Beoordeling door de rechtbank
6. Eisers hebben de beroepsgrond over de formele vereisten op de zitting ingetrokken. De rechtbank gaat daar in de uitspraak dan ook niet meer op in.
Procesbelang vergunninghouder
7. Op de zitting hebben eisers naar voren gebracht dat vergunninghouder geen belang meer heeft bij de verleende omgevingsvergunning, omdat de woonboot waar het hier om gaat onderdeel uitmaakt van de inrichting van de haven en de verleende omgevingsvergunning voor die haven in bezwaar alsnog is geweigerd. Daarmee is volgens eisers ook het belang van vergunninghouder bij het afmeren van de woonboot op de vergunde locatie weg.
8. De rechtbank volgt eisers hierin niet. Het college heeft toegelicht dat de woonboot als zelfstandig onderdeel mogelijk is gemaakt in artikel 14, tweede lid, van het bestemmingsplan. Voor de afwijking van het bestemmingsplan is de omgevingsvergunning verleend. Vergunninghouder heeft verder op de zitting gesteld dat de woonboot altijd bewoond is geweest door zijn oudste zoon met zijn gezin en mocht de haven niet gerealiseerd kunnen worden, hij de woonboot nog steeds op de aangevraagde locatie wil afmeren. Niet is gebleken dat het belang bij de vergunning inmiddels is komen te vervallen.
9. Verder hebben eiser op de zitting gesteld dat het belang bij de verleende omgevingsvergunning ook ontbreekt, omdat de woonboot niet op de aangevraagde locatie mag komen te liggen. Daarbij is toegelicht dat een ligplaatsontheffing nodig is voor de woonboot op grond van de ‘Woonschepenverordening [perceel 7] e.o.’ (de Woonschepenverordening). Nu de woonboot op een andere locatie komt te liggen, is een nieuwe ontheffing nodig. Op de tekening behorend bij de Woonschepenverordening is met rode stippen aangegeven waar de woonboten mogen liggen. Op de aangevraagde locatie is geen stip te bekennen, zodat de woonboot niet op die locatie mag komen te liggen.
10. Ook in deze grond ziet de rechtbank geen aanleiding om geen procesbelang aan te nemen. Daarbij betrekt de rechtbank de toelichting van het college dat vergunninghouder voor de woonboot over een ligplaatsontheffing beschikt. Op grond van artikel 8 van de Woonschepenverordening is het mogelijk om de ligplaatsontheffing om te zetten naar de vergunde locatie, waarvan het Plassenschap heeft aangegeven daarmee akkoord te gaan. De Woonschepenverordening limiteert slechts het aantal ontheffingen op de [perceel 7] en de woonboot heeft al een ontheffing, dus er is geen sprake van een toename. Daar ligt geen ruimtelijke belangenafweging aan ten grondslag. De rechtbank volgt deze toelichting. De beroepsgrond slaagt niet.
Bevoordeling vergunninghouder
11. Eisers stellen dat het college vergunninghouder heeft bevoordeeld door steeds percelen grond aan hem toe te bedelen en bestemmingen in zijn voordeel te wijzigen tegen symbolische bedragen. Zo ook het perceel grond waaraan de - voorheen openbare - steiger is gelegen en waarop parkeerplaatsen ten behoeve van de woonboot zouden moeten worden gerealiseerd. Deze handelwijze levert volgens eisers ook strijd op met het gelijkheidsbeginsel door de voorgenomen gronduitgifte niet te publiceren en zo ook andere potentiële kopers mee te laten dingen. Hiermee heeft het college dus geen gelijk speelveld gecreëerd. Eisers verwijzen hiervoor naar het arrest van de Hoge Raad (HR) van 26 november 2021 (Didam-arrest).
