ECLI:NL:RBMNE:2022:960

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 februari 2022
Publicatiedatum
14 maart 2022
Zaaknummer
UTR 21/2970
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van toeslag op basis van schending inlichtingenplicht in het kader van de Wet WIA en Toeslagenwet

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 25 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een uitkeringsgerechtigde op basis van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA), en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder). Eiser ontving sinds 11 april 2017 een uitkering en een toeslag op basis van de Toeslagenwet. Echter, na melding van de inkomsten van zijn partner, heeft verweerder de toeslag herzien en teruggevorderd, omdat het inkomen van eiser en zijn partner het sociaal minimum overschreed. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de herziening en de opgelegde boete van € 672,42 wegens schending van de inlichtingenplicht. De rechtbank oordeelt dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door de inkomsten van zijn partner niet tijdig te melden. De rechtbank bevestigt dat de herziening van de toeslag en de terugvordering van het teveel ontvangen bedrag terecht zijn, evenals de opgelegde boete. Eiser heeft geen gronden aangevoerd tegen de herziening en terugvordering, en de rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de uitkeringsgerechtigde om wijzigingen in de situatie tijdig te melden en de gevolgen van het niet nakomen van deze verplichting.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21 / 2970

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 februari 2022 in de zaak tussen

dhr. [eiser], eiser

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: dhr. mr. E. Witte).

Inleiding

1. Eiser ontvangt sinds 11 april 2017 een uitkering op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (wet WIA). Per diezelfde datum heeft verweerder aan eiser – als aanvulling tot het sociaal minimum – een toeslag op deze uitkering toegekend op grond van de Toeslagenwet (Tw).
2. Sinds 17 februari 2020 is de partner van eiser werkzaamheden gaan verrichten waarvoor zij inkomsten ontvangt. Eiser heeft daar melding van gemaakt bij verweerder. Naar aanleiding van die melding heeft verweerder bij besluit van 4 februari 2021 de toeslag herzien, de toeslag over februari 2020 verlaagd en vastgesteld dat eiser vanaf 1 maart 2020 geen recht meer heeft op de toeslag. Dit omdat het inkomen van eiser en zijn partner per die datum hoger is dan het sociaal minimum. Verweerder heeft daarnaast vastgesteld dat eiser in 2020 een bedrag van (bruto) € 7.877,21 teveel aan toeslag heeft ontvangen. Verweerder heeft dit bedrag van eiser teruggevorderd. Ook heeft verweerder bij besluit van 4 februari 2021 aan eiser een boete van € 672,42 opgelegd vanwege schending van de inlichtingenplicht. Volgens verweerder heeft eiser de werkzaamheden van zijn partner namelijk te laat aan verweerder doorgegeven.
3. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de hierboven genoemde besluiten. Verweerder heeft het bezwaar tegen de herziening en terugvordering bij besluit van 8 juni 2021 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard. Het bezwaar tegen de boete is in het bestreden besluit wel gegrond verklaard, waarna de boete is verlaagd naar € 78,00 vanwege de beperkte draagkracht van eiser.
4. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is behandeld op de digitale zitting van 1 februari 2022, via een Teams-verbinding. Eiser heeft daaraan deelgenomen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Het geschil

5. De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat verweerder de toeslag van eiser terecht heeft herzien met ingang van 1 februari 2020, als gevolg van de inkomsten van de partner van eiser. Dat is door eiser ter zitting bevestigd. Eiser heeft (dan ook) geen gronden gericht tegen de herziening van de toeslag en de terugvordering van de teveel ontvangen toeslag als zodanig. Wel heeft eiser gesteld dat hij er niet van op de hoogte was dat hij de inkomsten van zijn partner aan verweerder had moeten melden. Daarnaast is eiser het er niet mee eens dat hij de door hem ontvangen toeslag bruto moet terugbetalen in plaats van netto. Tot slot is eiser het niet eens met de door verweerder opgelegde boete.
6. Verweerder blijft bij het bestreden besluit.

