2.UTR 21/4585
[verzoekster sub 2], te [woonplaats] ,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijdemeren, verweerder
(gemachtigde: mr. C.C. Corsten).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij], te [woonplaats] , gemachtigde: mr. H.C. Bollekamp.
1. Derde-partij (hierna: [derde-partij] ) heeft bij verweerder (hierna: het college) een aanvraag ingediend om een woonboot af te meren ter hoogte van de [adres] in [woonplaats] . De aanvraag ziet daarnaast op het realiseren van een bijbehorende drijvende steiger, een golfbreker en twee parkeerplaatsen. Afgezien van de golfbreker passen de aangevraagde activiteiten niet binnen de bouw- en gebruiksregels van het geldende bestemmingsplan.
2. Met het besluit van 24 september 2021 (het primaire besluit) heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning aan [derde-partij] verleend. Het college heeft daarbij gebruik gemaakt van de kruimelgevallenregelingom een omgevingsvergunning te verlenen voor afwijken van het bestemmingsplan voor de duur van tien jaar.
3. Verzoekers zijn allen omwonenden en zijn het niet eens met de verleende omgevingsvergunning. Zij vrezen onder meer dat het afmeren van de woonboot hun vrije zicht belemmerd. Verzoekers hebben daarom tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
4. De voorlopige voorzieningen zijn op de zitting 12 januari 2022 behandeld. Verzoekster [verzoekster sub 2] is verschenen. De VvE heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] . Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door [B] . [derde-partij] is samen met zijn echtgenote verschenen en is bijgestaan door zijn gemachtigde.
Ontvankelijkheid van de VvE
5. Het verzoek om een voorlopige voorziening in zaaknummer UTR 21/4580 is ingediend door [gemachtigde] , in zijn hoedanigheid als voorzitter van de VvE. Het college stelt zich op het standpunt dat de VvE niet-ontvankelijk is in deze procedure, omdat niet is gebleken dat [gemachtigde] bevoegd is om namens de VvE een verzoek om voorlopige voorziening in te dienen.
6. De voorzieningenrechter volgt het college daarin niet. Uit artikel 53, vijfde lid, van de splitsingsakte van de VvE volgt weliswaar dat het bestuur een machtiging van de ledenvergadering nodig heeft voor het instellen van een verzoekschriftprocedure. Op de zitting heeft [A] echter meegedeeld dat in oktober 2021 in de ledenvergadering aan de voorzitter van de VvE opdracht is gegeven om een verzoekschriftprocedure te starten in deze zaak. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om aan deze mededeling van [A] te twijfelen. Dit betekent dat [gemachtigde] bevoegd is om namens de VvE een verzoekschriftprocedure te starten. Het verzoek dat is ingediend namens de VvE wordt door de voorzieningenrechter daarom ook inhoudelijk behandeld.
Is er sprake van onverwijlde spoed?
7. De voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, kan op verzoek een voorlopige voorziening treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen vereist.
8. Op de zitting hebben verzoekers toegelicht dat zij met hun verzoek willen voorkomen dat uitvoering wordt gegeven aan de verleende omgevingsvergunning en de daaraan gekoppelde werkzaamheden. [derde-partij] is voornemens om op korte termijn gebruik te maken van de omgevingsvergunning. De woonboot ligt nu op een tijdelijke locatie van waar hij voor de aanvang van het vaarseizoen op 1 april 2022, verwijderd moet zijn. De hoorzittingen bij het college in deze, en een samenhangende zaak, staan gepland in februari 2022. De verwachting is daarom dat het college in maart of april 2022 een beslissing op de bezwaren van verzoekers zal nemen. Gelet op het voorgaande is er naar het oordeel van de voorzieningenrechter een voldoende spoedeisend belang bij het beoordelen van de verzoeken.