12. De rechtbank volgt eisers niet in deze grond, omdat met het bestreden besluit geen sprake is van gronduitgifte aan vergunninghouder. Daarbij heeft het college toegelicht dat de overdracht van de kavel bij de woonboot onderdeel is geweest van de schadeloosstelling die vergunninghouder toekomt in het verlengde van de ruilovereenkomst. Ten tijde van de vaststelling van de ruilovereenkomst bestond de indruk dat het (terug)plaatsen van de woonboot sluitend in de vrijstellingsbepaling van artikel 14 van het bestemmingsplan paste. Dat was echter niet het geval vanwege de omvang van de woonboot en daarom heeft het college de omgevingsvergunning verleend, waarbij van het bestemmingsplan is afgeweken met toepassing van de kruimelgevallenregeling. Het Didam-arrest waarnaar eisers verwijzen is hier dus niet van toepassing. De rechtbank volgt deze toelichting. De rechtbank is in deze zaak niet gebleken van een ongeoorloofde bevoordeling. De beroepsgrond slaagt niet.
13. Volgens eisers is de vergunning voor de golfbreker ten onrechte verleend. De golfbreker ligt zowel binnen de bestemming ‘ [perceel 3] ’ als binnen de bestemming ‘ [perceel 4] ’. Binnen de bestemming ‘ [perceel 3] ’ is volgens eisers op grond van artikel 8, eerste lid, sub f, onder 2, van het bestemmingsplan slechts één golfbreker toegestaan per woning. Aangezien op geen van de betrokken percelen een woning is gebouwd, is ter plaatse geen golfbreker toegestaan.
14. De rechtbank volgt eisers hierin niet. De rechtbank is het met het college eens dat artikel 8, eerste lid, sub f, onder 2, van het bestemmingsplan niet van toepassing is, omdat de golfbreker zich niet binnen de bestemming ‘ [perceel 3] ’ bevindt maar binnen de bestemmingen ‘ [perceel 1] ’ en ‘ [perceel 4] ’. Artikel 6, eerste lid, onder g, respectievelijk artikel 9, eerste lid, onder d, en het tweede lid van het bestemmingsplan staat een golfbreker toe binnen deze bestemmingen. De golfbreker voldoet dus aan het bestemmingsplan, zodat de omgevingsvergunning kon worden verleend. De beroepsgrond slaagt niet.
Toepassing kruimelgevallenregeling
15. Eisers voeren aan dat het college ten onrechte gebruik maakt van de tijdelijke afwijking van artikel 4, onderdeel 11, van bijlage II bij het Bor. Dit artikellid is volgens eisers alleen van toepassing als niet één van de andere onderdelen 1 t/m 10 van artikel 4 van toepassing is. Eisers menen dat in dit geval voor het parkeren onderdeel 8 van toepassing is, zodat van onderdeel 11 geen gebruik kan worden gemaakt. Verder geeft het college volgens eisers niet aan hoe en waarom gebruik wordt gemaakt van een tijdelijke afwijking van het bestemmingsplan. Niet wordt aangegeven dat de woonboot na 10 jaar zal worden verwijderd. Eisers vermoeden dat het college deze tijdelijke afwijking heeft gebruikt om te voorkomen dat de gemeenteraad een verklaring van geen bedenkingen moet afgeven.
16. In reactie hierop heeft het college gesteld dat de tijdelijke realisatie van het volledige project niet onder de reikwijdte van één van de andere onderdelen van artikel 4 van bijlage II bij het Bor valt. Daarom is gebruik gemaakt van onderdeel 11. In de jurisprudentie is het gebruiken van onderdeel 11 voor het aanleggen van een tijdelijke parkeerplaats aanvaard.De rechtbank volgt deze toelichting. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat een omgevingsvergunning voor ten hoogste 10 jaar kan worden verleend als feitelijk mogelijk en aannemelijk is dat de vergunde activiteit zonder onomkeerbare gevolgen kan worden beëindigd.Niet van belang is of het aannemelijk is dat de vergunde activiteit ook daadwerkelijk na 10 jaar zal worden verwijderd. Eisers hebben op de zitting gesteld dat het niet de bedoeling van vergunninghouder is om de woonboot na 10 jaar weg te halen, maar dat is dus niet relevant. Dit zou voor risico van vergunninghouder komen. Waar het om gaat is dat de rechtbank niet is gebleken dat het in dit geval feitelijk niet mogelijk en aannemelijk is dat de woonboot, drijvende steiger en golfbreker zonder onomkeerbare gevolgen na 10 jaar weer kunnen worden verwijderd. Dit geldt naar het oordeel van de rechtbank ook voor de parkeerplaatsen.De aanvraag valt dus binnen de reikwijdte van artikel 4, onderdeel 11, van bijlage II bij het Bor. De beroepsgrond slaagt niet.
