ECLI:NL:RBMNE:2022:87

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 januari 2022
Publicatiedatum
17 januari 2022
Zaaknummer
UTR 21_1797
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging Ziektewet-uitkering en zorgvuldigheid van medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 januari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J.P.J. Botterblom, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door mr. F.A.M. Delfgaauw. Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder om haar Ziektewet-uitkering per 17 augustus 2020 te beëindigen, omdat zij in staat werd geacht meer dan 65% van haar maatmanloon te verdienen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, na te hebben vastgesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd.

De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat verweerder besluiten over arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, mits deze op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen. Eiseres had aangevoerd dat het onderzoek niet zorgvuldig was, omdat er geen fysiek spreekuur had plaatsgevonden. De rechtbank oordeelde echter dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende medische informatie had verzameld en dat een fysiek spreekuur in dit geval niet noodzakelijk was. De rechtbank volgde de motivering van de verzekeringsarts en concludeerde dat de beperkingen van eiseres adequaat waren beoordeeld.

De rechtbank heeft ook de rol van de arbeidsdeskundige in de beoordeling van de geschiktheid van functies besproken. Eiseres had betoogd dat zij de geduide functie van productiemedewerker industrie niet kon verrichten, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder zich op de geduide functies mocht baseren, gezien de systematiek van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS). De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1797

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 januari 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.P.J. Botterblom),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. F.A.M. Delfgaauw).

