ECLI:NL:RBMNE:2022:740

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 februari 2022
Publicatiedatum
28 februari 2022
Zaaknummer
UTR - 21_3401
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering terug te komen van eerdere afwijzing Wajong-aanvraag door het Uwv

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, geboren in 1997, en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over een Wajong-uitkering. Eiser had eerder, op 26 april 2017, een aanvraag ingediend voor een Wajong-uitkering, die op 10 juli 2017 werd afgewezen omdat hij over arbeidsvermogen beschikte. Eiser heeft tegen deze afwijzing bezwaar gemaakt, maar zowel het Uwv als de rechtbank verklaarden dit ongegrond. Eiser trok zijn hoger beroep in. Op 12 maart 2019 diende hij opnieuw een aanvraag in, die resulteerde in een Indicatie banenafspraak. Op 7 september 2020 diende eiser een nieuwe aanvraag in, die door het Uwv werd aangemerkt als een verzoek om terug te komen van het eerdere besluit. Dit verzoek werd op 17 november 2020 afgewezen, omdat er geen nieuwe medische feiten of omstandigheden waren. Eiser maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar het Uwv verklaarde dit ongegrond op 30 juni 2021. Eiser ging in beroep tegen dit besluit.

De rechtbank oordeelde dat de aanvraag van eiser betrekking had op dezelfde periode als het eerdere besluit en dat het Uwv terecht had geoordeeld dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die een herziening rechtvaardigden. De rechtbank volgde de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die stelde dat de informatie van de huisarts en het rechtmatigheidsrapport geen nieuwe medische informatie bevatten die de eerdere beoordeling kon ondermijnen. De rechtbank concludeerde dat het Uwv terecht had geweigerd om terug te komen van het eerdere besluit en verklaarde het beroep van eiser ongegrond. De uitspraak benadrukt het belang van nieuwe feiten en omstandigheden in het bestuursrecht en de criteria voor herziening van eerdere besluiten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3401

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 februari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.S. Vlieger),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. E.F. de Roy van Zuydewijn).

Inleiding

Eiser is geboren op [geboortedatum] 1997 en is op [geboortedatum] 2015 achttien jaar geworden.
Op 26 april 2017 heeft hij bij het Uwv een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong).
Het Uwv heeft die aanvraag na medisch en arbeidskundig onderzoek met een besluit van
10 juli 2017 afgewezen, omdat eiser over arbeidsvermogen beschikt en dus niet aan de voorwaarden voor een uitkering op grond van de Wajong voldoet. Het bezwaar en beroep van eiser tegen deze weigering is door respectievelijk het Uwv en de rechtbank ongegrond verklaard. Eiser heeft zijn hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ingetrokken.
Op 12 maart 2019 heeft eiser opnieuw een aanvraag beoordeling arbeidsvermogen ingediend bij het Uwv. Met een besluit van 11 april 2019 heeft het Uwv op grond van deze aanvraag aan eiser een Indicatie banenafspraak toegekend. Eiser is opgenomen in het doelgroepenregister, zodat hij meer kans maakt op werk. Eiser heeft in eerste instantie wel bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit bezwaar heeft hij later weer ingetrokken.
Dit beroep gaat over de aanvraag van eiser voor een Wajong-uitkering van 7 september 2020.
Het Uwv heeft deze aanvraag aangemerkt als een verzoek om terug te komen van het besluit van 10 juli 2017 en hem alsnog een Wajong-uitkering toe te kennen. Het Uwv heeft dit verzoek met een besluit van 17 november 2020 (het primaire besluit) op grond van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) afgewezen omdat er geen nieuwe medische feiten of omstandigheden zijn, vergeleken met de informatie waarover het Uwv bij de aanvraag van eiser in 2017 beschikte. Ook voor de toekomst is het verzoek afgewezen.
Eiser is het hier niet mee eens en heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Met het besluit van 30 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is op de zitting van 27 januari 2022 digitaal via Teams behandeld. Eiser was zelf niet aanwezig en heeft zich op de zitting laten vertegenwoordigen door S. Aarsman, als waarnemer voor zijn gemachtigde. De gemachtigde van het Uwv was ook aanwezig.