Beoordeling door de rechtbank

7. De rechtbank gaat bij de beoordeling van het beroep uit van het volgende beoordelingskader.
Beoordelingskader
8. Op grond van artikel 12, eerste lid, van de Tw is degene die aanspraak maakt op toeslag verplicht aan verweerder onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen waarvan hem of haar redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op toeslag, de hoogte van de toeslag, het geldend maken van het recht op toeslag of op het bedrag van de toeslag dat wordt betaald. Dit is de inlichtingenplicht.
9. Voorts volgt uit artikel 11a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Tw dat verweerder een besluit tot toekenning van toeslag herziet of intrekt indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van toeslag.
10. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de CRvB) is herziening of intrekking van een uitkering met terugwerkende kracht in het algemeen in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. [1] Slechts in uitzonderingsgevallen is van strijd met dat beginsel geen sprake. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan gevallen waarin het toekennen of het ongewijzigd voortzetten van de uitkering mede het gevolg is geweest van onjuiste of onvolledige informatieverstrekking door de betrokkene, terwijl verweerder een andere (minder gunstige) beslissing zou hebben genomen indien hij destijds wel de juiste feiten had gekend. [2] Voor dergelijke situaties heeft verweerder beleid ontwikkeld, als neergelegd in de Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening van uitkeringen van 24 november 2006 (de Beleidsregel). Uit artikel 3, tweede lid, van de Beleidsregel volgt dat indien als gevolg van het niet nakomen van een inlichtingenverplichting ten onrechte of tot een te hoog bedrag uitkering is verstrekt, de uitkering wordt ingetrokken of herzien met terugwerkende kracht tot en met de dag waarop de uitkering zou zijn ingetrokken of herzien als de verzekerde wel volledig aan zijn verplichting zou hebben voldaan.
11. Op basis van artikel 20, eerste lid, van de Tw wordt de toeslag die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 11a van de Tw (zie hierboven onder 9) onverschuldigd is betaald door verweerder teruggevorderd.
12. In artikel 14a, eerste lid, van de Tw is bepaald dat verweerder een bestuurlijke boete oplegt indien de inlichtingenplicht niet of niet behoorlijk is nagekomen
Schending inlichtingenplicht?
13. Eiser heeft aangevoerd dat voor hem niet duidelijk was dat de inkomsten die zijn partner vanaf februari 2020 geniet, van invloed zouden kunnen zijn op de hoogte van zijn toeslag. Hij is zich daarvan pas bewust geworden toen zijn broer hem daarop wees. Zodra hij zich er van bewust geworden was dat die inkomsten wél van invloed konden zijn op zijn toeslag, heeft hij die inkomsten bij verweerder gemeld, aldus eiser. Eiser merkt in dat verband verder op dat hij ook geen belang had bij het niet tijdig melden van die inkomsten.
14. De rechtbank begrijpt het standpunt van eiser zo, dat eiser zich er op beroept dat hij de inlichtingenplicht niet heeft geschonden. Deze beroepsgrond slaagt niet. In het besluit tot toekenning van de WIA-uitkering van 2 mei 2017 en in het besluit over de toeslag van 23 augustus 2017 is vermeld dat eiser wijzigingen in zijn situatie moet melden bij verweerder. Het had eiser daarom redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat hij de werkzaamheden van zijn partner aan verweerder had moeten doorgeven. Uit de door verweerder overgelegde stukken blijkt dat eiser deze inkomsten voor het eerst op 15 november 2020 – middels een wijzigingsformulier – bij verweerder heeft gemeld. Naar het oordeel van de rechtbank is dat te laat en heeft eiser zijn inlichtingenplicht van artikel 12, eerste lid, van de Tw geschonden door de inkomsten van zijn partner niet tijdig aan verweerder te melden.
Herziening en terugvordering brutobedrag terecht?
15. Eiser is het er daarnaast niet mee eens dat hij het bedrag aan teveel ontvangen toeslag bruto moet terugbetalen, terwijl hij de toeslag netto heeft ontvangen. Eiser stelt zich daarbij op het standpunt dat verweerder de toeslag eerder had moeten terugvorderen, zodat eiser dat bedrag netto had kunnen terugbetalen.
16. De rechtbank overweegt in dat verband als volgt. Verweerder heeft vanwege de schending van de inlichtingenplicht het recht van eiser op toeslag met terugwerkende kracht per 1 februari 2020 herzien en het te veel betaalde bedrag teruggevorderd. Tegen de herziening per 1 februari 2020 heeft eiser geen gronden gericht. Ook heeft eiser geen gronden gericht tegen de terugvordering als zodanig. Voorts is het uitgangspunt dat terugvordering plaatsvindt in de vorm van bruto te veel betaalde bedragen, indien de terugvordering betrekking heeft op een tijdvak dat inmiddels in fiscale zin is afgesloten. Dat volgt uit vaste rechtspraak. [3] Het is echter beleid van verweerder en bevestigd in de rechtspraak dat met terugbetaling van een netto bedrag kan worden volstaan, als de betrokkene het bedrag terugbetaalt binnen hetzelfde lopende belastingjaar als dat waarin de onverschuldigde betaling plaatsvond.