9. Het college stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van een spoedeisend belang, omdat het gebruik van de omgevingsvergunning geen onomkeerbare gevolgen heeft. De voorzieningenrechter volgt het college daarin niet. Het college stelt terecht dat de woonboot weer kan worden verplaatst en de bijbehorende voorzieningen ongedaan gemaakt kunnen worden indien in de beslissing op bezwaar zou blijken dat de omgevingsvergunning ten onrechte is verleend. Verzoekers worden dan echter tot de beslissing op bezwaar geconfronteerd met plaatsing van de woonboot en de bijbehorende voorzieningen. Dit heeft in de periode tot de beslissing op bezwaar een bepaalde invloed op het woon- en leefklimaat van verzoekers die niet meer ongedaan gemaakt kan worden.
Toetsingskader bij een verzoek om voorlopige voorziening
10. Een voorlopige voorziening is in beginsel een tijdelijke maatregel. Dat betekent dat de voorzieningenrechter in deze zaak beoordeeld of het nodig is om de verleende omgevingsvergunning te schorsen in afwachting van de beslissing op bezwaar. De voorzieningenrechter geeft daarvoor een voorlopige beoordeling van de rechtmatigheid van de omgevingsvergunning en daarmee de kans van slagen van de bezwaren, en zij weegt de belangen van verzoekers, het college en [derde-partij] bij een schorsing. Daarbij geldt dat hoe zekerder de voorzieningenrechter is over de rechtmatigheid van de omgevingsvergunning, hoe minder ruimte er is om gewicht toe te kennen aan de belangen van verzoekers bij het schorsen daarvan.
Voorlopige beoordeling van de rechtmatigheid
11. Als de verleende omgevingsvergunning onrechtmatig lijkt te zijn, kan dit voor de voorzieningenrechter aanleiding zijn om een voorlopige voorziening te treffen. De beoordeling van de voorzieningenrechter over de rechtmatigheid van de omgevingsvergunning is een voorlopig oordeel. De rechtbank is in een eventuele latere procedure niet aan dit oordeel van de voorzieningenrechter gebonden.
12. Namens de VvE is op de zitting toegelicht dat de leden vooral moeite hebben met de communicatie van het college over de omgevingsvergunning. Volgens de VvE wordt er door het college niet helder gecommuniceerd en is er veel onduidelijkheid over de precieze uitvoering van de plannen van [derde-partij] .
13. De voorzieningenrechter overweegt dat de wijze waarop het college met omwonenden communiceert over de omgevingsvergunning en de uitvoering daarvan, geen rol speelt bij de voorlopige beoordeling van de rechtmatigheid van de verleende omgevingsvergunning. Dit betekent dat wat hierover namens de VvE is aangevoerd in ieder geval niet kan leiden tot schorsing van de omgevingsvergunning.
14. Verzoekster [verzoekster sub 2] (hierna: verzoekster) heeft op de zitting aangevoerd dat de regels door het college niet op de juiste wijze worden nageleefd, terwijl dit wel van het college verwacht mag worden. De gronden die verzoekster in dat kader op de zitting nader heeft toegelicht, worden hieronder door de voorzieningenrechter beoordeeld.
15. Verzoekster betwist dat de omgevingsvergunning ziet op een tijdelijke situatie. Voor het uitvoeren van de omgevingsvergunning moeten een weg en nutsvoorzieningen worden aangelegd en er moet een parkeerplaats worden opengebroken. Bovendien voorziet het aanmeren van de woonboot niet in een tijdelijke behoefte, maar is het aannemelijk dat de woonboot na tien jaar definitief op de beoogde locatie wordt gevestigd.
16. De voorzieningenrechter overweegt dat uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat een omgevingsvergunning op grond van het Besluit omgevingsrecht(Bor) voor ten hoogste 10 jaar kan worden verleend als feitelijk mogelijk en aannemelijk is dat de vergunde activiteit zonder onomkeerbare gevolgen kan worden beëindigd.Het is bij het verlenen van een vergunning op deze grondslag niet van belang of ook aannemelijk is dat de vergunde activiteit na afloop van tien jaar daadwerkelijk wordt beëindigd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het aannemelijk dat de woonboot zonder onomkeerbare gevolgen na tien jaar weer kan worden verwijderd. Dit geldt ook voor de bijbehorende voorzieningen zoals parkeerplaatsen, drijvende steiger en golfbreker. Verzoekster heeft daartegen aangevoerd dat [derde-partij] na afloop van de termijn mogelijk geen andere locatie heeft om zijn woonboot af te meren. Dat maakt het afmeren van de woonboot echter niet onomkeerbaar is, aangezien dat voor risico van [derde-partij] zou komen. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college er daarom in redelijkheid van uit kunnen gaan dat sprake is van de voor toepassing van artikel 4, onderdeel 11, bijlage II van het Bor vereiste tijdelijkheid.
