ECLI:NL:RBMNE:2023:1064

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 maart 2023
Publicatiedatum
10 maart 2023
Zaaknummer
UTR 22/4150 en UTR 22/4138
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de opgelegde maatregel en afwijzing van de individuele inkomenstoeslag in het kader van de bijstandsuitkering

In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 13 maart 2023, zijn eisers, een echtpaar uit Lelystad, in beroep gegaan tegen de opgelegde maatregel van hun bijstandsuitkering en de afwijzing van hun aanvraag voor een individuele inkomenstoeslag. De rechtbank behandelt de beroepen onder de zaaknummers UTR 22/4150 en UTR 22/4138. De eisers ontvingen een bijstandsuitkering en hadden op 2 maart 2022 een individuele inkomenstoeslag aangevraagd. De verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Lelystad, had de bijstandsuitkering van eisers voor een maand gekort omdat eiser [eiser 1] niet voldoende zou hebben ingespannen om algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen. Dit was onder andere gebaseerd op het niet verschijnen op een kennismakingsgesprek en het weigeren van werkzaamheden tijdens proefdagen.

De rechtbank oordeelt dat de opgelegde maatregel terecht is, omdat eiser niet voldoende heeft meegewerkt aan de aangeboden voorzieningen tot arbeidsinschakeling. De rechtbank stelt vast dat eiser niet is verschenen op het kennismakingsgesprek en uit eigen beweging is gestopt met de proefdagen. De rechtbank concludeert dat eiser onvoldoende inspanningen heeft verricht om algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en dat de medische informatie niet aantoont dat hij volledig arbeidsongeschikt is.

Wat betreft de individuele inkomenstoeslag oordeelt de rechtbank dat verweerder terecht heeft gesteld dat eisers niet voldoen aan de voorwaarden voor toekenning, omdat zij onvoldoende inspanningen hebben verricht om hun inkomenspositie te verbeteren. De rechtbank verklaart de beroepen tegen de bestreden besluiten ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 13 maart 2023.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Lelystad
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 22/4150 en UTR 22/4138

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 maart 2023 in de zaak tussen

[eiser 1] en [eiser 2] , uit [woonplaats] , eisers

(gemachtigde: mr. A.H.H. Nauta),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lelystad, verweerder
(gemachtigde: mr. M. de Roode en M. Ferdinandy).

Inleiding

1. Eisers ontvangen een bijstandsuitkering [1] naar de norm voor gehuwden. Zij hebben op 2 maart 2022 een individuele inkomenstoeslag aangevraagd.
2. Eén van de verplichting voor de bijstandsuitkering is dat eisers zich moeten inspannen om algemeen geaccepteerde arbeid te krijgen. Een werkcoach geeft hierbij begeleiding.
3. Volgens verweerder heeft eiser de heer [eiser 1] niet voldaan aan deze verplichting, omdat hij niet zou zijn gekomen op een kennismakingsgesprek van [bedrijf 1] op 17 februari 2022. Ook zou eiser geweigerd hebben werkzaamheden uit te voeren tijdens de proefdagen van [bedrijf 2] . Hij heeft op 25 februari 2022 in een telefonisch gesprek met de werkcoach meegedeeld te zijn gestopt met de proefdagen.
4. Met het besluit van 16 maart 2022 (het primaire besluit 1) heeft verweerder de bijstandsuitkering van eisers voor één maand volledig gekort (de maand maart 2022). De reden is dat eisers volgens verweerder onvoldoende hebben geprobeerd algemeen geaccepteerde arbeid te krijgen.
5. Daarna is met het besluit van 24 maart 2022 (het primaire besluit 2) de gevraagde individuele inkomenstoeslag geweigerd. Eén van de voorwaarden hiervoor is dat eisers zich voldoende moeten inspannen om de inkomenspositie te verbeteren. Verweerder verwijst naar de maatregel die is opgelegd, met het primaire besluit 1, en stelt dat eisers hier niet aan hebben voldaan.
6. Met de besluiten van 25 juli 2022 (het bestreden besluit 1 en 2) heeft verweerder het bezwaar van eisers tegen de primaire besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard.
7. De rechtbank heeft de beroepen op 30 januari 2023 op zitting behandeld. Eisers waren aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigde. Ook was de dochter van eisers aanwezig. Verweerder heeft zich door zijn gemachtigden laten vertegenwoordigen.