17. In dit geval heeft verweerder aangegeven dat het – gelet op het late tijdstip van de melding van de inkomsten van de partner van eiser – niet meer mogelijk was om het onderzoek naar de hoogte van de terugvordering en de (hoogte van de) boete oplegging vóór 1 januari 2021 af te ronden. Daardoor was het volgens verweerder ook niet meer mogelijk om de loonheffing te verrekenen die verweerder in 2020 over de toeslag aan de Belastingdienst had afgedragen.
18. De rechtbank stelt voorop dat het blijkens artikel 12, eerste lid, van de Tw de verantwoordelijkheid was van eiser – als degene die aanspraak maakt op toeslag – om aan verweerder tijdig mededeling te doen van de inkomsten van zijn partner. Gelet daarop komt het naar het oordeel van de rechtbank voor risico van eiser dat het verweerder – na de te late mededeling – de nodige tijd heeft gekost voordat tot terugvordering kon worden overgegaan, waardoor dit niet meer in hetzelfde fiscale tijdvak plaats kon vinden. Nu het recht op toeslag uit een brutobedrag bestond en het voor verweerder niet meer mogelijk was om de aan de Belastingdienst afgedragen loonheffing te verrekenen, vordert verweerder terecht het brutobedrag aan toeslag terug dat eiser teveel ontvangen heeft. Ook deze beroepsgrond slaagt dus niet. Daarbij merkt de rechtbank voor de volledigheid op dat – zoals verweerder heeft aangegeven – voor eiser de mogelijkheid bestaat om bij de Belastingdienst een teruggave te vragen van eventueel te veel ingehouden loonheffing.
Boete terecht opgelegd?
19. Eiser stelt zich tot slot op het standpunt dat verweerder ten onrechte een boete heeft opgelegd.
20. Ook die beroepsgrond slaagt niet. Zoals hierboven (onder 14) overwogen heeft eiser de inlichtingenplicht geschonden. Gelet daarop heeft verweerder terecht een boete opgelegd. Wanneer de inlichtingenplicht is geschonden is verweerder er immers in beginsel toe gehouden om een boete op te leggen, zo volgt uit art. 14a, eerste lid, van de Tw. Verweerder kan daar echter van afzien indien sprake is van dringende redenen, [4] of kan in bepaalde gevallen volstaan met een waarschuwing. [5] Voor zover eiser daar een beroep op doet, oordeelt de rechtbank dat in wat eiser aanvoert geen grond is gelegen om dringende redenen aan te nemen. Dat eiser de inkomsten van zijn partner alsnog meteen gemeld heeft zodra hij zich bewust werd van de verplichting daartoe en ook geen belang had bij het niet tijdig melden, maakt dat niet anders. Uit artikel 14a, eerste lid, van de Tw volgt immers dat ook als de overtreding niet opzettelijk is begaan in beginsel een boete moet worden opgelegd. Weliswaar bepaalt artikel 2aa, eerste lid, aanhef en onder b van het Boetebesluit Socialezekerheidswetten dat kan worden volstaan met een schriftelijke waarschuwing indien de betrokkene de inlichtingen alsnog uit eigen beweging binnen een redelijke termijn verstrekt. Echter, die termijn is blijkens artikel 2aa, tweede lid van het Boetebesluit niet langer dan 60 dagen nadat de inlichtingen hadden behoren te worden verstrekt. Die termijn is in dit geval ruimschoots verstreken, nu eiser de inkomsten van zijn partner al in februari 2020 had moeten melden en (zoals hierboven onder 14 overwogen) uit de stukken niet blijkt dat hij dit eerder dan 15 november 2020 heeft gedaan.
21. De rechtbank merkt verder op dat verweerder met de omstandigheid, dat eiser de inkomsten alsnog uit eigen beweging heeft gemeld, in het bestreden besluit (terecht) wél rekening heeft gehouden bij de vaststelling van de hoogte van de boete. Ook heeft verweerder rekening gehouden met de geringe draagkracht van eiser. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee ook de hoogte van de boete niet onevenredig.
Overige toeslagen
22. Eiser merkt in zijn beroepschrift nog op dat hij als gevolg van de late terugvordering ook andere toeslagen moet terugbetalen, waaronder huurtoeslag. Ter zitting heeft eiser evenwel aangegeven dat het onderhavige beroep daar niet op ziet.
Conclusie en gevolgen
23. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het beroep van eiser ongegrond is. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W.A. Schimmel, rechter, in aanwezigheid van de griffier. Deze uitspraak is gedaan op 25 februari 2022. De beslissing zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 21 januari 2021, ECLI:NL:CRVB: 2021:145, rov. 4.2.
2.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 18 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH4066, 14 november 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BY3323 en 8 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1670.
4.Zie artikel 14a, achtste lid, van de Tw.
5.Zie artikel 14a, vierde lid, van de Tw en artikel 2aa van het Boetebesluit Socialezekerheidswetten.