17. Eisers stellen verder dat de afwijking van het bestemmingsplan voor de woonboot en de golfbreker zowel de nieuwbouw als het gebruik van gronden betreffen. Volgens jurisprudentie van de Afdeling kan de kruimelgevallenregeling niet worden gebruikt voor het faciliteren van plannen die zowel nieuwbouw als een bestemmingswijziging betreffen.Geoordeeld werd dat de afwijking van onderdeel 9 van artikel 4 van bijlage II bij het Bor niet kan worden verleend voor het in afwijking van het bestemmingsplan gebruiken van een bouwwerk dat niet feitelijk aanwezig en vergund is, omdat het leidt tot vergroting van het bebouwde oppervlak en het bouwvolume. Dat is volgens eisers zowel bij de woonboot als de golfbreker het geval. Deze waren ten tijde van de vergunningverlening, en voordien, feitelijk niet aanwezig.
18. Ook op dit punt is de rechtbank het niet met eisers eens. De door eisers aangehaalde uitspraak is niet vergelijkbaar, omdat in deze zaak niet onderdeel 9 maar onderdeel 11 is toegepast. In tegenstelling tot deze zaak heeft de aangehaalde uitspraak betrekking op de situatie dat een gebouw gesloopt zal worden en zal worden vervangen door een nieuw, groter gebouw. Daarvan is in dit geval geen sprake. Op de zitting hebben eisers gesteld dat de genoemde jurisprudentie ook van toepassing is op onderdeel 11 van artikel 4 van bijlage II bij het Bor, omdat het hier gaat om de combinatie van wijziging van het gebruik en toename van het bouwvolume. Echter is in onderdeel 11 niet als voorwaarde opgenomen dat er geen sprake mag zijn van het vergroten van de bebouwde oppervlakte of het bouwvolume. Als een plan binnen onderdeel 11 past - ook al is er sprake van een toename van het bouwvolume of nieuw gebruik - dan is het college bevoegd medewerking te verlenen. Steun voor dit oordeel vindt de rechtbank ook in de genoemde voorbeelden voor toepassing van dit artikelonderdeel op pagina 56 van de Nota van toelichting, waaruit blijkt dat nieuwbouw en/of nieuw gebruik mogelijk is.De beroepsgrond slaagt niet.
19. Verder stellen eisers dat de woonboot vergunningplichtig is en er dus voor de bouw van de woonboot een omgevingsvergunning is vereist. Dit volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 16 april 2014.De Afdeling oordeelde dat woonboten en woonschepen als bouwwerken moeten worden aangemerkt als deze bedoeld zijn om ter plaatste te functioneren als woning. Volgens eisers stelt het college ten onrechte dat het overgangsrecht van artikel 8.2a van de Wabo van toepassing is. De woonboot wordt niet teruggeplaatst zoals het college stelt, maar wordt op een geheel nieuwe locatie neergelegd waarvoor niet eerder een omgevingsvergunning is verleend. De ark is voor de inwerkingtreding van de Wet verduidelijking voorschriften woonboten (Wvvw) en ook daarna nooit hoofdzakelijk gebruikt voor verblijf. Dit betekent volgens eisers dat voor de woonboot een omgevingsvergunning is vereist zoals uit de hiervoor genoemde uitspraak volgt.
20. Uit de uitspraak van de Afdeling van 16 april 2014 volgt dat woonboten bouwwerken kunnen zijn. Om te voorkomen dat tot dan toe legaal veronderstelde woonboten in strijd met het bestemmingsplan en het Bouwbesluit waren, is in reactie daarop de Wvvw op 1 januari 2018 in werking getreden. Deze wet bracht onder meer het nieuwe artikel 8.2a van de Wabo. Het tweede lid van dit artikel ziet op de situatie dat voor het bouwen of gebruiken van de woonboot tot het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet geen vergunning of ontheffing krachtens een provinciale of een gemeentelijke verordening werd vereist. In dat geval wordt de woonboot gelijkgesteld met een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning is verleend voor het bouwen, brandveilig gebruik of planologisch strijdig gebruik.