Inhoud bestreden besluiten (in essentie weergegeven)

8. Verweerder stelt dat de bijstandsuitkering van eisers op goede gronden is verlaagd.
Eiser [eiser 1] heeft niet voldoende meegewerkt aan de aangeboden voorzieningen tot arbeidsinschakeling. [2] Zo is hij niet op een kennismakingsgesprek gekomen met [bedrijf 1] en heeft hij geweigerd werkzaamheden uit te voeren tijdens proefdagen van [bedrijf 2] . Het lag op de weg van eiser al direct in de primaire besluitfase met objectief en verifieerbare bewijsstukken te onderbouwen dat hij in medisch opzicht beperkt is.
9. Volgens verweerder blijkt uit de (later overgelegde) medische stukken niet dat eiser volledig arbeidsongeschikt is en er helemaal geen arbeidsmogelijkheden zijn. Eiser had niet bij voorbaat zelf eenzijdig mogen beslissen de verplichting niet na te komen. Hij had wel op het kennismakingsgesprek met [bedrijf 1] kunnen verschijnen. Daar hoefde hij nog geen werk uit te voeren. Door dit niet te doen heeft eiser het zoeken naar alternatieven belemmerd; er had bijvoorbeeld gekeken kunnen worden naar mogelijkheden om de werkzaamheden voor eiser aan te passen. Ook op andere punten heeft eiser niet meegewerkt. Hij wilde bijvoorbeeld geen gebruik maken van de optie om leerlingenvervoer aan te vragen (om de belemmering van de werktijden weg te nemen) en geen gebruik maken van een nachtbril. Hier staat tegenover dat de werkcoach wel een zorgvuldige afweging heeft gemaakt, die is toegespitst op eisers situatie. Zo is juist voor [bedrijf 1] en [bedrijf 2] gekozen, omdat eiser heeft meegedeeld dat hij niet overdag kan werken vanwege de gezinssituatie.
10. Verder is niet aannemelijk dat sprake was van miscommunicatie. Uit het bezwaarschrift en de hoorzitting is gebleken dat eiser de opgelegde verplichting heeft begrepen en meermaals de gelegenheid heeft gekregen hierover in gesprek te gaan met de werkcoach. Als al sprake zou zijn van een taalbarrière dan komt deze voor risico van eiser. Hij moet zich adequaat laten informeren.
11. Over de inkomenstoeslag heeft verweerder gesteld dat eisers niet voldoen aan de voorwaarden hiervoor. [3] Eén van de voorwaarden is namelijk dat betrokkenen zich voldoende inspannen om de inkomenspositie te verbeteren. Dit is volgens verweerder niet het geval, vanwege de opgelegde maatregel over de maand maart 2022.

Beroepsgronden (in essentie weergegeven)

