ECLI:NL:RBMNE:2022:6212

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 september 2022
Publicatiedatum
14 februari 2023
Zaaknummer
UTR 22/1625
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing verzoeken op grond van de Wet politiegegevens door de korpschef van politie

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen een besluit van de korpschef van politie, waarin verschillende verzoeken op grond van de Wet politiegegevens (Wpg) zijn afgewezen. Het bestreden besluit dateert van 28 maart 2022 en betreft verzoeken om inzage en wijziging van politiegegevens. Eiser heeft op 11 februari 2022 inzage gekregen in zijn gegevens, maar heeft naar aanleiding daarvan meerdere verzoeken ingediend, waaronder verzoeken tot wijziging van registraties en inzage in e-mails. De rechtbank heeft het beroep op 8 juli 2022 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.

De rechtbank overweegt dat de verzoeken van eiser deels zijn afgewezen omdat de incidentcodes in de registraties correct zijn en de verzoeken niet voldoen aan de eisen van de Wpg. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de registraties onjuist zijn. De rechtbank oordeelt dat het recht op rectificatie en vernietiging in artikel 28 van de Wpg niet bedoeld is om meningen of indrukken te corrigeren, maar enkel om feitelijke onjuistheden te rectificeren. Eiser heeft onvoldoende bewijs geleverd om zijn stellingen te onderbouwen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat eiser geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange en is openbaar uitgesproken op 30 september 2022. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak in beroep gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1625

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 september 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. S.G. Blasweiler),
en
de korpschef van politie, namens deze, de politiechef van eenheid Midden-Nederland, verweerder
(gemachtigde: mr. S. Maas).

