ECLI:NL:RBMNE:2022:613

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 januari 2022
Publicatiedatum
21 februari 2022
Zaaknummer
UTR_21_3224
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van onterecht ontvangen voorschot op Wajong-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 25 januari 2022 uitspraak gedaan in een beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake de terugvordering van een onterecht ontvangen voorschot op de Wajong-uitkering. Eiser, die sinds 16 december 1997 een Wajong-uitkering ontvangt, kreeg over de periode van 1 december 2019 tot en met 30 november 2020 een totaalbedrag van € 1.326,97 aan voorschot dat ten onrechte was uitbetaald. Dit bedrag was te hoog omdat de inkomsten van eiser hoger waren dan het Uwv had ingeschat. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uwv, maar dit werd ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het Uwv terecht had vastgesteld dat eiser te veel voorschot had ontvangen en dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De gemachtigde van eiser had weliswaar gewezen op de financiële gevolgen van de terugvordering, maar de rechtbank vond deze argumenten onvoldoende om aan te nemen dat eiser in een onaanvaardbare situatie zou komen. De rechtbank benadrukte dat de terugvordering op juiste wijze was vastgesteld en dat de wetgeving het Uwv in staat stelt om terugvorderingen te doen in dergelijke gevallen.

De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze beslissing. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken, omdat hiervoor geen aanleiding bestond.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3224

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

25 januari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. S.N. Westmaas-Kanhai).

Procesverloop

In het besluit van 11 december 2020 (primair besluit) heeft verweerder meegedeeld dat eiser over de periode van 1 december 2019 tot en met 30 november 2020 ten onrechte een totaalbedrag van € 1.326,97 bruto aan voorschot op zijn uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) heeft ontvangen. Verweerder vordert dit bedrag van eiser terug.
In het besluit van 16 juli 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 25 januari 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde (zijn moeder). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