12. Eisers zijn het niet eens met de opgelegde maatregel, omdat volgens hen hiervoor de verwijtbaarheid ontbreekt. Eisers stellen dat sprake is geweest van miscommunicatie tussen hen en de werkcoach. Door het niet goed beheersen van de Nederlandse taal heeft eiser [eiser 1] zijn medische beperkingen voor het verrichten van zwaar werk niet duidelijk naar voren kunnen brengen. Verweerder heeft dit argument van eiser ten onrechte opgerekt naar correspondentie en de verantwoordelijkheid van eiser om zich over de inhoud daarvan te laten informeren. Verder heeft eiser wel degelijk al in december 2021 meegedeeld aan zijn toenmalig werkcoach dat de ernstige rugklachten weer terug waren. Verweerder had maatwerk moeten bieden en bij een voorziening met eisers specifieke medische situatie rekening moeten houden. [4] Dit is volgens eisers niet gedaan.
13. Verweerder miskent dat in bezwaar sprake moet zijn van een volledige heroverweging en dat de bezwaarprocedure een rechtsbeschermings- en herstelfunctie heeft. De objectief verifieerbare bewijsstukken die later zijn overgelegd moeten daarom worden meegewogen in de beslissing op het bezwaar. Van belang is verder dat de periode in geding maart 2022 is. Daar had verweerder de beoordeling op moeten baseren met inachtneming van later opgekomen feiten en omstandigheden, voor zover deze een nieuw licht werpen op de periode in geding. Verder voert eiser aan dat hij is onderzocht door de bedrijfsarts vanwege onder meer duizeligheidsklachten. Door de bedrijfsarts zijn hoge bloeddruk en hoog cholesterolgehalte geconstateerd. Dit moet worden betrokken bij de onmogelijk gebleken werkzaamheden als koerier bij [bedrijf 2] .
14. In lijn met het feit dat eisers het niet eens zijn met de opgelegde maatregel, en op basis van dezelfde gronden, zijn zij het ook niet eens met de afgewezen individuele inkomenstoeslag.

Beoordeling door de rechtbank

De opgelegde maatregel

15. De rechtbank overweegt dat verweerder de bijstandsuitkering verlaagt als de belanghebbende zich niet naar vermogen inzet voor het verkrijgen, aanvaarden of behouden van algemeen geaccepteerde arbeid. [5] Het gaat om een verlaging van 100% voor een bij verordening vastgestelde periode van ten minste een maand en ten hoogste drie maanden. [6] Verweerder heeft in de eigen verordening bepaald dat de verlaging één maand duurt. [7]
16. Bij het voorgaande is wel van belang dat verweerder de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen afstemt op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende. [8]
17. De rechtbank stelt vast dat de opgelegde maatregel een belastend besluit is. Om deze reden rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor het opleggen van de maatregel is voldaan in beginsel op verweerder. [9] Het gaat hierbij om de omstandigheden ten tijde van de verweten gedragingen/ nalatigheden (februari 2022). [10]
18. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser, zonder voorafgaande melding, niet is verschenen op het kennismakingsgesprek bij [bedrijf 1] op 17 februari 2022. Ook weerspreekt eiser niet dat hij uit eigen beweging is gestopt met de proefdagen bij [bedrijf 2] . De verweten gedragingen (zie onder 3) zijn dus op zichzelf niet in geschil, maar wel de context waarin deze hebben plaatsgevonden en in relatie hiermee de mate van verwijtbaarheid.
19. Eiser moet zelf met (een begin van) bewijs komen waaruit blijkt dat hij beperkingen bij de arbeidsinschakeling ondervindt. Hierbij moet het onderzoek eerst gericht zijn op wat voor eiser in medisch opzicht nog wel mogelijk is op het gebied van arbeidsinschakeling. Pas als blijkt dat sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid zijn de arbeidsverplichtingen niet van toepassing. [11]
20. Eiser heeft een document van het Hart MC overgelegd, waarop bij de datum 24 maart 2022 is vermeld dat hij al jaren bekend is met pijnklachten aan de onderrug met uitstraling in het linkerbeen. Ook is vermeld dat eiser op dat moment vanwege chronische rugklachten beperkt belastbaar is voor fysiek zware arbeid. De arbo-arts schrijft in de brief van 12 mei 2022 dat eiser in staat is arbeid te verrichten mits rekening wordt gehouden met bepaalde beperkingen. Hij benoemt concreet om welke beperkingen het gaat.
21. De rechtbank concludeert dat eiser te weinig inspanningen heeft verricht om algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen. Het kennismakingsgesprek bij [bedrijf 1] was bedoeld om te praten over aanwezige functies binnen het bedrijf en werkzaamheden eventueel aan te passen aan de mogelijkheden van eiser. Er had bijvoorbeeld gekeken kunnen worden naar fysiek minder zware taken. Door niet te verschijnen heeft eiser dit onmogelijk gemaakt. [12] Ook is eiser uit zichzelf gestopt met de werkzaamheden tijdens de proefdagen bij [bedrijf 2] . Dat hij deze werkzaamheden in het geheel niet kon verrichten volgt niet uit de aanwezige medische informatie. Daarbij heeft eiser aangedragen suggesties om (gestelde) belemmeringen weg te nemen niet benut. Het gaat dan om de mogelijkheid van leerlingenvervoer en het gebruik van een nachtbril.
22. Het beroep tegen de opgelegde maatregel slaagt niet.