Overwegingen

Waarover gaat het geschil?
1. De aanvraag van eiser gaat over hetzelfde onderwerp, namelijk een Wajonguitkering, en over dezelfde periode als het besluit van 10 juli 2017. Hieruit leidt de rechtbank af dat eiser heeft beoogd dat het Uwv terugkomt van dit eerdere besluit. Op de zitting heeft eiser aangevoerd dat hij met zijn aanvraag ook heeft bedoeld dat de aanvraag ziet op een herziening voor de toekomst. Het Uwv vindt dat er geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden, noch dat de overgelegde informatie aanleiding geeft tot een ander besluit voor de toekomst.
Het toetsingskader
2. Uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 14 januari 2015 [1] volgt dat een aanvraag voor een arbeidsongeschiktheidsuitkering na een eerdere (gedeeltelijke) afwijzing of intrekking van die uitkering naar zijn strekking moet worden beoordeeld. Met een aanvraag kan worden beoogd dat (met ingang van de datum waarop dat besluit zag) wordt teruggekomen van het eerdere besluit (artikel 4:6 van de Awb), kan worden beoogd een beroep te doen op een regeling bij toegenomen arbeidsongeschiktheid (Wet Amber) of kan worden verzocht om herziening voor de toekomst (duuraanspraak).
3. De rechtbank leidt uit de aanvraag af dat eiser beoogt dat het Uwv voor het verleden terugkomt van het eerdere besluit. Mocht het Uwv dat niet doen, dan vraagt hij herziening voor de toekomst.
Het verzoek om voor het verleden terug te komen van het eerdere besluit
4. Uit vaste rechtspraak van de CRvB [2] volgt dat de bestuursrechter in een geval als dit, waarin het bestuursorgaan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb toepast, aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of het Uwv zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is.
5. Nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden zijn feiten of omstandigheden die zich ná het eerdere besluit hebben voorgedaan. Het kan ook gaan om feiten of omstandigheden die zich wel vóór het eerdere besluit hebben voorgedaan, maar die niet vóór dat besluit naar voren konden worden gebracht. Een medisch rapport is op zich niet aan te merken als een nieuw feit maar uit een medisch rapport kan de aanwezigheid van een nieuw feit blijken. Eiser moet dus aan de hand van nieuwe feiten of omstandigheden laten zien dat hij in 2015 al meer beperkt was dan werd aangenomen.
6. Eiser voert aan dat er nieuwe feiten en omstandigheden zijn waaruit blijkt dat hij geen arbeidsvermogen heeft en ook nooit heeft gehad, als gevolg van zijn psychische problemen en lage IQ. Hij verwijst hierbij naar het rapport van een rechtmatigheidsonderzoek in het kader van de Participatiewet van de gemeente Lelystad van 5 april 2019 (het rechtmatigheidsrapport) en journaalregels van zijn huisarts over de periode 6 mei 2020 tot
1 oktober 2020.
7. Het Uwv stelt zich op het standpunt dat de eerdere Wajong-beoordeling uit 2017 juist was en er geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden. Daarbij baseert het Uwv zich op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 9 juni 2021. Volgens deze verzekeringsarts gaat de informatie van de huisarts niet over de gezondheidstoestand van eiser voorafgaand aan zijn achttiende levensjaar. Dit wordt door eiser ook niet betwist.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep geeft in zijn rapport aan dat hierin wel nieuwe aandoeningen/klachten zijn vermeld, maar deze waren niet (aantoonbaar) aanwezig tijdens het achteinde levensjaar van eiser. Hieruit blijkt dus niet dat eiser in 2015 al meer beperkt was dan door het Uwv in het besluit van 10 juli 2017 is aangenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep stelt verder vast dat het rechtmatigheidsrapport geen nieuwe medische informatie bevat. In het rapport wordt beschreven dat eiser volgens de informatie van het werkbedrijf niet meewerkt aan zijn re-integratie. Dit is volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep een uiting van gedrag welke niet medisch is onderbouwd.
