ECLI:NL:RBMNE:2022:6332

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 december 2022
Publicatiedatum
20 maart 2023
Zaaknummer
22-4090
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering huurtoeslag op basis van jaarinkomen en vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 23 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die in Duitsland woont, en de Belastingdienst/Toeslagen over de terugvordering van teveel ontvangen huurtoeslag. Eiser ontving in 2020 een voorschot op de huurtoeslag van € 3.492,-, gebaseerd op een geschat jaarinkomen van € 12.176,-. Na emigratie naar Duitsland en het ontvangen van informatie over zijn werkinkomen, stelde de Belastingdienst/Toeslagen het definitieve recht op huurtoeslag vast op € 1.987,-, wat resulteerde in een terugvordering van € 1.505,-. Eiser maakte bezwaar tegen deze terugvordering, stellende dat de berekening onjuist was en dat zijn inkomen in de maanden november en december 2020 niet in aanmerking genomen had moeten worden, omdat hij toen in Duitsland woonde.

De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht was uitgegaan van het jaarinkomen van eiser, en dat er geen schending van het vertrouwensbeginsel was. De rechtbank benadrukte dat de wetgeving vereist dat het toetsingsinkomen, dat voor de huurtoeslag wordt gebruikt, het jaarinkomen betreft, ongeacht waar het inkomen is verdiend. Eiser's argument dat de terugvordering oneerlijk was en dat de gevolgen voor hem onevenredig groot waren, werd door de rechtbank verworpen. De rechtbank concludeerde dat de terugvordering rechtmatig was en verklaarde het beroep van eiser ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/4090

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 december 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , Duitsland, eiser

(gemachtigde: W.I. Degeling),
en
Belastingdienst/Toeslagen, kantoor [gemeente](Belastingdienst/Toeslagen), verweerder
(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Inleiding

Waar de zaak over gaat
1. Eiser heeft tot en met oktober 2020 in Nederland gewoond. Hij heeft in de periode van 1 januari tot en met 31 oktober 2020 een voorschot op de huurtoeslag van in totaal
€ 3.492,- ontvangen. Bij de bepaling van de hoogte van het voorschot is de Belastingdienst/Toeslagen uitgegaan van een geschat jaarinkomen van € 12.176,-.
2. In november 2020 is eiser naar Duitsland geëmigreerd. In de maanden november en december 2020 heeft hij als grenswerker in Nederland gewerkt.
3. Op 26 mei 2021 heeft de Belastingdienst/Toeslagen informatie uit de Basisregistratie Inkomen (BRI) ontvangen waaruit blijkt dat het belastbaar jaarloon van eiser in het jaar 2020 € 22.199,- bedroeg. Op basis van die inkomensgegevens heeft de Belastingdienst/Toeslagen in het besluit van 8 januari 2022 (het primaire besluit) de huurtoeslag over 2020 definitief op € 1.987,- vastgesteld. Dit betekent dat aan eiser
€ 1.505,- teveel voorschot huurtoeslag is betaald. De Belastingdienst/Toeslagen vordert dat bedrag, vermeerderd met € 31 rente, van eiser terug. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt.
4. In het besluit van 11 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft de Belastingdienst/Toeslagen het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Hij heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat bij het bepalen van het recht op huurtoeslag van het toetsingsinkomen wordt uitgegaan. Omdat het toetsingsinkomen volgens de BRI hoger was dan het geschatte toetsingsinkomen, heeft eiser een te hoog bedrag aan voorschot op de huurtoeslag ontvangen die hij moet terugbetalen.
5. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De Belastingdienst/Toeslagen heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
6. De rechtbank heeft het beroep op 18 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de Belastingdienst.