De geweigerde individuele inkomenstoeslag

23. Verweerder kan individuele inkomenstoeslag toekennen aan een belanghebbende die langdurig een laag inkomen heeft en geen in aanmerking te nemen vermogen heeft of uitzicht op inkomensverbetering. [13] Hierbij moet acht worden geslagen op de omstandigheden van de belanghebbende die het betreft. Het gaat dan om zijn of haar krachten en bekwaamheden en de inspanningen die hij of zij heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen. [14]
24. Veelal zal het zo zijn dat indien een maatregel is opgelegd vanwege het niet of onvoldoende nakomen van de arbeids- of re-integratieverplichtingen, de belanghebbende onvoldoende inspanningen heeft verricht om tot inkomensverbetering te komen. Ook in die gevallen moet echter een beoordeling plaatsvinden van de individuele omstandigheden van de belanghebbende. [15] Er mag dus geen algemeen beleid worden toegepast over de afwijzing van de individuele inkomenstoeslag in het geval in een bepaalde periode daaraan voorafgaand een maatregel is opgelegd.
25. Verweerder heeft terecht bij de beoordeling van het hebben van uitzicht op inkomensverbetering de inspanningen van eisers om te komen tot inkomensverbetering betrokken. [16] Zo wordt in het bestreden besluit verwezen naar rechtspraak waaruit volgt dat als de belanghebbende gemaakte afspraken niet nakomt, en hierdoor zelf de verkenning van zijn kansen op enige inkomensverbetering onmogelijk maakt, hij niet voldoet aan het criterium ‘geen uitzicht op inkomensverbetering.’ [17] Weliswaar wordt aansluiting gezocht bij de motivering van de eerder opgelegde maatregel, maar verweerder gaat apart in op de gronden van bezwaar en van toepassing zijnde rechtspraak. Er is niet gebleken van de toepassing van een generieke beleidsregel.
26. Het beroep tegen de afgewezen individuele inkomenstoeslag slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

27. De rechtbank verklaart de beroepen tegen de bestreden besluiten 1 en 2 ongegrond.
28. Bij deze uitkomst bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen tegen de bestreden besluiten 1 en 2 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. S. van den Broek, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2023.
griffier
rechter
De rechter is verhinderd deze uitspraak te
ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitkering op grond van de Participatiewet (Pw).
2.Verweerder verwijst naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 16 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY1390.
3.Artikel 36 van de Pw.
4.Ook eisers verwijzen naar de uitspraak van de Raad van 16 oktober 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY1390.
5.Artikel 18, vierde lid, onder g, van de Pw.
6.Artikel 18, vijfde lid, van de Pw.
7.Artikel 9, van de Afstemmingsverordening Lelystad 2022.
8.Artikel 18, eerste lid, van de Pw.
9.Uitspraak van de Raad van 13 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2743 r.o. 4.2.
10.Uitspraak van de Raad van 13 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2743 r.o. 4.4 (hier ging het om drie dagen waarop appellant niet aanwezig was).
11.Zie de uitspraak van 23 maart 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:639 r.o. 4.2.
12.Zie pagina 4 bestreden besluit van 25 juli 2022 (in de zaak met kenmerk: UTR 22/4150).
13.Artikel 36, eerste lid, van de Pw.
14.Artikel 36, tweede lid, van de Pw.
15.Zie de uitspraak van 30 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3418 r.o. 4.9.
16.Zie de uitspraak van 17 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:675.
17.Zie de uitspraak van 17 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:675 r.o. 4.5.