21. De rechtbank is van oordeel dat op de woonboot het overgangsrecht van artikel 8.2a, tweede lid, van de Wabo wel van toepassing is. Daarbij betrekt de rechtbank dat het college op de zitting onweersproken heeft gesteld dat voor de woonboot voor de inwerkingtreding van de wet geen vergunning of ontheffing was vereist voor het bouwen of gebruiken ervan op grond van een gemeentelijke of provinciale verordening. De stelling van eisers dat de woonboot nu op een andere locatie ligt waardoor het overgangsrecht niet meer zou gelden, volgt de rechtbank niet. Waar het om gaat is dat voor de woonboot voor de inwerkingtreding van de wet geen ontheffing was vereist. Dat de woonboot nu op een andere locatie ligt, maakt dat niet anders. Wat betreft de stelling van eisers dat de woonboot nooit bewoond is geweest, heeft het college op de zitting toegelicht dat door het woordje ‘of’ in artikel 8.2a, tweede lid, van de Wabo het vereiste verblijf niet van toepassing is voor een woonboot, maar alleen voor een ander drijvend object. De rechtbank volgt het college hierin. Daarbij betrekt de rechtbank dat in de memorie van toelichting bij de Wvvw onderscheid wordt gemaakt tussen een woonboot waarbij het gaat om drijvende objecten waarop primair wordt gewoond of drijvende objecten waarop personen verblijven zoals een hotel of restaurant.De rechtbank is niet gebleken dat de woonboot niet was bedoeld om primair op te wonen. Ook blijkt uit het aanvraagformulier dat de woonboot is bedoeld voor bewoning en vergunninghouder heeft dit op de zitting bevestigd. Of er feitelijk sprake is van verblijf is niet relevant. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat de woonboot op grond van het overgangsrecht van artikel 8.2a, tweede lid, van de Wabo wordt gelijkgesteld met een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning is verleend voor het bouwen, brandveilig gebruik of planologisch strijdig gebruik. Een bouwvergunning was dus niet nodig. De beroepsgrond slaagt niet.
22. Op de zitting hebben eisers nog gesteld dat de woonboot hoe dan ook niet onder het overgangsrecht van artikel 8.2a van de Wabo valt, omdat voor de woonboot een bouwvergunning is aangevraagd zoals blijkt uit het aanvraagformulier. De rechtbank volgt eisers hierin niet. In de verleende omgevingsvergunning is geen bouwactiviteit vergund voor het bouwen van de woonboot, maar voor het afmeren van de woonboot met daarbij behorende voorzieningen.
Goede ruimtelijke ordening
23. De volgende vraag die voorligt is of het plan strijdig is met een goede ruimtelijke ordening. Volgens eisers is dat het geval en zij voeren daarover verschillende argumenten aan. Zo is aangevoerd dat het college ten onrechte stelt dat uit de door haar geproduceerde tekening onomstotelijk zou volgen dat de woonboot niet kan worden teruggeplaatst middels de vrijstellingsbepaling van artikel 14 van het bestemmingsplan. Van terugplaatsen is sowieso geen sprake vanwege de ruilovereenkomst, omdat juist locaties zijn geruild zodat een oorspronkelijk eigenaar een ander perceel in ruil krijgt voor wat hij krachtens ruil heeft ingebracht. De woonboot zou dus nooit op de oude locatie ‘terug gelegd’ kunnen worden. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan is nagedacht over de locatie van woonboten en daarbuiten is geen grond om een woonboot te bestemmen. Verder stellen eisers dat het college een geheel verkeerde voorstelling van zaken heeft door te stellen dat de omgeving van de aangevraagde locatie onder meer zou bestaan uit woonboten. Er liggen in de directe omgeving geen woonboten en zeker niet aan locaties aan (openbare) steigers aan percelen met uitzondering van jachthavens. Er is volgens eisers geen sprake van een ‘logische overgang’ tussen het reguliere wonen op de kant naar [perceel 4] zoals het college stelt. Niet voor niets heeft de gemeenteraad destijds vastgesteld dat voor een woonboot in het bestemmingsplan slechts één uitzondering zou worden gemaakt. Er is uitdrukkelijk geen vrijstellingsbevoegdheid voor een woonboot gegeven met betrekking tot de bestemming [perceel 5] . Het beleid van het college is er juist op gericht om deze uitsluitend toe te staan op locaties die daarvoor in het bestemmingsplan zijn aangegeven met name in jachthavens.Verder vragen eisers zich af waarom de eigendom van de [perceel 5] is overgedragen aan vergunninghouder enkel om parkeren mogelijk te maken. Vooral omdat het nu gaat om het tijdelijk in gebruik geven van het betreffende perceel. Nu wordt het groene lint dat stedenbouwkundig de beide zijden van het plangebied omzoomt onderbroken. Deze onnodige inbreuk is volgens eisers ook in strijd met de goede ruimtelijke ordening.
