ECLI:NL:RBMNE:2022:5718

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 april 2022
Publicatiedatum
30 december 2022
Zaaknummer
16/169884-20 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

De rol van verdachte in een criminele organisatie voor de productie van crystal meth, met gebruik van Encrochat bewijs

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 12 april 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van deelname aan een criminele organisatie die zich bezighield met de productie van crystal meth. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verkregen bewijs via Encrochat rechtmatig was en dat de verdachte een actieve rol speelde in de organisatie. De organisatie had meerdere drugslaboratoria in verschillende plaatsen in Nederland en was goed gestructureerd, met een duidelijke hiërarchie en taakverdeling. De verdachte was verantwoordelijk voor de opzet van een productielocatie in Lelystad en had een belangrijke rol als verkoper van de geproduceerde drugs. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de omvang van de organisatie, de verwoestende effecten van crystal meth op gebruikers en de milieuschade die de productie met zich meebracht. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 jaar en een geldboete van 40.000 euro.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/169884-20 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 12 april 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1981 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres 1] , [woonplaats] ,
(hierna: verdachte).

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 21 september 2020, 15 december 2020, 8 maart 2021, 1 en 17 juni 2021, 14, 21 en 22 februari 2022, 14 en 29 maart 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officieren van justitie mrs. E.M. van den Burg en N.T.R.M. Franken (hierna gezamenlijk te noemen: officier van justitie) en van hetgeen verdachte en zijn raadsvrouw mr. L. van Poucke, advocaat te Best, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting van 1 juni 2021 nader omschreven. De nader omschreven tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
in de periode van 12 maart 2020 tot en met 30 juni 2020 te Herwijnen, Kerkenveld, Lelystad en Zwijndrecht heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit verdachte en tien andere personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
  • de productie van en handel in methamfetamine en cocaïne en
  • de invoer van cocaïne.

3.RECHTMATIGHEID ENCROCHAT BEWIJS

3.1
Aansluiting bij rechtmatigheidsverweren andere raadslieden in Appel
Onder ‘het standpunt van de verdediging’ zal slechts uiteen worden gezet welke rechtmatigheidsverweren ten aanzien van het onderzoek naar Encrochat en het gebruik van de Encrochat data als bewijs in strafzaken de desbetreffende raadsman/raadsvrouw – zowel schriftelijk op voorhand als mondeling ter terechtzitting – heeft aangevoerd. De rechtbank benadrukt echter op voorhand dat zij bij het weergeven van de standpunten van de verdediging en het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de rechtmatigheid van de Encrochat data ervan uitgaat dat alle raadslieden in onderzoek 03Appel20 (hierna: Appel) – ongeacht hoe expliciet zij dit hebben verzocht ter terechtzitting – zich hebben aangesloten bij de formele verweren die zijn gevoerd door de andere raadslieden in dit onderzoek. Daarnaast zal de rechtbank alle formele verweren, waaronder de op voorhand toegezonden schriftelijke standpunten en formele verweren gevoerd door raadslieden van medeverdachten, integraal als ter terechtzitting voorgedragen beschouwen in de zaak van verdachte.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om de behandeling van de zaak aan te houden, omdat in Frankrijk de
Conseil constitutionnel(‘Grondwettelijke raad’) zich gaat buigen over de vraag of de Encrochat berichten in overeenstemming met de Franse grondwet zijn verkregen.
Verder heeft de verdediging aangevoerd dat met de interceptie en het gebruik van de Encrochat data sprake is van een schending van artikelen 7, 8 en 11 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie (Handvest) en artikelen 6 en 8 EVRM. Artikel 126uba van het Wetboek van Strafvordering (Sv) vormt geen wettelijke grondslag voor het gebruik van de Encrochat data en de Wet politiegegevens en de Franse wettelijke grondslag zijn niet in overeenstemming hetgeen het Hof van Justitie van de EU (Hof van Justitie) heeft overwogen ten aanzien van een nationale regeling die voorziet in de algemene en ongedifferentieerde bewaring van verkeers- en locatiegegevens ten behoeve van de bestrijding van zware criminaliteit. Daarnaast is zowel de interceptie als het gebruik van de data niet beperkt gebleven tot het strikt noodzakelijke in het licht van het evenredigheidsbeginsel en het subsidiariteitsbeginsel, waarbij de wet onvoldoende materiële en procedurele voorwaarden bevat om te garanderen dat de inbreuk op voornoemde grondrechten wordt beperkt tot het strikt noodzakelijke.
