In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 26 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere over de toekenning van huishoudelijke hulp op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo). Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 28 juli 2021, waarin haar huishoudelijke hulp was toegekend. Na het indienen van een beroep wegens het uitblijven van een besluit op bezwaar, heeft verweerder op 16 juni 2022 alsnog een besluit genomen. Eiseres heeft gronden van beroep ingediend, maar de rechtbank oordeelde dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk was, omdat verweerder inmiddels had beslist op het bezwaar.
De rechtbank overwoog dat verweerder niet verplicht was om in de besluitvorming het aantal toegekende uren te vermelden, zolang dit maar herleidbaar was. Eiseres had de mogelijkheid om zelf het aantal uren te berekenen aan de hand van het zorgplan en de beleidsregels. De rechtbank stelde vast dat de Centrale Raad van Beroep in eerdere uitspraken had geoordeeld dat het aantal toegekende uren in Wmo-besluiten moet worden genoemd. De rechtbank concludeerde dat het aanvullen van de motivering in het bestreden besluit niet leidde tot een ander rechtsgevolg dan het primaire besluit. Eiseres had nagelaten om gemotiveerd aan te tonen waarom het bestreden besluit niet kon standhouden, waardoor haar beroep ongegrond werd verklaard.
De rechtbank benadrukte dat het van belang is dat kwetsbare personen, zoals ouderen, duidelijkheid krijgen over hun recht op huishoudelijke hulp. De rechtbank besloot dat verweerder in de toekomst in zijn besluiten het aantal toegekende uren moet vermelden. Eiseres kreeg een proceskostenvergoeding van € 379,50 toegewezen, maar er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.