ECLI:NL:RBMNE:2022:6273

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 november 2022
Publicatiedatum
1 maart 2023
Zaaknummer
21-4305
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over het duurzame karakter van de arbeidsongeschiktheid en de motivering van het UWV

In deze zaak gaat het om een geschil over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid van eiser, die als gevolg van een bedrijfsongeval op 12 november 2018 arbeidsongeschikt is geraakt. Eiser heeft een WIA-uitkering aangevraagd, die hem per 9 november 2020 is toegekend, met een vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van 51,41%. Na een ongegrond verklaard bezwaar tegen dit besluit, heeft eiser beroep ingesteld. De verzekeringsarts en arbeidsdeskundige hebben gerapporteerd, maar eiser heeft aanvullende beroepsgronden ingediend. De rechtbank heeft het beroep op 6 oktober 2022 behandeld, waarbij eiser zijn beroep tegen het eerste bestreden besluit heeft ingetrokken. De rechtbank oordeelt dat de verzekeringsarts onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de arbeidsongeschiktheid van eiser niet duurzaam zou zijn. De rechtbank concludeert dat de motivering van het UWV gebrekkig is en dat er onvoldoende onderzoek is verricht naar de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en draagt het UWV op een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens moet het UWV het griffierecht vergoeden en de proceskosten aan eiser betalen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4305

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 november 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. F.J.N. Hendriksen-Rattan-Tewari),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV), verweerder.

Inleiding

Waar de zaak over gaat
1. Eiser is als gevolg van een bedrijfsongeval op 12 november 2018 arbeidsongeschikt geworden voor zijn werk als logistiek medewerker bloemenveiling. Na een wachttijd van 104 weken heeft hij een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd.
2. Met het besluit van 9 december 2020 is aan eiser per 9 november 2020 een WIA-uitkering toegekend (het primaire besluit). De mate van arbeidsongeschikt is door het Uwv op 51,41% vastgesteld.
3. Op 7 september 2021 (het bestreden besluit 1) is het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
4. Naar aanleiding van het ingestelde beroep hebben de verzekeringsarts bezwaar en beroep (de verzekeringsarts) en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep (de arbeidsdeskundige) nader gerapporteerd. De verzekeringsarts heeft in zijn rapport van 28 januari 2022 geconcludeerd dat de beperkingen van eiser correct in de functionelemogelijkhedenlijst (FML) zijn weergegeven en dat er geen aanleiding is om het standpunt van de primaire verzekeringsarts te herzien.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 17 februari 2022 aangegeven dat de primaire arbeidsdeskundige een aantal functies heeft geselecteerd die de belasting van eiser overschrijden. Hij heeft die functies daarom alsnog ongeschikt verklaard. Hij heeft echter onvoldoende nieuwe geschikte functies kunnen duiden.
Naar aanleiding daarvan heeft de verzekeringsarts op 17 maart 2022 weer gerapporteerd. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat de arbeidsbeperkingen van eiser niet duurzaam zijn. Het Uwv heeft als gevolg daarvan het bestreden besluit 1 gewijzigd en heeft eiser met het besluit van 12 mei 2022 op arbeidskundige gronden volledig arbeidsongeschikt verklaard (het bestreden besluit 2).
5. Eiser heeft tegen het bestreden besluit 2 aanvullende beroepsgronden ingediend. Het UWV heeft hierop gereageerd met een verweerschrift.
6. De rechtbank heeft het beroep op 6 oktober 2022 op zitting behandeld. Hieraan
heeft de gemachtigde van eiser deelgenomen.
Het Uwv heeft op 5 oktober 2022 aangegeven wegens organisatorische redenen zich niet op de zitting te laten vertegenwoordigen.
Het nieuwe besluit en intrekking beroep tegen bestreden besluit 1
7. Eiser heeft het beroep tegen het bestreden besluit 1 op de zitting ingetrokken. Het beroep van eiser, dat op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van rechtswege betrekking heeft op het bestreden besluit 2, is om die reden alleen nog tegen dat besluit gericht.
Het geschil
Standpunt eiser
8.1.