Procesverloop

In het besluit van 28 maart 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder een aantal verzoeken op grond van artikel 28 van de Wet politiegegevens (Wpg) van eiser afgewezen, en een verzoek toegewezen. Verder heeft verweerder een aantal verzoeken op grond van artikel 25 Wpg afgewezen en één verzoek buiten behandeling gesteld. Daarnaast heeft verweerder een aantal vragen van eiser beantwoord.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 8 juli 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Op 11 februari 2022 heeft eiser op grond van artikel 25 van de Wpg inzage gekregen in gegevens die door verweerder over hem worden verwerkt. Naar aanleiding van deze inzage heeft eiser een aantal verzoeken ingediend bij verweerder en een aantal vragen gesteld aan verweerder. Eiser verzoekt om een aantal registraties (waaronder ook daarin genoemde codes en een aandachtsvestiging) te wijzigen op grond van artikel 28 van de Wpg. Verder verzoekt eiser om inzage op grond van artikel 25 van de Wpg in stukken waaruit zou blijken dat hij medewerkers van verweerder zou hebben uitgescholden omdat hij van mening is dat dit niet juist is, inzage in e-mails die verweerder van het OM Limburg heeft ontvangen en contact tussen hulpverleners/gemeente Amersfoort en verweerder. Ook verzoekt eiser om de inzage van 11 februari 2022 nogmaals uit te voeren omdat hij niet genoeg tijd ervoor heeft gehad. Eiser wijst daarbij op het grote belang om nauwkeurig over te kunnen nemen wat er in de politiesystemen over hem staat, om zo eventuele wijzigingsverzoeken te kunnen indienen. Daarnaast verzoekt eiser om rectificatie/vernietiging van het voor hem in het systeem vermelde domicilieadres in Rotterdam, hetgeen reeds aan hem was toegezegd. Tot slot verzoekt eiser om inzage in foto’s behorende bij een bepaalde registratie en informatie over antecedenten.
Het bestreden besluit
2. Uit het bestreden besluit volgt dat verweerder registraties 2021285042, 2021364475 en 2021365528 niet wijzigt omdat de incidentcodes (E33 en E16) niet onjuist zijn, gezien de inhoud van de mutaties. Ook legt verweerder uit wat er met deze codes wordt bedoeld. Voor het verzoek op grond van artikel 28 van de Wpg met betrekking tot de aandachtsvestiging verwijst verweerder naar het besluit van 10 december 2021 en het verzoek van eiser wordt niet ingewilligd. Ook het verzoek om een passage te wijzigen uit een e-mail van 19 november 2021 wordt afgewezen omdat verweerder niet twijfelt aan de juistheid van de inhoud. Het verzoek van eiser, om een aan hem gekoppeld domicilieadres in Rotterdam te verwijderen, ingewilligd. Het verzoek van eiser op grond van artikel 25 van de Wpg inzage te krijgen in stukken waaruit zou blijken dat eiser medewerkers van verweerder heeft uitgescholden is afgewezen. De verzonden e-mails vallen niet onder de reikwijdte van artikel 25 van de Wpg omdat deze niet worden verwerkt voor de uitvoering van de politietaak. Ook verwijst verweerder daarbij naar de eigen verzendadministratie van eiser. Inzage van e-mails over contact met het OM in Limburg is afgewezen omdat dit contact telefonisch was. Het verzoek om kennis te nemen van de contacten tussen hulpverleners, de gemeente Amersfoort en eisers contactpersoon bij verweerder is niet in behandeling genomen omdat eiser bij zijn verzoek geen legitimatiebewijs heeft meegestuurd. De door eiser gevraagde foto’s die worden genoemd in registratie 2021280129 kan verweerder niet ter inzage aanbieden omdat de foto’s niet zijn bewaard. Voor de vraag over eisers antecedenten verwijst verweerder naar het besluit van 27 mei 2019 en naar het OM. Het verzoek om de inzage van 11 februari 2022 nogmaals uit te voeren wordt door verweerder afgewezen omdat eiser voldoende in de gelegenheid is gesteld om kennis te nemen van het inzagedossier en het zijn eigen keuze is geweest om de inzage voortijds te beëindigen.
Stukken van verweerder en geheimhouding
3. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd. Het gaat
hierbij om zestien stukken, waarbij verweerder voor wat betreft vijf stukken heeft verzocht om toepassing van artikel 8:29 van de Awb. Die vijf stukken betreffen een drietal mutatierapporten met registratienummers PL0900BVH2021285042-1 van 6 september 2021, PLO900-2021364475-1 van 17 november 2021 en PLO900-202 1365528-1 van 18 november 2021. Verder gaat het om een stuk waarin zich een tweetal e-mails bevinden, te weten een e-mail van de Operationeel expert GGP van de politie aan eiser van 19 november 2021, 14:45 uur als ook een interne e-rnail van de politie van 19 november 2021, 14:50 uur. Tot slot gaat het om een aandachtsvestiging BVH van 7 januari 2021.
4. De rechtbank heeft op 7 juli 2022 geoordeeld dat in het onderhavige geval eiser terecht heeft gesteld dat er geen sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 8:29 van de Awb omdat het verweerder niet gaat om geheimhouding of beperkte kennisname van de stukken, maar dat eiser deze stukken niet dient te ontvangen omdat de stukken politiemutaties bevatten waarin politiegegevens worden verwerkt. Verweerder heeft verzocht om in afwijking van artikel 8:42, eerste lid, van de Awb, in samenhang met artikel 8:39, eerste lid, van de Awb de stukken niet aan eiser toe te zenden. De rechtbank onderkent het belang dat verweerder heeft bij het niet verstrekken van de stukken, waarin politiegegevens zijn neergelegd en heeft geoordeeld dat het verzoek van verweerder gedeeltelijk wordt toegewezen en eiser enkel door middel van inzage kennis mag nemen.
5. Het voorgaande geldt niet voor de e-mail van 19 november 2021 die aan eiser is gericht. Deze e-mail is aan het dossier toegevoegd. Ter zitting heeft eiser deze e-mail ontvangen en heeft eiser inzage gehad in de overige stukken.
6. Ter zitting merkt eiser terecht op dat het zaaknummer op pagina twee tot en met vier van voorgenoemde beslissing van de rechtbank ten aanzien van het 8:29 van de Awb verzoek niet overeenkomt met deze zaak. Op de eerste pagina staat echter wel het juiste zaaknummer vermeld. Vervolgens is er ter zitting vastgesteld dat de beslissing wel op deze zaak betrekking heeft en het slechts een fout in de opmaak betreft.
