8.2.Op de zitting heeft eiser daarnaast aangevoerd dat de Belastingdienst/Toeslagen in strijd met het vertrouwensbeginsel heeft gehandeld door de teveel ontvangen huurtoeslag terug te vorderen. Eiser licht toe dat de berekening van de definitieve huurtoeslag op zijn persoonlijke pagina op de website van de Belastingdienst, te weten Mijn toeslagen, met behulp van gekleurde balkjes wordt verduidelijkt. De balkjes, zo ook de inkomensbalk, lopen van januari tot en met oktober 2020. Hierdoor wordt volgens eiser de indruk gewekt dat alleen het inkomen dat hij in die maanden heeft genoten in de berekening is meegenomen. Eiser heeft een kopie van de pagina op de zitting overgelegd.
9. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
De beoordeling
Is de Belastingdienst/Toeslagen terecht uitgegaan van het jaarinkomen?
10. Het recht op huurtoeslag en de hoogte daarvan is afhankelijk van de draagkracht van de aanvrager van de toeslag. De Belastingdienst/Toeslagen heeft toegelicht dat bij de berekening van het voorschot huurtoeslag het door de aanvrager opgegeven geschatte inkomen wordt gebruikt. Na afloop van het toeslagjaar wordt de hoogte van de toeslag aan de hand van het inkomensgegeven uit de BRI definitief berekend. Dit is het verzamelinkomen zoals door de inspecteur van de Belastingdienst/Toeslagen in de aanslag inkomstenbelasting is vastgesteld en dat wordt dus door de Belastingdienst/Toeslagen gebruikt als toetsingsinkomen.
Uit artikel 7, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) en artikel 21, onderdeel e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr), volgt dat het toetsingsinkomen een jaarinkomen betreft. Uit vaste rechtspraak blijkt dat die bepalingen de Belastingdienst/Toeslagengeen ruimte bieden om de draagkracht per maand te bepalen.Dat betekent dat de Belastingdienst/Toeslagen bij de vaststelling van het recht op huurtoeslag over toeslagjaar 2020 terecht is uitgegaan van het jaarinkomen van eiser, te weten € 22.199,-. Dat eiser dit als oneerlijk ervaart is begrijpelijk, maar maakt dat niet anders. De rechtbank toetst namelijk het bestreden besluit aan de bestaande wetgeving en de Awir en Awr bepalen dat de Belastingdienst/Toeslagen het recht op toeslagen zo moet berekenen. De stelling van eiser, dat als hij in bijvoorbeeld de Verenigende Staten die inkomsten had genoten dat inkomen buiten beschouwing zou zijn gelaten, kan de rechtbank niet volgen omdat op grond van artikel 8, tweede lid, van de Awir ook het niet in Nederland belastbaar inkomen, ongeacht in welk land het is verworven, mede als toetsingsinkomen in aanmerking wordt genomen.
Heeft de Belastingdienst/Toeslagen het vertrouwensbeginsel geschonden?
11. Eiser betoogt dat er sprake is van schending van het vertrouwensbeginsel. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen.Hiervan is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. De rechtbank volgt het op de zitting ingenomen standpunt van de Belastingdienst, namelijk dat eiser uit het feit dat de inkomensbalk van de maand januari tot en met de maand oktober 2020 liep niet redelijkerwijs heeft kunnen en mogen afleiden dat slechts het inkomen dat hij in die maanden heeft genoten bij de definitieve vaststelling van de huurtoeslag zou worden betrokken. Vooral omdat de hoogte van het toetsingsinkomen waarop de definitieve huurtoeslag is gebaseerd, op zowel de inkomensbalk als de geregistreerd inkomensbalk duidelijk staat vermeld, namelijk € 22.199,-.
De beroepsgrond slaagt niet.
Vordert de Belastingdienst/Toeslagen in redelijkheid een bedrag van € 1.536 van eiser terug?