Het vertrouwensbeginsel is voorts niet aan de orde, omdat de dataverzameling onder andere plaatsvond in Nederland en zag op Nederlandse gebruikers, althans gebruikers op Nederlands grondgebied, waardoor de rechtmatigheid van de interceptie door de Nederlandse strafrechter dient te worden beoordeeld.
Daarnaast heeft de verdediging met betrekking tot de voorfase van onderzoek Appel aangevoerd dat pas op 11 maart 2021 toestemming is gegeven om gegevens uit onderzoek 26Lemont te gebruiken voor onderzoek Primero, waardoor er – zelfs als er sprake is van een schrijffout – pas toestemming is verleend nadat toestemming is gegeven voor onderzoek Fruit. Ook is er in tegenstelling tot wat het Openbaar Ministerie beweert in onderzoek Primero onder verdachte [A] geen Encrochat telefoon aangetroffen en in beslag genomen. Dit kon dus ook niet als onderbouwing dienen om chatberichten uit 26Lemont te onderzoeken ten behoeve van Primero. Het Openbaar Ministerie heeft de rechtbank dus onjuist voorgelicht. Tevens zijn in onderzoek Fruit al op 23 april 2020 berichten vastgelegd, gelezen, geduid en geanalyseerd, terwijl daar pas op 27 april 2020 door de rechter-commissaris toestemming voor is gegeven. Daardoor heeft het Openbaar Ministerie niet voldaan aan de voorwaarden, inhoudende dat zij niets mochten doen met de data zonder voorafgaande toestemming van de rechter-commissaris.
De verdediging heeft om voornoemde redenen aangevoerd dat het recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM is geschonden. Ten eerste is er sprake van bulkinterceptie, hetgeen in strijd is met de onschuldpresumptie. Daarnaast heeft het Openbaar Ministerie niet gehandeld in overeenstemming met de voorwaarden die de rechter-commissaris heeft opgesteld en heeft zij de rechtbank verkeerd voorgelicht over de start van onderzoek Appel. Voorts is het
equality of armsbeginsel geschonden doordat de stukken uit Frankrijk en de JIT-overeenkomst niet zijn verstrekt. De verdediging heeft de rechtbank daarom primair verzocht om het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk te verklaren, subsidiair om bewijsuitsluiting toe te passen, hetgeen leidt tot een integrale vrijspraak van verdachte, en meer subsidiair om strafvermindering toe te passen.
Indien de rechtbank de verdediging niet volgt in het rechtmatigheidsverweer, dan heeft de verdediging voorwaardelijk verzocht om over te gaan tot het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie en indien de rechtbank van oordeel is dat het Hof van Justitie niet voldoende kan worden geïnformeerd, dan wordt voorwaardelijk verzocht om de zaak te heropenen en te bepalen dat aanvullende stukken dienen te worden toegevoegd aan het dossier.
3.3
Het standpunt van de officier van justitie
Hieronder wordt het standpunt van de officier van justitie weergegeven, ook ten aanzien van verweren die door raadslieden van medeverdachten zijn gevoerd.
Interceptie en overdracht
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de inzet van de interceptietool heeft plaatsgevonden in een Frans opsporingsonderzoek onder verantwoordelijkheid van de Franse autoriteiten en met Franse rechterlijke toestemming, waarbij Nederland geen medewerking heeft verleend en waardoor Nederland ook niet (mede)verantwoordelijk is voor de inzet van de interceptietool en de verkrijging van de Encrochat data. Dat Frankrijk mogelijk – gedoogd – de soevereiniteit van Nederland zou hebben geschonden omdat gebruikers zich in Nederland bevonden, is geen rechtens te respecteren belang van de verdachten. Het vertrouwensbeginsel verzet zich er dan ook tegen dat de Nederlandse rechter toetst of de verkrijging en de overdracht van de berichten in overeenstemming is met artikel 8 EVRM. Verder heeft de verdediging ter onderbouwing van een eventuele inbreuk op artikel 6 EVRM de beschikking gekregen over een groot aantal stukken en hebben de verdachten het bewijs tegen hen volledig en voldoende kunnen toetsen. Het
equality of armsbeginsel houdt geen onbeperkt recht op verstrekking van stukken in en een verstrekking van Franse stukken of stukken over de internationale samenwerking zou in strijd zijn met de bedoeling van het vertrouwensbeginsel. Er is daarom geen schending van artikel 6 EVRM.