24. De rechtbank is van oordeel dat het college voldoende heeft gemotiveerd waarom het plan niet in strijd is met de goede ruimtelijke ordening. De aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde ruimtelijke onderbouwing verwijst grotendeels naar het vastgestelde bestemmingsplan. Er is een afwijking van het bestemmingsplan aan de orde, omdat de woonboot niet geheel past binnen de betreffende bestemmingen. In het bestemmingsplan is echter wel al de aanwezigheid van een woonboot met drijvende steiger en golfbreker toegestaan. Bij de vaststelling van het bestemmingsplan heeft de gemeenteraad de bestemmingen aangewezen en regels gegeven die hij uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig achtte. De gemeenteraad heeft toen dus al een ruimtelijke afweging gemaakt over de vraag of de aanwezigheid van een woonboot op de locatie past binnen een goede ruimtelijke ordening. Eisers hebben geen beroep ingesteld tegen de vaststelling van het bestemmingplan, hoewel dat juist de kans was om deze ruimtelijke afweging van de gemeenteraad aan de orde te stellen.
25. Daarbij heeft het college gesteld dat de omgeving van de aangevraagde locatie overwegend bestaat uit een woonomgeving, van woningen aan het water, jachthavens en woonboten. De aangevraagde locatie is ruimtelijk geschikt, omdat wonen op het water kan worden gezien als een logische overgang van regulier wonen op de wal naar [perceel 4] . [perceel 4] is volgens het bestemmingsplan geschikt voor verkeer te water, watersport en recreatievaart, ligplaatsen voor pleziervaartuigen, een golfbreker, waterhuishouding en water. Daarbij sluiten woonboten volgens het college in stedenbouwkundig opzicht aan op de omliggende woonfuncties. Ook liggen er meer woonboten op [perceel 7] buiten jachthavens. De woonboot is dus niet uniek in zijn soort en wijkt niet af in het beeld.
De drijvende steiger ligt vlak op het water en is van natuurlijke materialen gemaakt en valt daardoor niet of nauwelijks op. Er bestaat verder niet tot nauwelijks zicht op de golfbreker voor de omliggende woningen. Ook de komst van de parkeerplaatsen op de groenstrook is in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening. De parkeerplaatsen worden uitgevoerd met groentegels zodat het groene karakter behouden blijft en sluiten aan op de al bestaande parkeerplaatsen. Verder wordt niet het volledige groen benut voor de parkeerplaatsen, maar worden deze parkeerplaatsen daar slechts gedeeltelijk in gerealiseerd. De impact van deze verandering op de omgeving blijft daardoor beperkt. De rechtbank ziet in wat eisers over de goede ruimtelijke ordening hebben aangevoerd geen reden voor het oordeel dat het college deze ruimtelijke onderbouwing niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft kunnen leggen. De beroepsgrond slaagt niet.