Voorgeschiedenis
1. Eiser ontvangt sinds 16 december 1997 een Wajong-uitkering op grond van volledige arbeidsongeschiktheid. Sinds 27 december 2004 betaalt verweerder deze Wajong-uitkering in de klasse 55-65%, omdat eiser naast de uitkering ook inkomsten heeft. Vanaf 1 juli 2015 betaalt verweerder de Wajong-uitkering op voorschotbasis. De uitkering wordt op een later moment aan de hand van de inkomsten definitief berekend. Dit is ook gebeurd over de periode van 1 december 2019 tot en met 30 november 2020. Vervolgens heeft verweerder het primaire en het bestreden besluit genomen.
Grondslag van het bestreden besluit
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser over de periode van 1 december 2019 tot en met 30 november 2020 ten onrechte een totaal brutobedrag van € 1.326,97 te veel aan voorschot op zijn Wajong-uitkering heeft ontvangen, omdat de inkomsten van eiser hoger waren dan verweerder van tevoren had ingeschat. Eiser moet dit bedrag daarom terugbetalen aan verweerder.
Beoordelingskader
3. Op grond van artikel 3:18, eerste lid, onder c, van de Wajong herziet het Uwv de
Wajong-uitkering indien het recht op uitkering tot een te hoog bedrag is verleend. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat het Uwv geheel of gedeeltelijk van herziening van de uitkering kan afzien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
Op basis van artikel 3:56, eerste lid, van de Wajong wordt de uitkering die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 3:18 onverschuldigd is verstrekt, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, door het Uwv teruggevorderd. In het zesde lid van dit artikel staat dat het Uwv kan besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
Vaststelling van het terug te vorderen bedrag
4. Artikel 33a, tweede lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen bepaalt dat de gegevens, die door het Uwv worden verwerkt, door het Uwv niet worden verkregen van de uitkeringsgerechtigden, voor zover zij verkregen kunnen worden uit de polisadministratie, bedoeld in artikel 33, de verzekerdenadministratie, bedoeld in artikel 35, alsmede de basisregistratie personen, tenzij hierdoor een goede vervulling van de taak van het Uwv op grond van dit artikel wordt belet of bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.
Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] volgt dat het Uwv mag uitgaan van de gegevens uit de polisadministratie, tenzij wordt aangetoond dat deze gegevens onjuist zijn. Partijen betwisten niet dat verweerder mag uitgaan van deze gegevens.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het terug te vorderen bedrag op juiste wijze heeft vastgesteld.
In de beslissing van 22 januari 2020 heeft verweerder een definitieve berekening van de Wajong-uitkering van eiser over de periode van 1 december 2018 tot en met 30 november 2019 gemaakt. Deze bedragen zijn verhoogd met vakantietoeslag en extra periodiek salaris.
In het primaire besluit van 11 december 2020 en het bestreden besluit van 16 juli 2021 heeft verweerder het SV-loon van eiser over de periode van 1 december 2019 tot en met
30 november 2020 (de periode in geding) berekend. Dit SV-loon is ook verhoogd met vakantietoeslag en extra periodiek salaris. Eiser heeft in deze periode ongeveer € 30,- per maand meer aan SV-loon gekregen dan hij in de periode van 1 december 2018 tot en met
30 november 2019 per maand heeft ontvangen.
Verweerder heeft de inkomsten van eiser in de periode van 1 december 2019 tot en met
30 november 2020 vergeleken met het maatmanloon van eiser dat regelmatig is geïndexeerd. Uit deze berekening blijkt dat eiser in deze periode in elf van de twaalf maanden recht had op betaling van de Wajong-uitkering in klasse 45-55% en in één maand in betalingsklasse 55-65%. Verweerder heeft op de zitting toegelicht dat het hogere SV-loon van ongeveer € 30,- per maand ten opzichte van het jaar ervoor heeft veroorzaakt dat eiser in elf maanden telkens net in betalingsklasse 45-55% terecht is gekomen. Verweerder heeft het voorschot op de Wajong-uitkering gedurende de periode van 1 december 2019 tot en met 30 november 2020 maandelijks betaald in klasse 55-65%. Dit betekent dat verweerder in elf van de twaalf maanden een voorschot aan eiser heeft uitbetaald in een te hoge klasse. Hiermee heeft verweerder in totaal € 1.281,31 bruto te veel aan uitkering en € 45,66 bruto te veel aan vakantiegeld aan eiser uitgekeerd (totaal € 1.326,97 bruto).
Terugvordering
6. Op grond van artikel 3:56, eerste lid, van de Wajong dient verweerder in beginsel tot terugvordering over te gaan. Van terugvordering kan door verweerder worden afgezien indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
Dringende reden
7. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB [2] kan er slechts sprake zijn van dringende redenen als de terugvordering leidt tot onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen voor eiser. Het gaat dan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt. Degene die zich beroept op dringende redenen om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien, zal het bestaan van de dringende redenen aannemelijk moeten maken.
8. De gemachtigde van eiser wijst op de zitting op de financiële gevolgen die de terugvordering op eiser hebben. Eiser betaalt € 111,- per maand terug aan verweerder van een uitkering ter hoogte van 70% van het minimumloon. De gemachtigde van eiser heeft hiermee onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de terugvordering dusdanige ernstige sociale of financiële gevolgen voor eiser heeft dat hij als gevolg daarvan in een onaanvaardbare situatie komt. De rechtbank beseft dat het vervelend is voor eiser dat hij geld moet terugbetalen, zeker terwijl hem geen verwijt te maken valt dat hij te veel uitkering heeft ontvangen, maar ziet hierin geen dringende redenen op grond waarvan verweerder had moeten afzien van terugvordering.
Conclusie
9. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 januari 2022 door
mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van mr. J.M.T. Bouwman, griffier.
griffier
rechter

(verhinderd te ondertekenen) (verhinderd te ondertekenen)

Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop dit proces-verbaal is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Bijvoorbeeld de uitspraak van 19 augustus 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:2789.
2.Bijvoorbeeld de uitspraak van 28 december 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:3392.