Verwerking en analyse
Hoewel dit niet wettelijk vereist was en de verkregen Encrochat data op grond van de Wet politiegegevens en/of artikel 126dd van het Wetboek van Strafvordering (Sv) gedeeld mochten worden met andere onderzoeken, heeft het Openbaar Ministerie ervoor gekozen een vordering ex artikel 126uba Sv aan te vragen bij de rechter-commissaris. Uit de toegevoegde 26Lemont stukken waaronder de 126uba-machtiging van de rechter-commissaris en de daaraan ten grondslag liggende vordering, blijkt niet dat er sprake is van één en hetzelfde onderzoek naar zowel Encrochat als bedrijf als de gebruikers ervan en evenmin dat de reden voor interceptie van de Encrochat data verhuld is. Er is daarom geen sprake van misleiding en de gevoerde niet-ontvankelijkheidsverweren dienen dan ook te worden verworpen. Ten aanzien van de machtiging van de rechter-commissaris en de uitvoering daarvan heeft de officier van justitie gesteld dat deze in overeenstemming is met artikel 8 EVRM. Daarbij geldt dat de data pas binnen een opsporingsonderzoek geanalyseerd werd na toestemming van de rechter-commissaris om hier onderzoek naar te doen en dus nadat geconcludeerd was dat er een verdenking is voor het plegen van misdrijven in een georganiseerd verband.
EU-recht
Het vertrouwensbeginsel brengt met zich mee dat ervan uit kan worden gegaan dat de Franse interceptie heeft plaatsgevonden in overeenstemming met het Unierecht. Ten aanzien van de verwerking door de Nederlandse autoriteiten heeft de officier van justitie gesteld dat deze verwerking niet binnen de werkingssfeer van Richtlijn 2002/58 valt. Richtlijn 2016/680 is in de nationale wetgeving geïmplementeerd, te weten in de Wet politiegegevens en de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens en daarmee is een rechtstreeks beroep op de Richtlijn niet mogelijk. De rechtbank dient opnieuw het verzoek tot prejudiciële vragen af te wijzen nu een beslissing over de uitleg of geldigheid van het Unierecht niet nodig is om uitspraak te kunnen doen. Ook ten aanzien van de grondrechten neergelegd in het Handvest geldt dat het vertrouwensbeginsel van toepassing is en voor zover er wel aan de grondrechten uit het Handvest zou moeten worden getoetst, volgt er uit artikel 52 lid 3 van het Handvest dat artikelen 7 en 8 van het Handvest (recht op privéleven) conform artikel 8 EVRM moeten worden uitgelegd. Er hoeft dus geen aparte toetsing aan die artikelen uit het Handvest plaats te vinden.
Aanhoudingsverzoek
De door de verdediging gedane (voorwaardelijke) aanhoudingsverzoeken om een uitspraak van het Franse
Conseil constitutionnelaf te wachten dienen te worden afgewezen, omdat de verdediging niet heeft onderbouwd welke onrechtmatigheid zou kunnen blijken en wat dus de relevantie is voor Nederlandse strafzaken. Daarnaast zal slechts aan de orde zijn of er meer informatie met betrekking tot de werking van de interceptietool met de verdediging in Franse zaken moet worden gedeeld. Dit zegt dus nog niets over de rechtmatigheid van de inzet van het middel.
Start van het onderzoek
Per 1 april 2020 werd door de rechter-commissaris toestemming gegeven voor het gebruik van de dataset bestaande uit 27 tegencontacten van [A] . De politie Midden-Nederland beschikte dus al vanaf 1 april 2020 rechtmatig over de data van het grotere georganiseerde verband Primero. Vanaf 23 april 2020 werd een kleiner deel van dit netwerk in een nieuw onderzoek ondergebracht. De vijf vermoedelijk in Utrecht gelokaliseerde tegencontacten van [A] zijn vervolgens onderdeel gaan uitmaken van onderzoek Fruit, een titel V onderzoek naar het beramen en plegen van misdrijven met een strafoplegging van 8 jaar of meer in een georganiseerd verband, gericht op georganiseerd harddrugshandel in Utrecht. Op 27 april 2020 is vervolgens toestemming verleend voor onderzoek Fruit. Dit levert geen onrechtmatigheid op. Mocht de rechtbank dit wel onrechtmatig achten, dan zijn de verdachten hiermee niet in hun belangen geschaad, omdat vier dagen later alsnog toestemming is verleend door de rechter-commissaris.