- Gebruiksmogelijkheden, uitzicht en privacy
26. De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of het college de afwijking van het bestemmingsplan, gelet op de in dat kader te verrichten belangenafweging, in redelijkheid heeft kunnen vergunnen. Eisers vinden van niet en voeren aan dat hun gebruiksmogelijkheden door de komst van de woonboot in meer of mindere mate wordt beperkt. Met name voor eisers [eiseres 1] /Dijks ( [adres 2] ) en [eiseres 3] ( [adres 3] ) die het dichtst bij de woonboot wonen. De woonboot ligt op ongeveer 17 meter van eiseres [eiseres 3] af en geeft pontificaal zicht op het terras en inkijk in de woonkamer. Daarnaast wordt het uitzicht van eisers [eiseres 1] /Dijks en [eiseres 3] ten onrechte niet van doorslaggevend belang geacht.Daarmee wordt voorbij gegaan aan artikel 20, eerste lid, sub c, van de ‘Beleidsregels voor toepassing van artikel 2.1, lid 1, onder c en artikel 2.12, lid 1, onder a, sub 2 van de Wabo en artikel 2.7 Bor’ (de Beleidsregels) waaruit blijkt dat vermindering van uitzicht wel degelijk een doorslaggevend aspect is. Vanuit beide woningen van eisers [eiseres 1] /Dijks en [eiseres 3] bestaat vanuit de woonkamer zicht op openbaar groen of onbebouwd gebied. Daarbij komt dat de woonboten van deze eisers niet hoog ten opzichte van het water zijn gebouwd zodat zij niet makkelijk over de woonboot heen kunnen kijken. Ook gaat volgens eisers de vergelijking die het college maakt van de afstand tussen de woonboot en de woningen van eisers met de afstand tussen woningen onderling mank. Zo is er doorgaans weinig visuele privacy-overlast tussen naast of boven elkaar gelegen woningen. Dergelijke woningen liggen doorgaans dicht op elkaar zonder dat in de regel de privacy wordt aangetast of onrechtmatige hinder wordt veroorzaakt.
27. De rechtbank is van oordeel dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakte dat zij door de verlening van de vergunning zodanig in hun belangen worden geschaad dat het college daarin aanleiding had moeten zien de vergunning te weigeren. Het college heeft gesteld dat uit de Beleidsregels volgt dat bij toepassing van de kruimelgevallenregeling van onderdeel 11 van artikel 4 van bijlage II bij het Bor een aparte afweging moet worden gemaakt waarbij de kaders van artikel 20 van de Beleidsregels worden betrokken. Volgens het college is dat ook gebeurd, waarbij onder meer aandacht is geweest voor het uitzicht, aantasting van gebruiksmogelijkheden en toegankelijkheid openbaar gebied. Daarbij stelt het college dat de bouwhoogte van de woonboot beperkt is en dat het waterpeil van de [perceel 7] lager ligt dan het omliggende peil van de woningen. Er treedt weliswaar een verandering/vermindering van het uitzicht op voor de omliggende woningen, maar die verandering is volgens het college niet onacceptabel. Daarbij heeft het college betrokken dat het gaat om een locatie middenin het kloppend hart van [plaats 1] en dat de omgeving van de woonboot al is bebouwd waarbij meerdere woningen in elkaars nabijheid liggen. De afstand van de woonboot tot de woning van eiseres [eiseres 3] is vergelijkbaar met de afstand tussen deze woning en andere woningen en tussen die woningen onderling. Volgens het college is er geen wezenlijk verschil tussen de privacy-inbreuk vanuit een woonboot op het water en vanuit woningen op een vergelijkbare afstand. Er is in zoverre dus geen sprake van een afwijkende of onaanvaardbare situatie. Verder heeft het college gesteld dat de gebruiksmogelijkheden op de aangrenzende percelen niet worden beperkt. Wat betreft het perceel van eisers [eiseres 1] /Dijks is de inkijk vanuit de woonboot niet onevenredig gezien de afstand van 30 meter tot het perceel en de mate van bebouwing rondom het perceel. Daarnaast is er maar één raam in de woonboot aan de zijde van de percelen van eisers [eiseres 1] /Dijks . Dit geldt ook voor het perceel van eiseres [eiseres 3] . Er is vanuit de woonboot geen inkijk in de woning van [eiseres 3] , omdat er geen ramen in de woonboot zijn aan die zijde. Er ontstaat geen inkijk in delen van de woningen van eisers waar voorheen niet ook al inkijk mogelijk was vanuit andere woningen, de openbare vaarweg of de openbare steiger. Deze bestaande inkijk moet volgens het college ook worden meegenomen bij het afwegen van de inbreuk op de privacy.