Overwegingen

7. De rechtbank stelt vast dat de hoogte van het jaarinkomen niet in geschil is. In geschil is de berekening van de definitieve huurtoeslag en de terugvordering van de teveel ontvangen voorschot huurtoeslag.
Het standpunt van eiser
8.1.
Eiser vindt dat de berekening van de definitieve huurtoeslag onjuist is en dat bij de vaststelling daarvan alleen mag worden uitgegaan van de inkomsten die hij in de periode van 1 januari tot en met 31 oktober 2020 heeft genoten. Zijn inkomsten in de maanden november en december 2020 moeten volgens hem buiten beschouwing worden gelaten omdat hij toen in Duitsland woonachtig was en (in Nederland) geen aanspraak maakte op huurtoeslag. Het betrekken van het inkomen dat hij in die maanden als niet ingezetene van Nederland heeft verdiend is volgens eiser oneerlijk en levert een onjuiste en onrechtvaardige uitkomst op omdat over een inkomen van twaalf maanden huurtoeslag over een periode van tien maanden wordt berekend, terwijl hij in die twee maanden geen recht had op huurtoeslag. Hij stelt dat die inkomsten buiten beeld zouden zijn gebleven als hij niet naar Duitsland maar naar bijvoorbeeld de Verenigde Staten zou zijn geëmigreerd. Eiser stelt daarnaast dat de Belastingdienst/Toeslagen van de terugvordering had moeten afzien dan wel deze aanzienlijk had moeten matigen omdat de nadelige gevolgen van de terugvordering voor hem, gezien zijn bescheiden inkomen, onevenredig groot zijn en ook niet passen bij het doel van de huurtoeslag, namelijk het ondersteunen van mensen met een laag inkomen bij het betalen van een in verhouding hoge huur. Ook staat het niet in verhouding met het doel van het vaststellen van de juiste toeslagen.
8.2.
Op de zitting heeft eiser daarnaast aangevoerd dat de Belastingdienst/Toeslagen in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld door de teveel ontvangen huurtoeslag terug te vorderen. Eiser licht toe dat de berekening van de definitieve huurtoeslag op zijn persoonlijke pagina op de website van de Belastingdienst, te weten Mijn toeslagen, met behulp van gekleurde balkjes wordt verduidelijkt. De balkjes, zo ook de inkomensbalk, lopen van januari tot en met oktober 2020. Hierdoor wordt volgens eiser de indruk gewekt dat alleen het inkomen dat hij in die maanden heeft genoten in de berekening is meegenomen. Eiser heeft een kopie van de pagina op de zitting overgelegd.
Het wettelijke kader
9. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
De beoordeling
Is de Belastingdienst/Toeslagen terecht uitgegaan van het jaarinkomen?
10. Het recht op huurtoeslag en de hoogte daarvan is afhankelijk van de draagkracht van de aanvrager van de toeslag. De Belastingdienst/Toeslagen heeft toegelicht dat bij de berekening van het voorschot huurtoeslag het door de aanvrager opgegeven geschatte inkomen wordt gebruikt. Na afloop van het toeslagjaar wordt de hoogte van de toeslag aan de hand van het inkomensgegeven uit de BRI definitief berekend. Dit is het verzamelinkomen zoals door de inspecteur van de Belastingdienst/Toeslagen in de aanslag inkomstenbelasting is vastgesteld en dat wordt dus door de Belastingdienst/Toeslagen gebruikt als toetsingsinkomen.
Uit artikel 7, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) en artikel 21, onderdeel e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr), volgt dat het toetsingsinkomen een jaarinkomen betreft. Uit vaste rechtspraak blijkt dat die bepalingen de Belastingdienst/Toeslagengeen ruimte bieden om de draagkracht per maand te bepalen. [1] Dat betekent dat de Belastingdienst/Toeslagen bij de vaststelling van het recht op huurtoeslag over toeslagjaar 2020 terecht is uitgegaan van het jaarinkomen van eiser, te weten € 22.199,-. Dat eiser dit als oneerlijk ervaart is begrijpelijk, maar maakt dat niet anders. De rechtbank toetst namelijk het bestreden besluit aan de bestaande wetgeving en de Awir en Awr bepalen dat de Belastingdienst/Toeslagen het recht op toeslagen zo moet berekenen. De stelling van eiser, dat als hij in bijvoorbeeld de Verenigende Staten die inkomsten had genoten dat inkomen buiten beschouwing zou zijn gelaten, kan de rechtbank niet volgen omdat op grond van artikel 8, tweede lid, van de Awir ook het niet in Nederland belastbaar inkomen, ongeacht in welk land het is verworven, mede als toetsingsinkomen in aanmerking wordt genomen.
Heeft de Belastingdienst/Toeslagen het vertrouwensbeginsel geschonden?
11. Eiser betoogt dat er sprake is van schending van het vertrouwensbeginsel. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. [2] Hiervan is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. De rechtbank volgt het op de zitting ingenomen standpunt van de Belastingdienst, namelijk dat eiser uit het feit dat de inkomensbalk van de maand januari tot en met de maand oktober 2020 liep niet redelijkerwijs heeft kunnen en mogen afleiden dat slechts het inkomen dat hij in die maanden heeft genoten bij de definitieve vaststelling van de huurtoeslag zou worden betrokken. Vooral omdat de hoogte van het toetsingsinkomen waarop de definitieve huurtoeslag is gebaseerd, op zowel de inkomensbalk als de geregistreerd inkomensbalk duidelijk staat vermeld, namelijk € 22.199,-.
De beroepsgrond slaagt niet.
Vordert de Belastingdienst/Toeslagen in redelijkheid een bedrag van € 1.536 van eiser terug?
12.1.
Uit artikel 26 van de Awir volgt dat het volledige bedrag dat aan toeslag te veel is betaald wordt teruggevorderd. Er is in dat artikel weliswaar een betalingsverplichting neergelegd, maar dat artikel is volgens vaste rechtspraak niet dwingend voorgeschreven en betekent dat de Belastingdienst/Toeslagen niet altijd het volledige bedrag dat te veel is betaald moet terugvorderen. [3] Op grond van artikel 13b, eerste lid, Awir is de Belastingdienst/Toeslagen gehouden de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen af te wegen. Onder bijzondere omstandigheden moet hij van terugvordering afzien of het terug te vorderen bedrag matigen. Op grond van artikel 13b, tweede lid, Awir mogen de nadelige gevolgen van het terugvorderingsbesluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
12.2.
In het Verzamelbesluit Toeslagen is het beleid rondom het terugvorderen van toeslagen en het matigen van de terugvordering opgenomen. [4] De Belastingdienst/Toeslagen heeft erop gewezen dat uit dit besluit volgt dat van bijzondere omstandigheden geen sprake is als de terugvordering het gevolg is van een afwijking van het daadwerkelijke over het berekeningsjaar vastgestelde toetsingsinkomen en het geschatte inkomen op basis waarvan het voorschot is berekend. Omdat in het geval van eiser de terugvordering is ontstaan door de afwijking van het definitieve toetsingsinkomen en het geschatte inkomen, is er volgens de Belastingdienst/Toeslagen geen sprake van een bijzondere omstandigheid die kan leiden tot matiging of het afzien van de terugvordering. De rechtbank is met de Belastingdienst/Toeslagen van oordeel dat de door eiser geschetste omstandigheden niet zodanig bijzonder zijn dat hij op grond daarvan van terugvordering had moeten afzien dan wel het terug te vorderen bedrag had moeten matigen. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank bovendien niet aannemelijk gemaakt dat de gevolgen van de terugvordering voor hem onevenredig zijn. Dat hij van een bescheiden inkomen moet rondkomen kan niet tot matiging van het terug te vorderen bedrag leiden omdat voor die situatie de mogelijkheid van het treffen van een (persoonlijke) betalingsregeling bestaat.
De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
13. Eiser krijgt geen gelijk. Dat betekent dat de rechtbank het beroep ongegrond verklaart.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.C. Hooker, rechter, in aanwezigheid van P. Molenaar, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 december 2022.
De griffier is niet in staat
de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

