ECLI:NL:RBMNE:2022:959

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 februari 2022
Publicatiedatum
14 maart 2022
Zaaknummer
UTR 21/1844
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake WIA-aanvraag en arbeidsongeschiktheidsevaluatie

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, wordt de WIA-aanvraag van een werknemer behandeld. De eiseres, een eigenrisicodrager, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat de WIA-aanvraag van de werknemer heeft afgewezen. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en ondeugdelijk gemotiveerd, in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelt het Uwv in de gelegenheid om het gebrek in het besluit te herstellen. De werknemer had zich op 3 juni 2018 ziekgemeld, maar de rechtbank oordeelt dat onvoldoende is onderbouwd dat de wachttijd voor de WIA sindsdien is doorgelopen. De rechtbank vraagt het Uwv om te onderzoeken of de conclusie dat de wachttijd is blijven doorlopen, kan worden gehandhaafd en deze duidelijk te motiveren. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak op het beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21 / 1844
tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 februari 2022 in de zaak tussen

[bedrijf] uit [woonplaats 2], eiseres

(gemachtigde: mw. mr. C.L. Schuren)
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: dhr. A.P. Prinsen),
Als derde-partij heeft deelgenomen:

[derde partij] uit [woonplaats 1].

Inleiding

1. Eiseres is eigenrisicodrager in de zin van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (de wet WIA). Op 3 juni 2018 heeft een werknemer van eiseres, de heer [derde partij] (hierna: de werknemer) zich ziekgemeld. Per 3 december 2018 is de werknemer hersteld gemeld. Op 15 december 2018 is de werknemer bij eiseres uit dienst getreden. Vervolgens heeft de werknemer zich op 7 januari 2019 ziekgemeld per 9 december 2018 bij verweerder.
2. Bij besluit van 15 september 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de WIA-aanvraag van de werknemer afgewezen omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Daartegen heeft de werknemer bezwaar gemaakt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is vervolgens tot de conclusie gekomen dat de werknemer naar verwachting een gemiddeld ziekteverzuim zal hebben van meer dan 25%. Om die reden is de werknemer – feitelijk op arbeidskundige gronden – volledig maar niet duurzaam arbeidsongeschikt geacht. Tegen die achtergrond heeft verweerder bij beslissing op bezwaar van 8 maart 2021 (het bestreden besluit) het bezwaar van de werknemer gegrond verklaard en is aan de werknemer met ingang van 1 juni 2020 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend op grond van de wet WIA.
3. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is behandeld op de zitting van 13 januari 2022. Namens eiseres zijn haar gemachtigde en medisch adviseur de heer [medisch adviseur] verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De werknemer was niet aanwezig op de zitting.
4. Zoals besproken op de zitting is aan de werknemer gevraagd of hij alsnog als derde-partij wil deelnemen aan deze procedure. Daar heeft de werknemer op 26 januari 2022 bevestigend op geantwoord.

Het geschil

5. Eiseres stelt zich primair op het standpunt dat verweerder ten onrechte is uitgegaan van 1 juni 2020 als ingangsdatum van de WGA-uitkering. In dat kader voert zij aan dat geen sprake is geweest van doorlopende arbeidsongeschiktheid vanaf 3 juni 2018, waardoor de wachttijd voor de WIA op 1 juni 2020 dus nog niet was verstreken. Bovendien stelt eiseres dat de aan de werknemer toegekende WGA-uitkering niet aan haar kan worden toegerekend, omdat de werknemer op de eerste dag van de wachttijd niet meer bij eiseres in dienst was.
6. Subsidiair betoogt eiseres (i) dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek onzorgvuldig is verricht omdat geen neurologische en psychiatrische expertise is uitgevoerd en (ii) dat de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep aangenomen prognose, dat de beperkingen van de werknemer niet duurzaam zijn, onjuist is. Eiseres heeft haar standpunten onderbouwd met een rapport van medisch adviseur [medisch adviseur].
7. Verweerder heeft een reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep overgelegd. Op basis daarvan concludeert verweerder dat er geen aanleiding is om op medische gronden tot een andere beslissing te komen.