17. Verzoekster voert verder aan dat het college ten onrechte heeft nagelaten om de omgevingsvergunning te toetsen aan artikel 20 van de ‘beleidsregels voor toepassing van artikel 2.1, lid 1, onder c en artikel 2.12, lid 1, onder a, sub 2 van de Wabo en artikel 2.7 Bor’ (hierna: de beleidsregels). Volgens verzoekster moet de omgevingsvergunning op grond van artikel 20 van de beleidsregels worden geweigerd. Door het afmeren van de woonboot wordt het uitzicht van derden beperkt en wordt de toegankelijkheid van het openbaar gebied aangetast. Dit is in strijd met artikel 20 van de beleidsregels. Er is ook sprake van strijd met andere voorwaarden die artikel 20 stelt.
18. De voorzieningenrechter overweegt dat het college met de beleidsregels beleid heeft ontwikkeld voor het kunnen verlenen van een omgevingsvergunning op grond van de zogenaamde kruimelgevallenregeling. Wanneer aan dit beleid wordt voldaan, kan het college, zonder diepgaande eigen afweging, een omgevingsvergunning verlenen. Voor de gevallen die buiten het beleid vallen, moet verweerder die eigen afweging wel maken. Zoals volgt uit artikel 13 van de beleidsregels is voor het tijdelijk gebruik van gronden, zoals hier aan de orde, geen beleid vastgesteld. Verder volgt uit artikel 20, lid 7, van de beleidsregels dat het in artikel 20, leden 1 tot en met 6, gegeven toetsingskader niet van toepassing is op een woonboot. Het college heeft op de zitting de reden hiervoor toegelicht. Omdat het hier gaat om een bijzondere woonvorm, moet het college hiervoor een eigen afweging maken. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is het college daarom niet gebonden is aan de voorwaarden van artikel 20 van de beleidsregels bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het tijdelijk afmeren van een woonboot.
19. Voor verzoekster is verder van belang dat de woonboot het uitzicht vanuit haar woning belemmerd. Verzoekster is het niet eens met de stelling van het college dat de belemmering van het uitzicht in dit geval acceptabel is.
20. Het college heeft in het primaire besluit en in zijn verweerschrift toegelicht waarom hij de belemmering van het uitzicht in dit geval acceptabel vindt. Daarbij speelt een rol dat de bouwhoogte van de woonboot beperkt is en dat de woonboot lager ligt door het lagere waterpeil van de [naam] . Bovendien is de afstand van de woningen van verzoekers tot de woonboot groter dan de afstand tussen de bestaande woningen onderling. De voorzieningenrechter kan deze toelichting van het college volgen en naar haar voorlopig oordeel kan deze motivering in de beslissing op bezwaar in stand blijven.
21. Verzoekster heeft verder aangevoerd dat de openbare steiger door het afmeren van de woonboot aan één kant niet meer bereikbaar is. De openbaarheid en het gebruik van de steiger worden daardoor aangetast. Ook zullen minder zeilboten aan die steiger kunnen optuigen, waardoor zij bij het varen gebruik moeten maken van hun motor.
22. De voorzieningenrechter overweegt dat de desbetreffende steiger ook na het afmeren van de woonboot aan de andere zijde wel toegankelijk blijft. Verder heeft het college op de zitting naar voren gebracht dat op meerdere andere plaatsen in de jachthaven ook aanlegplaatsen zijn. Volgens de voorzieningenrechter kan het college daarom in redelijkheid tot de conclusie komen dat de openbaarheid van de steiger geen reden is om de omgevingsvergunning te weigeren.