28. Gezien de beslissingsruimte van het college ziet de rechtbank in de gronden van eisers geen reden voor het oordeel dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de belangenafweging in het nadeel van eisers uitvalt. Zoals hiervoor overwogen bestaat de afwijking van het bestemmingsplan, voor zover dat ziet op de woonboot, er alleen uit dat het deel van de woonboot dat binnen de bestemming ‘ [perceel 4] ’ valt wordt toegestaan. De rechtbank ziet niet op welke wijze deze afwijking leidt tot een verdergaande inbreuk in de woon- en leefomgeving waarover nog geen ruimtelijke afweging heeft plaatsgevonden. De rechtbank vindt het niet onredelijk dat het college het belang van vergunninghouder bij het plaatsen van de woonboot, nadat deze verwijderd moest worden ten behoeve van de realisatie van het dorpscentrum, zwaarder heeft laten wegen dan het belang van eisers. In de afweging van belangen ziet de rechtbank dan ook geen reden voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid van zijn afwijkingsbevoegdheid gebruik heeft mogen maken. De beroepsgrond slaagt niet.
29. Eisers voeren ook aan dat de ligging van de woonboot midden in het centrum van [woonplaats] tussen de woningen en aan de vaarweg [1] een inbreuk vormt op de stedenbouwkundige situatie. De golfbreker en drijvende steiger vormt een obstakel in de vaarweg en vormt een onaanvaardbare beperking van het gebruik van de tuigsteiger door zeilverkeer op weg van en naar [1] en Vuntus. Daarbij wijzen eisers er op dat de openbare steiger van vitaal belang is voor het zeilverkeer dat de zeilen moet hijsen bij het komen en gaan door [1] . De woonboot is daarnaast in strijd met het beleid van het college “Impuls Recreatie & Toerisme” om de watersport meer toegankelijk te maken voor mindervaliden. De belangen van de watersporters en mindervaliden worden veronachtzaamd.
30. De rechtbank is van oordeel dat het college in redelijkheid het standpunt heeft kunnen innemen dat de woonboot geen onevenredige afbreuk doet aan het gebruik en toegankelijkheid van de openbare steiger. Daarbij betrekt de rechtbank de toelichting van het college dat de woonboot en de golfbreker geen onaanvaardbaar obstakel in het vaarwater creëren. Er is volgens het college voldoende ruimte voor een goede doorvaart. De doorvaart van [1] naar de [perceel 7] bedraagt ongeveer 2,6 meter. De vaarbreedte tussen de woonboot en het appartementsgebouw [1] bedraagt een kleine 20 meter en de vaarbreedte tussen de woonboot en de Golfslag is circa 26,10 meter. De woonboot en drijvende steiger komen niet voorbij de bestaande tuigsteiger zodat er ook geen verandering optreedt in de breedte van de doorgang. Die blijft met een ruime 25 meter meer dan voldoende ruimte bieden voor vaartuigen van en naar steigers van eiseres VvE Jachthaven [2] . De rechtbank ziet in wat eisers aanvoeren geen reden om het college niet te volgen in deze toelichting. Eisers hebben hun stellingen niet met bewijsstukken onderbouwd. Verder heeft het college toegelicht dat er geen sprake is van strijd met de gemeentelijke ambitie om watersport meer toegankelijk te maken voor mindervaliden. Daarbij wijst het college op de in 2018 geopende [toeristische attractie] pier van 100 meter lang. Deze pier ligt op enkele tientallen meters afstand van de betreffende steiger, is rolstoelafhankelijk en biedt meer ruimte voor mindervaliden om in boten te stappen of op een andere manier deel te nemen aan waterrecreatie. De beroepsgrond slaagt niet.
