ECLI:NL:RBMNE:2022:6056

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
26 oktober 2022
Publicatiedatum
17 januari 2023
Zaaknummer
22/2098
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van huishoudelijke hulp op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de gevolgen van niet-tijdig beslissen

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 26 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere over de toekenning van huishoudelijke hulp op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 13 augustus 2021, waarin haar huishoudelijke hulp was toegekend. Na het indienen van een beroep wegens het uitblijven van een besluit op bezwaar, heeft verweerder op 2 juni 2022 alsnog een besluit genomen. Eiseres heeft vervolgens gronden van beroep ingediend, waarbij zij stelde dat verweerder ten onrechte geen urenindicatie had gegeven in het primaire besluit.

De rechtbank overweegt dat, omdat verweerder alsnog op het bezwaar heeft beslist, het beroep tegen het niet-tijdig beslissen niet-ontvankelijk is. Eiseres heeft recht op een vergoeding van de proceskosten, omdat zij een professionele gemachtigde heeft ingeschakeld. De rechtbank kent een bedrag van € 379,50 toe voor de gemaakte proceskosten, waarbij rekening is gehouden met de wegingsfactor van 0,5, aangezien de zaak enkel ging over de overschrijding van de beslistermijn.

Eiseres heeft tijdens de zitting enkele gronden ingetrokken en de rechtbank heeft vastgesteld dat de beroepsgronden van eiseres overeenkomen met de bezwaar gronden. De rechtbank oordeelt dat het bestreden besluit niet leidt tot een andere strekking dan het primaire besluit, omdat verweerder in het bestreden besluit wel het aantal toegekende uren heeft vermeld. De rechtbank concludeert dat het beroep van eiseres ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/2098

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. K. Wevers),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder

(gemachtigden: mr. S. Toxopeus en mr. S. Piets).

Procesverloop

Aan eiseres is bij besluit van 13 augustus 2021 (het primaire besluit) huishoudelijke hulp toegekend op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo). Eiseres heeft hiertegen bezwaar ingesteld.
Eiseres heeft vervolgens een beroep niet tijdig beslissen ingediend wegens het uitblijven van een besluit op bezwaar.
Op 2 juni 2022 heeft verweerder alsnog een besluit genomen op het bezwaar van eiseres (het bestreden besluit). Eiseres heeft vervolgens gronden van beroep ingediend. Het beroep van eiseres wordt geacht mede gericht te zijn tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2022 met behulp van Teams. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