Eiser stelt dat hij niet alleen volledig maar ook duurzaam arbeidsongeschikt is en hij daarom recht heeft op een uitkering voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten, de IVA-uitkering. Hij voert in essentie aan dat het bestreden besluit 2 onzorgvuldig is voorbereid en dat het gebrekkig is gemotiveerd.
Hij wijst ten eerste op het feit dat in het rapport van de verzekeringsarts van 17 maart 2022 een verkeerde datum staat vermeld, te weten 17 maart 2021.
Hij wijst daarnaast op het gegeven dat de verzekeringsarts bij de beoordeling van de duurzaamheid niet het door het Uwv vastgestelde beoordelingskader heeft gehanteerd. Hij voert ten slotte aan dat het oordeel van de verzekeringsarts niet deugdelijk is onderbouwd.
8.2.
Hij licht toe dat de verzekeringsarts ter onderbouwing van de duurzaamheid alleen heeft opgemerkt dat zijn medische situatie door de behandelingen zou verbeteren.
Hij stelt dat de verzekeringsarts verzuimd heeft te motiveren binnen welke termijn dat herstel te verwachten is. Ook is hij niet ingegaan op de herstelmogelijkheden na het eerste jaar. De enkele constatering dat van een (in te zetten) behandeling resultaat mag worden verwacht is volgens eiser onvoldoende, omdat het geen blijk geeft van een op zijn situatie toegespitste benadering.
Ook het feit dat niet alle behandelopties zijn doorlopen kan volgens eiser niet tot de conclusie leiden dat er geen sprake is van duurzaamheid. Hij verwijst naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 16 oktober 2015. [1]
Gelet op het feit dat de klachten al geruime tijd aanwezig zijn en de behandelingen die hij eerder heeft ondergaan niet succesvol waren, had de verzekeringsarts nader moeten motiveren hoe een mogelijk concreet te verwachten resultaat van de behandeling zich verhoudt tot de nog altijd bestaande beperkingen. Eiser verwijst in dit kader naar de uitspraken van de Raad van 19 november 2018 en van 4 februari 2009. [2] Hij merkt op dat de bedrijfsarts in het re-integratieverslag van 10 juli 2019 al heeft aangegeven dat er geen enkele vooruitgang was in zijn mentaal en fysiek functioneren.
8.3.
Wat betreft de psychische klachten merkt eiser op dat eerdere behandeling bij de psycholoog niet succesvol waren. Gelet daarop had de verzekeringsarts volgens hem nader moeten onderbouwen waarom de ingezette behandeling nu wel geschikt zou zijn dan wel welke concrete verbeteringen met de nieuwe behandeling te verwachten is.
Wat betreft de fysieke klachten stelt eiser dat de verzekeringsarts niet concreet is ingegaan op welk herstel met oefentherapie voor hem te behalen is en binnen welk termijn dat herstel verwacht zou moeten worden. Dat is volgens eiser wel van belang omdat hij na het bedrijfsongeval zonder resultaat al therapeutische begeleiding heeft gehad waarbij dry needling massage en oefentherapie is toegepast. Daar komt bij dat het multidisciplinair traject waar hij eerder, vanwege de aard van zijn klachten, niet voor in aanmerking kwam nu als behandelmogelijkheid wordt genoemd terwijl een verklaring daarvoor ontbreekt.
Ter onderbouwing heeft eiser een medisch verslag van een medisch adviseur van 16 augustus 2022 overgelegd.
Standpunt verweerder
9.1.
Het Uwv blijft bij zijn standpunt zoals ingenomen in het bestreden besluit. Naar aanleiding van het beroep heeft de verzekeringsarts opnieuw nader gerapporteerd. Hij heeft in zijn rapport van 26 juli 2022 aangegeven dat het rapport van 17 maart 2022 per ongeluk van een verkeerde datum is voorzien. Dat het een evidente verschrijving betreft blijkt volgens hem ook uit de inhoud van het rapport en de verwijzing naar de voorgaande rapportages. Hij merkt daarnaast op dat hoewel het beoordelingskader niet expliciet is genoemd, de stappen van het beoordelingskader wel zijn doorlopen.
De fysieke klachten
9.2.