31. Eisers betogen verder dat het college geen acht slaat op de in bezwaar aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 13 september 2017over de onderhavige woonboot waaruit blijkt dat het college niet wilde meewerken aan een ligplaats voor een woonboot. Waarom het college nu ineens wel meewerkt, wordt niet gemotiveerd. In de uitspraak had het college met goedkeuring van de Afdeling gesteld dat het juist “gelet op de zichtlijnen vanaf de woning naast de beoogde plek en vanaf het water de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken onevenredig worden beperkt, te weten het verlies van privacy en uitzicht.” Door deze belangen nu in tegenstelling tot voorheen geheel te negeren is sprake van willekeur.
32. Het college heeft toegelicht dat het in de uitspraak van de Afdeling ging om een andere locatie dan waar het hier om gaat. In die uitspraak had het college de omgevingsvergunning geweigerd voor de locatie die centraal stond in 2017, omdat in dat geval geen sprake was van een goede ruimtelijke ordening. Die locatie grensde namelijk direct aan het terras van de woning aan de [adres 1] waarmee het verlies van privacy, uitzicht en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende percelen daarmee onevenredig werden beperkt. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan die toelichting te twijfelen. Van willekeur is daarom niet gebleken. De beroepsgrond slaagt niet.
33. Eisers stellen verder dat het college niet verplicht is om aan de aangevraagde locatie voor de woonboot mee te werken, enkel omdat de aanvraag daarvan uitgaat. Eisers hebben in dit verband alternatieve locaties aangedragen. Er is volgens eisers voldoende ruimte in het bestemmingsplan ingebracht om de woonboot voor perceel 3885 neer te leggen dat een aanzienlijke oeverlengte heeft. Of aan perceel 3286 dat in bezit is van vergunninghouder. Op de zitting is toegelicht dat eisers met perceel 3286 doelen op het perceel 3982. Het is de eigen keuze en risico van vergunninghouder geweest om een locatie aan te vragen waar een woonboot uitsluitend kan worden gelegaliseerd door middel van een buitenplanse afwijkingsbevoegdheid van het bestemmingsplan. Vergunninghouder kan ook een omgevingsvergunning aanvragen voor een woonboot met wel passende afmetingen.
34. De rechtbank stelt voorop dat het college in beginsel moet uitgaan van de aanvraag die voorligt. Het college hoeft pas een alternatief in zijn besluitvorming te betrekken, wanneer op voorhand aannemelijk is dat sprake is van een gelijkwaardig resultaat met aanzienlijk minder bezwaren. Het is aan degene die stelt dat er alternatieven zijn om dit aannemelijk te maken.Naar het oordeel van de rechtbank zijn eisers daarin niet geslaagd. Daarbij betrekt de rechtbank de toelichting van het college dat perceel 3982 niet geschikt is om de redenen die onder punt 32 van deze uitspraak zijn genoemd. Dat was namelijk het perceel dat in de uitspraak van de Afdeling van 13 september 2017 aan de orde kwam. Voor perceel 3885 geldt hetzelfde. Daar komt bij dat de woonboot fysiek niet zou passen op dit perceel vanwege de vorm van het perceel en de lengte van de woonboot. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college hiermee voldoende onderbouwd dat de door eisers voorgestelde locaties geen alternatieven zijn waarmee een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. De beroepsgrond slaagt niet.
35. Eisers stellen dat de wijziging van de planopzet in strijd is met de planvorming zoals die eiseres [eiseres 3] steeds is voorgehouden en waarmee ook rekening is gehouden bij het berekenen van de planschade. Door het perceel niet meer voor groen te gebruiken, maar voor parkeren wijzigt de planopzet wezenlijk en leidt dit tot planschade.
36. Deze omstandigheid heeft naar het oordeel van de rechtbank voor het college geen aanleiding hoeven te zijn om de omgevingsvergunning te weigeren. Het college heeft er terecht op gewezen dat eisers desgewenst een verzoek om vergoeding van die schade kunnen indienen.