Over het beroep niet tijdig beslissen
1. Omdat verweerder alsnog op het bezwaar heeft beslist en eiseres niet heeft gesteld nog enig procesbelang te hebben bij een beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig beslissen, ziet de rechtbank aanleiding het beroep wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk te verklaren.
2. Omdat verweerder pas nadat eiseres in beroep is gegaan een beslissing op het bezwaar heeft genomen, krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiseres een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor haar een beroepschrift in te dienen.
3. Omdat deze zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Toegekend wordt € 379,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 0,5). Omdat het beroep tegen het niet tijdig nemen van een beslissing mede wordt geacht te zijn gericht tegen het bestreden besluit, wordt over het griffierecht een beslissing genomen in het kader van de beoordeling van het bestreden besluit.
Inhoudelijk
4. Tijdens de zitting is gebleken dat eiseres inmiddels ondersteuning krijgt op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). Eiseres heeft daarom de aangevoerde gronden 11 tot en met 29 ter zitting ingetrokken. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verweerder proceskosten had moeten vergoeden in de bezwaarfase. [1] Op grond van artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden de kosten die een belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken uitsluitend vergoed voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Reeds daarom heeft eiseres belang bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep.
Standpunten partijen
5. Eiseres voert aan dat verweerder zowel in het primaire besluit als in het bestreden besluit ten onrechte een maatwerkvoorziening voor huishoudelijke ondersteuning in de vorm van een te behalen resultaat heeft verstrekt. Dit is in strijd met de vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken. [2] Voor zover verweerder stelt dat de maatwerkvoorziening in het bestreden besluit wel in uren is geïndiceerd, had verweerder het primaire besluit moeten herroepen. Nu verweerder dit heeft nagelaten is volgens eiseres - omdat het primaire besluit in stand is gebleven - nog steeds sprake van resultaatsgericht indiceren.
6. Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat hij niet verplicht is om in de besluitvorming het aantal toegekende uren te noemen. Het aantal toegekende uren moet wel herleidbaar zijn en dat is het in het geval van eiseres ook. Eiseres kan namelijk zelf het aantal uren waarop zij recht heeft uitrekenen aan de hand van het met de zorgaanbieder ingevulde zorgplan, de op internet te vinden beleidsregels en het indicatieprotocol. Door in het bestreden besluit wel het aantal toegekende uren te benoemen, heeft verweerder voor eiseres alleen verduidelijkt waar zij al vanaf het primaire besluit recht op had. Verweerder hoefde het primaire besluit daarom niet te herroepen.
Het oordeel van de rechtbank
7. De rechtbank overweegt dat de Centrale Raad van Beroep (CRvB) in zijn uitspraak van 8 oktober 2018 heeft geoordeeld dat in Wmo-besluiten tot toekenning van huishoudelijke hulp het aantal toegekende uren moet worden genoemd. In het primaire besluit heeft verweerder geen urenaantal vermeld. Er staat enkel dat eiseres recht heeft op een maatwerkvoorziening in de vorm van het ondersteuningsarrangement ‘Lichamelijke Achteruitgang pakket A’. In het bestreden besluit heeft verweerder de motivering aangevuld. Verweerder verduidelijkt per activiteit op hoeveel uur (per jaar) ondersteuning eiseres recht heeft. Anders dan eiseres stelt, is er in het bestreden besluit dus wel sprake van een maatwerkvoorziening met daarbij een vermelding van het aantal uren.
8. De rechtbank oordeelt dat het aanvullen van de motivering niet leidt tot een besluit met een andere strekking en rechtsgevolg dan dat van het primaire besluit. Verweerder heeft met de aanvullende motivering in het bestreden besluit alleen verduidelijkt op hoeveel uur ondersteuning eiseres recht heeft door het toegekende aantal uur nu wel te vermelden. Het bestreden besluit strekt nog steeds tot toekenning van een maatwerkvoorziening voor hulp in de huishouding. Tijdens de bezwaarfase bleek dat de situatie van eiseres achteruit was gegaan. Verweerder heeft daarin aanleiding gezien om in het bestreden besluit meer uren toe te kennen dan in het primaire besluit. Omdat deze heroverweging is ingegeven door veranderende omstandigheden in de medische situatie van eiseres, heeft verweerder in deze omstandigheid geen aanleiding hoeven te zien om het primaire besluit te herroepen.
9. De rechtbank stelt vast dat de beroepsgronden van eiseres hetzelfde zijn als de bezwaargronden. In het bestreden besluit is verweerder gemotiveerd op die bezwaargronden ingegaan. Het was aan eiseres om in beroep gemotiveerd te onderbouwen waarom het bestreden besluit geen stand kan houden. Eiseres heeft dit nagelaten. Het beroep van eiseres slaagt daarom niet.
10. De rechtbank ziet aanleiding om ten overvloede het volgende op te merken. Zoals hierboven overwogen heeft de CRvB in zijn uitspraak van 8 oktober 2018 geoordeeld dat in Wmo-besluiten tot toekenning van huishoudelijke hulp het aantal toegekende uren moet worden genoemd. Het noemen van een resultaat (zoals “een schoon en leefbaar huis”, of -zoals in dit geval- het noemen van een bepaald zorgpakket) is niet toegestaan.
11. In het primaire besluit heeft verweerder nagelaten om een indicatie in een aantal uren toe te kennen. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat eiseres aan de hand van het met de zorgaanbieder ingevulde zorgplan en de op internet te vinden beleidsregels en het indicatieprotocol zelf het aantal uren, waarop zij recht heeft, zelf kan uitrekenen.
12. Verweerder handelt hiermee in strijd met de door de CRvB voorgeschreven handelwijze en miskent hiermee dat de Wmo-doelgroep vooral bestaat uit kwetsbare en veelal oudere personen, voor wie het moeilijk, zo niet onmogelijk is om aan de hand van het primaire besluit te achterhalen op hoeveel uren huishoudelijke hulp men aanspraak kan maken. Kwetsbare personen dreigen hierdoor tussen wal en schip te vallen en zijn genoodzaakt om bezwaar te maken om verweerder ertoe te bewegen om wel een besluit met een indicatie in uren te nemen. Het is aan verweerder om in een zo vroeg mogelijk stadium aan betrokkenen duidelijk te maken voor hoeveel uren in een bepaalde periode recht op huishoudelijke hulp bestaat. Zeker nu dit voor verweerder – zoals hij ter zitting heeft verklaard – een eenvoudige rekensom betreft, ziet de rechtbank niet in waarom verweerder niet al in het primaire besluit het aantal toegekende uren noemt. Bovendien miskent verweerder dat het zorgplan nog moet worden gevolgd door een duidelijk omschreven besluit van verweerder. Het zorgplan kan immers niet worden gelijkgesteld met een besluit tot toekenning van een Wmo-voorziening.
14. De rechtbank gaat er daarom van uit dat verweerder in de toekomst al in de beslissing op de aanvraag om een Wmo-voorziening, bestaande uit huishoudelijke hulp, een indicatie in uren zal opnemen.
15. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding en er is geen aanleiding om verweerder op te dragen het betaalde griffierecht aan eiseres te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen het niet-tijdig beslissen niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen het niet toekennen van een proceskostenvergoeding in bezwaar ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 379,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.M. Dijksterhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. L.L. Hol, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2022.
de rechter is verhinderd de uitspraak
te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 7 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1059.
2.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 8 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3241.