Beoordeling door de rechtbank

8. De werknemer heeft geen toestemming gegeven om medische gegevens aan eiseres te verstrekken. De rechtbank zal daar in de motivering zoveel mogelijk rekening mee houden om te voorkomen dat deze gegevens alsnog bekend worden.
Beoordelingskader
9. Het gaat in deze zaak om een werkgeversberoep. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt dat bij een werkgeversberoep de positie van de werkgever en de aard van betrokken belangen meebrengen dat verweerder een besluit ten aanzien van de arbeidsongeschiktheid zorgvuldig, goed onderbouwd en inzichtelijk moet motiveren. [1] Daarbij speelt mee dat werkgevers niet de mogelijkheid hebben om medische informatie in te brengen en dat een werkgever niet veel anders kan dan proberen aan te geven dat het onderzoek van verweerder onvoldoende is geweest of dat de door verweerder gegeven motivering het besluit niet kan dragen. [2]
Doorlopen wachttijd voor de WIA vanaf 3 juni 2018
10. Eiseres heeft in het kader van haar primaire standpunt aangevoerd dat verweerder ten onrechte heeft aangenomen dat de werknemer doorlopend arbeidsongeschikt is geweest vanaf 3 juni 2018. Het oordeel van de verzekeringsartsen is volgens eiseres onvoldoende inzichtelijk en consistent om daarvoor een afdoende onderbouwing te geven. Daartoe wijst eiseres erop dat de werknemer pas in mei 2019 (in het kader van de eerstejaars Ziektewet beoordeling) voor het eerst is gezien door een verzekeringsarts. Eiseres wijst er verder op dat de desbetreffende verzekeringsarts in de rapportage schrijft dat de werknemer per 15 december 2018 niet ziek uit dienst is gegaan bij eiseres. Ook merkt de verzekeringsarts in die rapportage op dat op de eerste ziektedag zoals door de werknemer aangegeven geen ziekmelding bekend is bij eiseres.
11. Verweerder heeft aangegeven dat de werknemer zich op 7 januari 2019 heeft ziekgemeld bij het Uwv per 9 december 2018. Omdat er maar zes dagen zitten tussen de hersteld melding van 3 december 2018 en de ziekmelding per 9 december 2018 is sprake van doorlopende arbeidsongeschiktheid, zo stelt verweerder. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep is nu niet meer te achterhalen hoe het precies gelopen is met de klachten van de werknemer in december 2018.
12. Naar het oordeel van de rechtbank is door verweerder onvoldoende onderbouwd dat de eerste ziektedag van de werknemer 3 juni 2018 is en dat de wachttijd voor de WIA sindsdien is doorgelopen. Het is voor de rechtbank onduidelijk op grond waarvan verweerder de ziekmelding op 7 januari 2019 (met terugwerkende kracht tot 9 december 2018) heeft geaccepteerd en heeft geconcludeerd dat er sprake is van doorlopende arbeidsongeschiktheid op en na 3 juni 2018. In dat kader is ook niet gebleken of die ziekmelding op 7 januari 2019 door een verzekeringsarts is beoordeeld. Daarmee is geen sprake van een besluit ten aanzien van de arbeidsongeschiktheid dat zorgvuldig, goed onderbouwd en inzichtelijk is gemotiveerd. Dit klemt temeer nu eiseres destijds niet op de hoogte is gesteld van de ziekmelding op 7 januari 2019, zodat zij daarover op dat moment ook geen vragen heeft kunnen stellen of informatie heeft kunnen delen. Dat volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep mogelijk nu niet meer te achterhalen is hoe het precies gelopen is met de klachten van de werknemer in december 2018, is als motivering ontoereikend. In zoverre kleeft er aan het bestreden besluit een gebrek.
13. De rechtbank merkt over het primaire standpunt van eiseres nog het volgende op. Eiseres stelt dat de aan de werknemer toegekende WGA-uitkering niet aan haar kan worden toegerekend, omdat de werknemer op de eerste dag van de wachttijd niet meer bij eiseres in dienst was. Die stellingname kan echter niet zonder meer worden gevolgd. Indien de werknemer op de eerste dag van de wachttijd niet meer bij eiseres in dienst was, dan maakt die enkele omstandigheid op zichzelf namelijk nog niet dat de aan de werknemer toegekende WGA-uitkering niet aan eiseres kan worden toegerekend. Zoals ook verweerder ter zitting heeft aangevoerd, valt de eerste ziektedag dan immers mogelijk nog binnen de nawerking van artikel 46 van de Ziektewet. Die nawerking geldt tot vier weken na het einde van het dienstverband. Die termijn loopt tot 12 januari 2019, zodat de ziekmelding van 7 januari 2019 binnen die termijn is gedaan. Blijkens artikel 82, eerste lid, van de wet WIA komen dergelijke gevallen ook voor rekening van de eigenrisicodrager.
Zorgvuldigheid medisch onderzoek aangaande de einde wachttijd 1 juni 2020
