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar. De rechtbank laat de rechtsgevolgen van de bestreden uitspraak op bezwaar in stand, omdat het beroep inhoudelijk niet slaagt. Dit betekent dat de naheffingsaanslag in stand blijft en er voor eiser dus niks verandert.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, veroordeelt zij de heffingsambtenaar in de proceskosten die eiser in bezwaar en beroep heeft gemaakt. De kosten voor de rechtsbijstand van eisers gemachtigde stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 837,- (1 punt voor het indienen van het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0,5 omdat het gaat om een parkeerbelastingzaak). [9] Ook moet de heffingsambtenaar het door eiser betaalde griffierecht van € 50,- aan hem vergoeden.
9. Door eiser is verzocht om wettelijke rente over de proceskostenvergoeding en de vergoeding van het griffierecht. De rechtbank zal dat toewijzen vanaf vier weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak op bezwaar;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde uitspraak in stand blijven;
- veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 837,-, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf vier weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan;
- draagt de heffingsambtenaar op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf vier weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer-Gulyas, rechter, in aanwezigheid van mr. C. Fix, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 maart 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht.
3.Artikel 231, eerste lid, van de Gemeentewet in samenhang gelezen met artikel 25, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en in afwijking van artikel 7:2 van de Awb.
4.Artikel 234, vijfde lid, van de Gemeentewet in combinatie met artikel 9 van de verordening.
5.Artikel 3, eerste lid, van het besluit.
6.Artikel 3, tweede lid, van het besluit.
7.Artikel 11, eerste lid, van de verordening.
8.Zie het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 15 november 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:9379.
9.Zie de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 11 november 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:10307.