8. De rechtbank kan de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep volgen. De informatie van de huisarts ziet op een veel latere periode. Het rechtmatigheidsrapport is opgemaakt om duidelijkheid te krijgen over de vraag of eiser recht had op een uitkering op grond van de Participatiewet. Voor de gemeente was onduidelijk waar eiser van leefde en of hij bijstandsbehoeftig was. De rechtbank is met de verzekeringsarts bezwaar en beroep van oordeel dat het rechtmatigheidsrapport een beschrijving is van het gedrag van eiser dat hij niet meewerkt aan zijn re-integratie. Het is geen medisch document en het bevat ook geen objectief medische informatie over de situatie van eiser rond zijn achttiende levensjaar.
Evidente onredelijkheid.
9. De rechtbank vindt dat het Uwv heeft mogen weigeren om terug te komen van het eerdere besluit. In wat eiser heeft aangevoerd, wordt geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het bestreden besluit evident onredelijk is. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep leidt de rechtbank af dat de problemen van eiser, die uit de overgelegde stukken naar voren komen, zijn betrokken in de besluitvorming over het eerdere besluit.
Het verzoek om herziening voor de toekomst
10. Uit de uitspraak van 14 januari 2015 volgt ook dat bij een verzoek om herziening voor de toekomst een aanvrager feiten en omstandigheden moet aandragen die aanleiding geven tot een gunstiger besluit dan het eerdere besluit. Die feiten moeten (ook) zien op de oorspronkelijke beoordelingsdatum. Als het besluit destijds onjuist was, dan zou het niet eerlijk zijn als een aanvrager daardoor blijvend een uitkering misloopt. Er kan dan alsnog voor de toekomst een Wajong-uitkering toegekend worden. Als het besluit destijds niet onjuist was, dan is er ook geen reden voor herziening voor de toekomst.
11. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in een rapport van 9 juni 2021 gemotiveerd uiteengezet dat eiser niet voldoet aan de criteria van de Wajong 2015. Eiser heeft een beperkte psychische belastbaarheid, maar hij is nog altijd tenminste 4 uur per dag belastbaar en gedurende tenminste één uur aaneengesloten in staat te werken. Ook had eiser op zijn 18e verjaardag en ook daarna basale werknemersvaardigheden. Daarbij is betrokken dat bij eiser sprake is van een licht verstandelijke beperking en een gedragsstoornis. Ook is betrokken dat bij eiser sprake is van problemen die verbonden zijn met opvoeding, omgeving en cultuur en niet samenhangen met ziekte of gebrek. De nieuw ingebrachte informatie werpt geen nieuw licht op de gezondheidssituatie van eiser rond zijn achttiende jaar in 2015.
12. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat het besluit van uit 2017 onjuist was. Niet is gebleken dat de gezondheidssituatie van eiser destijds niet juist is ingeschat. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de rapport van 9 juni 2021 inzichtelijk en voldoende gemotiveerd onderbouwd waarom de overgelegde gegevens geen aanleiding geven voor een ander standpunt.
Conclusie
13. De conclusie van het voorgaande is dat het Uwv terecht heeft geweigerd terug te komen van het besluit van 10 juli 2017, zowel voor het verleden als voor de toekomst.
14. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, rechter, in aanwezigheid van mr. I.C. de Zeeuw-'t Lam, griffier. De beslissing is uitgesproken op 28 februari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

2.De rechtbank verwijst bijvoorbeeld naar de uitspraken van 16 mei 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1465 en van 2 december 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3018.