BIJLAGE


Wet op de huurtoeslag
- Artikel 1a
1. Op deze wet is de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen, met uitzondering van artikel 6, eerste en tweede lid, van toepassing.
[…].

Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir)
- Artikel 2
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen, alsmede in inkomensafhankelijke regelingen, wordt verstaan onder:
[…]
o. inkomensgegeven: inkomensgegeven als bedoeld in artikel 21, onderdeel e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;
[…].
- Artikel 7
1. Ter bepaling van de draagkracht voor de toepassing van een inkomensafhankelijke regeling wordt het toetsingsinkomen, bedoeld in artikel 8, van de belanghebbende en dat van zijn partner in aanmerking genomen.
[…].
- Artikel 8
1. Toetsingsinkomen is: het op het berekeningsjaar betrekking hebbende inkomensgegeven.
2. Niet in Nederland belastbaar inkomen, zoals dat bij beschikking is vastgesteld, wordt in aanvulling op het eerste lid mede als toetsingsinkomen in aanmerking genomen.
[…].
- Artikel 13b
1. Bij het vaststellen van een beschikking op grond van deze wet, de daarop berustende bepalingen of een inkomensafhankelijke regeling weegt de Belastingdienst/Toeslagen de rechtstreeks betrokken belangen af, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit.
2. De voor een belanghebbende nadelige gevolgen van een beschikking als bedoeld in het eerste lid mogen niet onevenredig zijn in verhouding tot de met die beschikking te dienen doelen.
- Artikel 26
Indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt, is de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd.

Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr)
- Artikel 21
In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
[…]
e. inkomensgegeven:
1°. indien over een kalenderjaar een aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde verzamelinkomen;
2°. indien over een kalenderjaar geen aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde belastbare loon;
[…].

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 4 augustus 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1740 r.o. 7.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 8 juni 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1628 r.o. 7.7.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 23 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3536 r.o. 5.9- 5.13.
4.Staatscourant 2020, 22720.