23. Verzoekster heeft er tijdens de zitting ook op gewezen dat de twee parkeerplaatsen, behorend bij de woonboot, in de huidige situatie niet bereikbaar zijn. Om met een voertuig op de voorgenomen locatie van de parkeerplaatsen te komen moet een extra weg aangelegd worden.
24. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoekster niet aan de zijde van de woonboot woont waar ook de bijbehorende parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden. De voorzieningenrechter acht het daarom onvoldoende aannemelijk dat verzoekster door de toegankelijkheid van de parkeerplaatsen in haar persoonlijk belang wordt geraakt. Overigens is door het college op de zitting voldoende gemotiveerd toegelicht dat de parkeerplaatsen voor [derde-partij] bereikbaar worden. Daarbij zullen de openbare parkeerplaatsen toegankelijk blijven.
25. Tot slot heeft verzoekster op de zitting nog toegelicht dat de vaarweg smaller wordt door de breedte van de woonboot en de steiger. Dit levert voor verzoekster en voor anderen gevaarlijke situaties op, omdat er hierdoor in de vaarweg minder ruimte is voor boten om te manoeuvreren.
26. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het woon- en leefklimaat van verzoekster, voor zover het afmeren van de woonboot al zou leiden tot gevaarlijke situaties op het water, niet wordt aangetast. De omstandigheid dat verzoekster zelf ook van de vaarweg gebruikt maakt, maakt dat niet anders. Verzoekster onderscheidt zich daarin niet van anderen die de vaarweg gebruiken.
27. De overige gronden die verzoekers in hun bezwaarschriften naar voren hebben gebracht en die op de zitting niet zijn besproken, zullen naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter ook niet leiden tot de conclusie dat de omgevingsvergunning na heroverweging in bezwaar geen stand zal houden. Deze gronden zijn in het verweerschrift en in de toelichting ter zitting voldoende gemotiveerd weerlegd.
28. Uit de hiervoor gegeven beoordeling volgt dat de voorzieningenrechter geen grote twijfels heeft over de rechtmatigheid van de verleende omgevingsvergunning. Tegen deze achtergrond weegt de voorzieningenrechter de belangen van partijen bij het al dan niet schorsen van de omgevingsvergunning, in afwachting van een beslissing op bezwaar van het college.
29. Verzoekers willen met hun verzoeken voorkomen dat zij tot de beslissing op bezwaar worden geconfronteerd met de woonboot en bijbehorende uitvoeringswerkzaamheden die van invloed zijn op hun woon- en leefklimaat. [derde-partij] wil de woonboot juist zo snel mogelijk afmeren op de beoogde locatie. De woonboot kan maar tot uiterlijk 1 april op zijn huidige locatie blijven. Bovendien wil [derde-partij] de woonboot graag op de beoogde locatie afmeren zodat hij kan starten met het opknappen en verbouwen van de woonboot. Daarvoor is hij afhankelijk van de beschikbaarheid van aannemers. In het licht van het hiervoor gegeven voorlopige oordeel over de rechtmatigheid van de omgevingsvergunning, weegt het belang van [derde-partij] om gebruik te maken van de verleende omgevingsvergunning naar het oordeel van de voorzieningenrechter zwaarder.
30. Uit deze uitspraak volgt dat de voorzieningenrechter op voorhand geen grote onrechtmatigheden in de verleende omgevingsvergunning ziet. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft het college in redelijkheid gebruik gemaakt van zijn bevoegdheid om de omgevingsvergunning te verlenen. De voorzieningenrechter ziet daarom geen aanleiding om de omgevingsvergunning te schorsen tot de beslissing op bezwaar van het college. De verzoeken om voorlopige voorziening worden daarom afgewezen. Dit betekent dat [derde-partij] gebruik mag maken van de aan hem verleende omgevingsvergunning.
31. Omdat de verzoeken om voorlopige voorziening worden afgewezen, bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening van de VvE af;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening van [verzoekster sub 2] af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C.H. Verweij, griffier. De beslissing is uitgesproken op 17 januari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
(De griffier is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen.)
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.