14. Het subsidiaire standpunt van eiseres ziet op de conclusie van de verzekeringsarts, dat het verwachte verzuim van de werknemer meer dan 25% zal bedragen. Volgens eiseres is die conclusie uitsluitend gebaseerd op informatie verstrekt door de werknemer ten aanzien van de frequentie en de duur van de door hem ervaren klachten. Gelet daarop had de verzekeringsarts volgens eiseres een neurologische en psychiatrische expertise moeten laten uitvoeren. Van de kant van verweerder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep verklaard dat een dergelijke expertise op zichzelf zinvol zou kunnen zijn, maar niet op dat moment, omdat de werknemer volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep binnenkort opgenomen gaat worden wegens psychische problematiek.
15. De rechtbank volgt verweerder niet in dat standpunt. Naar de rechtbank begrijpt was op het moment van de beoordeling door de verzekeringsarts bezwaar en beroep nog niet zeker of de werknemer inderdaad zou worden opgenomen. Gelet daarop vormde dit naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende reden om af te zien van een neurologische en psychiatrische expertise. Dat geldt temeer nu ook de verzekeringsarts bezwaar en beroep een dergelijke expertise op zichzelf zinvol vond en het oordeel over het verwachte verzuim volledig gebaseerd is op informatie verstrekt door de werknemer zelf. Dat – zoals door verweerder ter zitting is aangegeven – de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij zijn beoordeling ook rekening heeft gehouden met informatie verstrekt door de neuroloog waar de werknemer onder behandeling was, is op zichzelf genomen juist. Echter, zoals door medisch adviseur [medisch adviseur] ter zitting is opgemerkt is ook die informatie uitsluitend gebaseerd op wat door de werknemer zelf is aangegeven over (de frequentie en duur van) zijn klachten. Bovendien volgt uit de door de neuroloog verstrekte informatie dat de klachten van de werknemer met name ’s nachts optreden. Dat roept de vraag op hoe dit zou moeten doorwerken in het te verwachten verzuim overdag. Ook op dat punt zou een neurologische en psychiatrische expertise mogelijk duidelijkheid (hebben) kunnen bieden. Hieruit volgt dat ook ten aanzien van het te verwachten ziekteverzuim per einde wachttijd 1 juni 2020 er een gebrek kleeft aan het bestreden besluit.
Duurzaamheid van de aangenomen beperkingen per 1 juni 2020
16. Subsidiair verschillen partijen van mening verder over de vraag of sprake is van duurzaam te achten arbeidsbeperkingen als gevolg van de eerder besproken klachten. Gelet op het navolgende zal de rechtbank hierover vooralsnog geen oordeel geven.
Conclusie en vervolgstappen
17. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en ondeugdelijk is gemotiveerd en daarmee in strijd is met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
18. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Dat herstellen is mogelijk door middel van een aanvullende motivering, of zo nodig met een nieuwe beslissing op bezwaar, na of tegelijkertijd met intrekking van het nu bestreden besluit. Om het gebrek te herstellen, moet verweerder:
( i) onderzoeken of – gelet op de ziekmelding op 7 januari 2019 – de conclusie in stand kan blijven dat de wachttijd voor de WIA vanaf 3 juni 2018 is blijven doorlopen en, indien dat het geval is, die conclusie duidelijk en gemotiveerd onderbouwen; en
(ii) een nadere motivering geven waarom per 1 juni 2020 meer dan 25% ziekteverzuim te verwachten is, zo nodig onderbouwd met een neurologisch en psychiatrisch onderzoek en de uitkomsten van dat onderzoek duidelijk en gemotiveerd meewegen in zijn onderbouwing.
19. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op twaalf weken na verzending van deze tussenuitspraak.
20. Verweerder moet op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb en om onnodige vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen twee weken, meedelen aan de rechtbank of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen. Als verweerder gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen om binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beginsel, ook in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
21. Het geding zoals dat na deze tussenuitspraak wordt gevoerd, blijft in beginsel beperkt tot de beroepsgronden zoals die zijn besproken in de tussenuitspraak omdat het inbrengen van nieuwe geschilpunten over het algemeen in strijd met de goede procesorde wordt geacht.
22. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- draagt verweerder op binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen twaalf weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
- bepaalt dat (de gemachtigde van) eiseres daarna een termijn van vier weken krijgt om op de eventuele herstelpoging van verweerder te reageren;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.W.A. Schimmel, rechter, in aanwezigheid van mr. J. Fagel, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 18 februari 2022. De beslissing zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
De griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld CRvB 6 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4292.
2.Zie bijvoorbeeld CRvB 17 juli 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BJ3969.