Stap 1: wat betreft de fysieke klachten merkt de verzekeringsarts op dat er geen sprake is van een progressief of stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden. Dat er geen vooruitgang is geweest staat volgens hem niet gelijk aan het ontbreken van behandelmogelijkheden. De aanwezige behandelmogelijkheid van gerichte oefentherapie is volgens hem gebaseerd op de visie van de neuroloog van 19 juni 2021 en het gegeven dat fysiotherapeutische behandelingen, ondanks persisterende klachten en aanwijzingen voor de aanwezigheid van pijngedrag, geruime tijd zijn gestaakt. Bij het ziektebeeld van eiser is het volgens de verzekeringsarts van belang dat er met consequente en gestructureerde begeleiding door een fysiotherapeut wordt geoefend, correcte thuisoefeningen worden aangeleerd en inzicht wordt verkregen in correct gematigd dagelijks gebruiken van de arm.
Aanvullend is er volgens de verzekeringsarts ook de mogelijkheid van multidisciplinair aanpak. Uit het advies van Heliomare, dat uit 2019 stamt, kan volgens hem niet worden afgeleid dat eiser blijvend ongeschikt is voor het inzetten van elk multidisciplinair traject.
Het advies zag namelijk op een periode waarbij de focus lag op begeleiding van de psychische klachten. Geadviseerd werd om een herhaalconsult, en zo nodig een traject, op een later moment te starten. De verzekeringsarts wijst op het feit dat de neuroloog geopperd heeft om een hernieuwd consult orthopedie te laten verrichten waar aanvullende behandelopties uit naar voren zouden kunnen komen.
Stap 2: de behandelopties zouden volgens de verzekeringsarts binnen een jaar tot structurele verbetering van de belastbaarheid kunnen leiden. Dat geldt volgens hem voor de structurele oefentherapie, de diverse pijnbestrijdingsopties, eventuele multidisciplinaire aanpak dan wel adviezen vanuit een eventueel hernieuwd consult orthopedie.
Ook bij adequate pijnbehandeling en verbetering van de mobiliteit door oefentherapie is verbetering van de belastbaarheid haalbaar. Fysiek herstel zal volgens de verzekeringsarts leiden tot afname van pijnmedicatie. Daardoor zullen ook de beperkingen die daaruit voortkomen verbeteren.
De psychische klachten
9.3
Stap 1: ook wat betreft de psychische klachten is er volgens de verzekeringsarts geen sprake van een progressief of stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden. Dat eiser geschikt is voor de behandelingen die zijn ingezet blijkt volgens hem uit de brief van PsyQ van 8 juli 2021.
Hij wijst op het feit dat er naast verandering van inzet traumabehandeling, bij PsyQ ook aandacht is voor optimalisatie van medicamenteuze behandeling.
Hij merkt op dat eiser niet alle behandelopties heeft doorlopen die bij zijn klachten kunnen worden ingezet. Er zijn volgens hem geen contra-indicaties waarom eiser geen aanvullende behandeling of aanpassing van medicatie zou kunnen aangaan. Dat maakt dat die optionele vervolgstappen relevant zijn voor de prognose.
Stap 2: de verzekeringsarts wijst op het feit dat bekend is dat fysieke en psychische klachten elkaar onderling kunnen beïnvloeden. Bij geleidelijke verbetering op het fysieke vlak is ook vermindering van psychische klachten mogelijk. Hij geeft aan dat er geen specifieke beperkingen te noemen zijn die absoluut wel of juist zeker niet voor verbetering in aanmerking komen en dat het om de breedte van de beperkingen gaat.
Het toetsingskader
10.1.
Op grond van artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
Op grond van artikel 4, tweede lid, van de Wet WIA wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
Op grond van artikel 4, derde lid, van de Wet WIA wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
10.2.
Uit vaste rechtspraak volgt dat het, bij de vraag of er sprake is van duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid, gaat om een inschatting van de toekomstige ontwikkelingen van de arbeidsbeperkingen. Dit brengt mee dat de inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar en daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke afweging van de feiten en omstandigheden die bij de betreffende individuele verzekerde aan de orde zijn. In het geval de inschatting van de kans op herstel berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde. [3]
10.3.
Niet in geschil is dat eiser volledig arbeidsongeschikt is. In geschil is de vraag of eiser naast volledig ook duurzaam arbeidsongeschikt is. Indien dat het geval is, heeft hij recht op een IVA-uitkering.