Het oordeel van de rechtbank
Registratie PL0900BVH2021285042-1
7. Eiser voert aan dat verweerder de registratie PL0900BVH2021285042-1 ten onrechte niet heeft gewijzigd omdat hij niet verward is. De in deze registratie vermelde incidentcode E33 (overlast door verward/overspannen persoon) is dan ook onterecht. Volgens eiser heeft hij op die dag een melding gemaakt en aangegeven dat hij aangifte wilde doen van strafbare feiten. Verder verwijst eiser naar het beroepschrift in zaak 21/5071 waar hij gronden heeft ingebracht tegen de weigering van het wijzigen van registraties waar de incidentcode E33 aan is gekoppeld. Incidentcode E33 is stigmatiserend, kwetsend en wordt misbruikt door verweerder.
8. De rechtbank overweegt als volgt. In artikel 28, eerste lid, van de Wpg is het recht op rectificatie en vernietiging opgenomen. Dat recht is bedoeld om onjuiste politiegegevens te wijzigen of onvolledige politiegegevens aan te vullen. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) heeft in haar rechtspraak overwogen dat het neergelegde correctierecht in artikel 28, eerste lid, van de Wpg niet is bedoeld om indrukken, meningen en conclusies, waarmee de betrokkene zich niet kan verenigen, te corrigeren of te verwijderen. [1] Voor zover het verzoek tot wijziging betrekking heeft op feiten, is het aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat deze feiten onjuist zijn.
9. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de registratie onjuist is. Zijn enkele verklaring over de gebeurtenissen op die dag, is daartoe onvoldoende. In de desbetreffende registratie wordt het contact tussen eiser en twee politiemedewerkers op 6 september 2021 omschreven. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat er een discrepantie bestond tussen de melding van eiser en de situatie die werd aangetroffen. Deze discrepantie was dusdanig dat de politiemedewerkers ervoor hebben gekozen om incidentcode E33 te hanteren. Hiermee heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank ook voldoende toegelicht waarom in dit geval een dergelijke incidentcode is gehanteerd.
10. Ter zitting is ook gesproken over registratie PLO900-2021364475-1 en PLO900-202 1365528-1 waarin de code E16 – ruzie/twist (zonder vervolg) vermeld staat. Eiser merkt op dat dit komt doordat hij geen aangifte mocht doen van de politie. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat dat niet het geval was omdat verweerder voldoende heeft toegelicht dat ‘zonder vervolg’ betekent dat het politieoptreden zich heeft beperkt tot het ter plaatse komen. Er wordt niet mee bedoeld dat eiser geen aangifte mocht doen.
Inzage op 11 februari 2022
11. Verder voert eiser aan dat hij op 11 februari 2022 zijn recht op inzage niet goed heeft kunnen uitoefenen omdat hij daarvoor te weinig tijd heeft verkregen. Eiser verzoekt daarom om aan hem opnieuw inzage te verlenen. Eiser licht toe dat hij zoveel mogelijk overtypte omdat dit van belang is om vervolgens een verzoek op grond van artikel 28 van de Wpg te kunnen indienen. Volgens eiser vonden de politiemedewerkers hem lastig omdat hij kritische vragen stelde en hebben zij hem vervolgens het politiebureau uitgezet. Verder is aan hem medegedeeld dat hij enkel aantekeningen mocht maken maar niet alles in detail mocht overschrijven.
12. Volgens verweerder heeft eiser er echter zelf voor gekozen om de inzage voortijdig te beëindigen omdat aan hem was medegedeeld dat het niet de bedoeling was om de politieregistraties ‘woord voor woord’ over te schrijven. Er is hem vervolgens gevraagd of hij toch niet verder wilde lezen, maar eiser heeft daarop ontkennend geantwoord.
13. De rechtbank ziet geen aanleiding in de toelichting van eiser om aan te nemen dat de inzage anders is verlopen dan dat verweerder stelt. Eiser heeft dit namelijk niet onderbouwd. Verder volgt uit jurisprudentie van de Afdeling dat eiser aantekeningen mag maken tijdens de inzage maar dat hij de stukken niet letterlijk mag overschrijven. [2]
Aandachtsvestiging
14. Ter zitting is ook besproken dat eiser het niet eens is met de weigering om de aandachtsvestiging ten aanzien van eiser in BHV te wijzigen. Eiser stelt dat deze aandachtsvestiging onjuist is omdat de e-mail van 19 november 2021, waarop de aandachtsvestiging is gebaseerd, onwaarheden bevat.
15. De rechtbank heeft op 6 mei 2022 een uitspraak gedaan in het kader van de aandachtsvestiging bij eiser. [3] Uit deze uitspraak volgt dat de aandachtsvestiging gerechtvaardigd is. De rechtbank verwijst verder naar de e-mails in het dossier (processtuk 3 & 4) waaruit blijkt dat eiser een politiemedewerker een ‘snotneus’ heeft genoemd en een andere politiemedewerker een ‘leugenaar en crimineel’. Hieruit volgt dat er niet aannemelijk is gemaakt dat de e-mail van 19 november 2021 - die de basis vormt voor de aandachtsvestiging - onjuist is.
Beleid artikel 24 van de Wpg - Buitensporigheid
16. Ter zitting is ook gesproken over de stelling van eiser dat verweerders beleid met betrekking tot buitensporige verzoeken onrechtmatig is. De rechtbank overweegt ten overvloede dat dat beleid niet van toepassing is op het bestreden besluit. Het verzoek van eiser is met het bestreden besluit afgehandeld en niet aangemerkt als buitensporig. Deze stelling van eiser valt dan ook buiten de omvang van het geding.
Conclusie
17. Het beroep is ongegrond. Dat wat meer of anders is aangevoerd en/of ter zitting is besproken leidt niet tot een ander oordeel. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Pruntel, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 30 september 2022.
De rechter is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:807.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 12 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2964.
3.Uitspraak van Rechtbank Midden-Nederland van 6 mei 2022, ECLI:NL:RBMNE:2022:1923.