Procesverloop

In het besluit van 16 juli 2020 (primair besluit) heeft verweerder beslist dat de uitkering van eiseres op grond van de Ziektewet (ZW) per 17 augustus 2020 wordt beëindigd, omdat eiseres op 23 juni 2020 meer dan 65% van haar maatmanloon kan verdienen.
In het besluit van 26 februari 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 29 september 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Voorgeschiedenis
1.1.
Eiseres heeft voor het laatst als medewerker housekeeping gewerkt. Zij heeft zich op
14 november 2018 ziekgemeld. Bij besluit van 15 november 2019 heeft verweerder de
ZW-uitkering van eiseres per 1 december 2019 beëindigd omdat zij in staat werd geacht om haar eigen werkzaamheden te verrichten. Eiseres heeft hier bezwaar tegen gemaakt. Dat is gegrond verklaard. De ZW-uitkering is toen met terugwerkende kracht weer toegekend.
1.2.
De primaire verzekeringsarts heeft op 28 juni 2020 een functionele mogelijkheden lijst (FML) opgesteld in het kader van een Toetsing Verbetering Belastbaarheid 2e ziektejaar (TVB2). De primaire arbeidsdeskundige heeft de restverdiencapaciteit op grond van deze FML vastgesteld op 100%. Vervolgens heeft verweerder het primaire besluit genomen.
1.3.
Eiser heeft hier bezwaar tegen gemaakt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 5 februari 2021 een nieuwe FML opgesteld en daarin aanvullende beperkingen in verband met de voetklachten van eiseres opgenomen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft naar aanleiding hiervan de restverdiencapaciteit van eiseres wederom op 100% gesteld. Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
Grondslag van het bestreden besluit
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres per
17 augustus 2020 geen ZW-uitkering meer krijgt, omdat eiseres meer dan 65% van haar maatmanloon kan verdienen. Daarbij heeft verweerder zich gebaseerd op medische en arbeidskundige rapportages.
Beoordelingskader
3. De rechtbank stelt voorop dat verweerder besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, wanneer deze op een zorgvuldige manier tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende begrijpelijk zijn. Het is aan eiseres aan te voeren (en zo nodig aannemelijk te maken) dat de rapporten niet aan de genoemde eisen voldoen of dat de medische beoordeling onjuist is. Voor het aannemelijk maken dat een medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een arts noodzakelijk. Dit brengt mee dat de manier waarop iemand zelf zijn gezondheidsklachten ervaart, geen toereikende grondslag vormt voor het aannemen van een hogere mate van arbeidsongeschiktheid.
Rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep
4. Eiseres heeft in haar beroepschrift aangevoerd dat het onderzoek niet zorgvuldig is verricht, omdat zij niet bekend is met het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. Eiseres heeft deze beroepsgrond op de zitting ingetrokken, omdat zij dit rapport tot haar beschikking heeft.
Fysiek spreekuurcontact
5. Uit recente rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] blijkt dat de
zorgvuldigheid van de besluitvorming in bezwaar met zich meebrengt dat in situaties waarin de medische grondslag van het primaire besluit gemotiveerd wordt betwist, het niet voldoende is als slechts dossieronderzoek wordt gedaan. Als in de primaire fase geen sprake is geweest van een spreekuurcontact met een geregistreerde verzekeringsarts, is het uitgangspunt dat de betrokkene in de bezwaarfase door een verzekeringsarts bezwaar en beroep tijdens een spreekuurcontact wordt onderzocht. Van een lichamelijk onderzoek kan in zo’n situatie in beginsel slechts worden afgezien als de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende kan motiveren dat in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft.
6. Eiseres voert aan dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is verricht omdat de verzekeringsartsen haar niet hebben onderzocht op een fysiek spreekuur. De verzekeringsartsen hebben alleen maar dossieronderzoek verricht en korte telefonische gesprekken met haar gevoerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had eiseres fysiek moeten zien en onderzoeken in verband met haar psychische klachten, omdat er geen informatie van behandelaren voorhanden was. Volgens eiseres zijn de beperkingen op psychisch vlak die de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gesteld dan ook niet gebaseerd op zorgvuldig onderzoek.
7.1.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 5 februari 2021 gerapporteerd dat hij het dossier heeft bestudeerd en eiseres op 3 december 2020 op het telefonisch spreekuur heeft gesproken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft medische informatie opgevraagd bij de huisarts en de [kliniek] . De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft vervolgens een brief van orthopedisch chirurg [A] van 13 januari 2021 en een brief van de huisarts van 26 januari 2021 ontvangen en deze informatie bij de beoordeling betrokken.
7.2.
De primaire verzekeringsarts heeft dossierstudie verricht, de beschikbare gegevens bestudeerd en eiseres op 23 juni 2020 op een telefonisch spreekuur gesproken.
7.3.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overwogen dat een verzekeringsarts op een passende manier voldoende gegevens moet verzamelen om tot een zorgvuldig oordeel te kunnen komen. De getrokken conclusies moeten daarbij begrijpelijk voortvloeien uit de verzamelde gegevens. Soms is daarvoor een uitgebreid spreekuur nodig, soms een kort spreekuur en soms is een spreekuur niet nodig. Dit hangt af van de context, meer specifiek van de informatie die op andere manieren wordt verzameld.
In dit geval was er reeds recente en uitgebreide informatie aanwezig uit het primaire
ZW-proces, uit de bezwaarprocedure en uit de behandelende sector. De primaire verzekeringsarts heeft eiseres voorafgaand aan de TVB2 vijf keer op het spreekuur gezien en heeft daarvan uitgebreid verslag gedaan. Bij het grootste deel van die contacten speelde de klachten die ook bij de TVB2 aanwezig waren. Bij de TVB2 werden geen klachten genoemd die niet reeds in eerdere spreekuren aan de orde waren gekomen. De verzekeringsarts mag dus verondersteld worden ook bij aanvang van de TVB2 reeds uitgebreid op de hoogte te zijn van de medische problematiek van eiseres.
Een psychisch onderzoek is tot op zekere hoogte ook mogelijk bij telefonisch contact. De verzekeringsarts heeft dit uitgevoerd en hierover gerapporteerd. Daarbij trekt de verzekeringsarts geen conclusies die evident niet mogelijk zijn bij ontbreken van een contact in elkaars fysiek aanwezigheid.
Aangezien geen fysiek spreekuur mogelijk was, was het wel logisch geweest informatie op te vragen over de voetklachten. Echter, de informatie die de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij de heroverweging heeft opgevraagd was ten tijde van het primaire spreekuur nog niet beschikbaar. Het niet opvragen van deze informatie kan de verzekeringsarts dus niet worden verweten.
7.4.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep acht het niet aannemelijk dat de beperkingen als gevolg van de psychische klachten van eiseres zijn onderschat. Eiseres heeft evident psychische klachten, maar hiervoor zijn passende beperkingen aangenomen. Voor grotere beperkingen is onvoldoende onderbouwing. Op de datum in geding was een ernstig psychiatrisch toestandsbeeld niet aannemelijk. Eiseres voerde een eigen huishouden en de eerder ingezette behandeling (laag frequente gesprekken bij de POH-GGZ) paste niet bij een ernstig beeld. Bovendien was er geen behandeling ten tijde van het spreekuur, op de datum in geding of op de datum van het bezwaarspreekuur. Ook werden er bij het primaire spreekuur geen aanwijzingen voor grove psychopathologie gezien door de verzekeringsarts.
7.5.
Verweerder heeft op de zitting toegelicht dat een fysiek spreekuurcontact fijner is dan een telefonisch spreekuur, maar dat dit in verband met coronamaatregelen niet heeft kunnen plaatsvinden. Volgens verweerder heeft dit in dit geval niet tot een onzorgvuldig medisch onderzoek geleid. Volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep was een persoonlijk fysiek onderzoek niet nodig omdat er voor hem een duidelijk beeld van eiseres uit het dossier is ontstaan. Desondanks heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep medische informatie ingewonnen van de huisarts over de voetklachten van eiseres. Naar aanleiding hiervan heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanvullende beperkingen aangenomen in verband met deze klachten.
8. De rechtbank vindt niet dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is verricht. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft inzichtelijk gemotiveerd dat hij voldoende medische informatie had om een zorgvuldig oordeel te vormen over de belastbaarheid van eiseres en dat een fysiek spreekuur niets aan zijn beoordeling zou toevoegen. De rechtbank kan deze motivering volgen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft eiseres telefonisch gesproken en heeft medische informatie omtrent haar opgevraagd, verkregen en bij de beoordeling betrokken. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft ook acht geslagen op de medische informatie die al eerder in het dossier zat.
Arbeidskundige beoordeling
9. Eiseres voert aan dat zij de geduide functie van productiemedewerker industrie
(SBC-code 111180) niet kan verrichten omdat zij in deze functie samen met anderen verantwoordelijk is voor de weekproductie.
10. Verweerder heeft op de zitting toegelicht dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voor het selecteren van potentieel geschikte functies het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) heeft gebruikt. Uit vaste rechtspraak [2] blijkt dat de CRvB het CBBS heeft aanvaard als ondersteunend systeem bij de beoordeling of, en zo ja in welke mate, iemand arbeidsongeschikt is te achten in de zin van de arbeidsongeschiktheidswetten.
11. De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de systematiek van de CBBS en is daarom van oordeel dat verweerder zich op de geduide functies mag baseren. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep mag bij het duiden van geschikte functies uitgaan van het CBBS in combinatie met de beperkingen die de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gesteld. Hieruit blijkt dat de functie binnen de belastbaarheid van eiseres valt. Eiseres heeft niet aangetoond dat dit anders zou zijn of dat de functieomschrijving niet juist zou zijn. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat eiseres de geduide functies niet zou kunnen verrichten.
Conclusie
12. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.M.T. Bouwman, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 17 januari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de rechter is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Uitspraak van de CRvB van 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1491.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 4 september 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1647.