Uit overweging 10.2. volgt dat de bewijslast van de verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden bij de verzekeringsarts van het Uwv ligt. Van hem mag worden verwacht dat hij aangeeft op welke gronden een redelijke of goede verwachting bestaat dat de bij eiser ingezette behandeling tot een verbetering van de belastbaarheid zal leiden.
De beoordeling
11. De rechtbank stelt vast dat de motivering van de verzekeringsarts in de kern rust op een verwijzing naar de mogelijkheid van behandeling voor de fysieke en psychische klachten van eiser. De rechtbank acht deze motivering onvoldoende omdat daarbij niet concreet is ingegaan op de situatie van eiser.
Uit de rapporten van de verzekeringsarts kan naar het oordeel van de rechtbank namelijk niet worden opgemaakt of de in overweging 9.2. en 9.3 genoemde behandelingen, te weten de fysiotherapeutische-, pijn- en traumabehandelingen, in het geval van eiser een redelijke of goede verwachting bieden voor verbetering van zijn belastbaarheid. Evenmin kan worden afgeleid waarop de conclusie, dat een positief resultaat in zijn geval binnen een jaar te verwachten is, is gebaseerd. Het gegeven dat structurele en adequate oefentherapie over het algemeen van belang is om verbetering te behalen, maakt niet dat ook in het geval van eiser een positief resultaat te verwachten is met betrekking tot zijn belastbaarheid in arbeid. Dit geldt zoals eiser terecht stelt, ook voor het feit dat posttraumatische stressstoornis (PTSS) in beginsel een behandelbare aandoening is en dat in het geval van eiser (nog) niet alle behandelopties zijn doorlopen. Vaste rechtspraak is namelijk dat dit gegeven niet tot het oordeel kan leiden dat voor eiser op de datum in geding een meer dan geringe kans op herstel bestond. [4] Aan de conclusie dat het inzetten van oefentherapie tot afname van pijnmedicatie zal leiden en dat de beperkingen die daaruit voortkomen ook zullen verbeteren, komt daardoor ook de grondslag te ontvallen.
Daar komt bij dat de verzekeringsarts bij de vraag of verbetering van de belastbaarheid te verwachten is, naar het oordeel van de rechtbank ook onvoldoende is ingegaan op de lange duur van de klachten van eiser.
De beroepsgrond slaagt.
Conclusie
12. Uit overweging 11 vloeit voort dat het bestreden besluit 2 op onvoldoende onderzoek berust en een gebrekkige motivering bevat. De rechtbank verklaart het beroep van eiser daarom gegrond en vernietigt dat besluit.
13. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien omdat het Uwv een nieuwe afweging moet maken. Het Uwv moet daarom een nieuw besluit nemen. Hij moet (nader) onderzoek verrichten naar de vraag of de arbeidsongeschiktheid van eiser duurzaam is
en daarbij rekening houden met deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
14. Omdat het beroep gegrond is moet het Uwv het griffierecht aan eiser vergoeden. De rechtbank veroordeelt het Uwv bovendien in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt zij op grond van het Besluit proceskosten (Bpb) bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
15. Eiser heeft om vergoeding verzocht van de kosten van een deskundige die aan hem verslag heeft uitgebracht. Dat verslag heeft hij op 25 september 2022 in het geding gebracht. Eiser heeft een bedrag van € 68,50 als kosten opgevoerd.
De rechtbank is van oordeel dat die kosten in dit geval niet voor vergoeding in aanmerking komen omdat de door eiser overgelegde factuur niet gekoppeld kan worden aan het verslag dat in het geding is gebracht. Het verslag dat in het bezit is van de rechtbank is door Triage Medisch adviesbureau opgemaakt terwijl de factuur ziet op de kosten die door Motion in rekening zijn gebracht.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit 2;
  • draagt het Uwv op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het Uwv op het betaalde griffierecht aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het Uwv tot betaling van € 1.518,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.C. Hooker, rechter, in aanwezigheid van P. Molenaar, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 november 2022.
De griffier is niet in staat
de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De Raad 16 oktober 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4044 r.o. 4.5.
2.De Raad 19 november 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3741 en 4 februari 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 8 september 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1954 r.o. 4.2.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad 16 oktober 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4044 r.o. 4.5.