3.4
Het oordeel van de rechtbank [1]
3.4.1.
Onderzoek naar het bedrijf Encrochat en NN-gebruikers
Al vanaf 2017 vinden er in onder meer Frankrijk en Nederland onderzoeken plaats naar het bedrijf Encrochat, een communicatieaanbieder die telefoons aanbood waarmee via de applicatie Encrochat versleutelde chatberichten, bestaande uit tekst en afbeeldingen, konden worden verzonden en ontvangen, waarmee onderling gebeld kon worden en waarmee notities op telefoontoestellen konden worden aangemaakt. Communicatie kon tot stand komen nadat een gebruiker zijn ‘username’ stuurde naar een andere gebruiker, met het verzoek om toegevoegd te worden aan diens contactenlijst. Gebruikers konden elkaars username opslaan in hun contactenlijst onder een zelfgekozen omschrijving (‘nickname’). De kosten voor een Encrochat telefoon bedroegen ongeveer € 1.500,- voor een abonnement van zes maanden. Geschat werd dat er wereldwijd circa 55.000 Encrochat telefoons werden gebruikt, waarvan er mogelijk circa 12.000 Nederlandse gebruikers waren en circa 3000 Franse gebruikers.
In Frankrijk werd het bedrijf Encrochat eind 2018 al onderzocht in het kader van de volgende strafrechtelijke kwalificaties:
- criminele organisatie met als doel het plegen van misdrijven of vergrijpen waarop
tien jaar gevangenisstraf staat;
- de verstrekking van een cryptologisch middel dat zonder voorafgaande verklaring
niet uitsluitend authenticatie- of integriteitscontrolefuncties verschaft;
- overdracht van een cryptologisch middel dat zonder voorafgaande verklaring niet
uitsluitend authenticatie- of integriteitscontrolefuncties verschaft, vanuit een
lidstaat van de Europese Unie;
- import van een cryptologisch middel dat zonder voorafgaande verklaring niet
uitsluitend authenticatie- of integriteitscontrolefuncties verschaft.
Op 10 februari 2020 werd in Nederland een opsporingsonderzoek gestart onder de naam 26Lemont, welk onderzoek voortkwam uit een langer lopend onderzoek genaamd Bismarck. 26Lemont richtte zich op de verdenking tegen het bedrijf Encrochat en op de NN-gebruikers (onbekende gebruikers) van Encrochat telefoons die zich bezighielden met diverse vormen van georganiseerde criminaliteit. [2] De onmogelijkheid om de telefoons te herleiden tot de persoon die de telefoon gebruikte, zou maken dat deze dienst populair was binnen de georganiseerde criminaliteit, vergelijkbaar met andere versleutelde communicatieaanbieders zoals Ennetcom, PGPSafe en IronChat. In reeds lopende onderzoeken waar het IMEI-nummer van de gebruiker bekend was, is getracht toegang te krijgen tot de inhoud van de uitgewisselde chatgesprekken, hetgeen in geen enkel onderzoek succesvol is geweest terwijl dat toestel in gebruik was bij verdachten.
De functionaliteiten van ‘burn-time’ (waarmee een bericht na een vooraf ingestelde tijd automatisch wordt verwijderd) en ‘panic wipe’ (waarmee de inhoud van een telefoon volledig kon worden gewist) zorgden er bovendien voor dat ook op het moment dat een dergelijke telefoon eenmaal in beslag was genomen én forensisch kon worden ontgrendeld, er zeer beperkt berichtenverkeer kon worden uitgelezen.
In Nederland wees onderzoek in de politiesystemen uit dat er in (tenminste) 95 lopende onderzoeken zicht was op het gebruik van Encrochat telefoons door een of meerdere subjecten binnen criminele samenwerkingsverbanden. Uit onderzoek naar de Encrochat telefoons die in het kader van lopende strafrechtelijke onderzoeken in beslag zijn genomen en wél konden worden gekraakt door het NFI kwam naar voren dat de gebruikers nagenoeg alleen maar betrokken lijken te zijn bij strafbare feiten die in georganiseerd verband worden gepleegd/beraamd en waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaar of meer staat, zoals omschreven in artikel 126uba Sv. [3]
Uit in het dossier gevoegde stukken en met name uit door de verdediging in het geding gebrachte Engelse stukken volgt dat er in de eerste maanden van 2020 overleg is gevoerd door politie en justitie uit verschillende Europese landen, waaronder Nederland en Frankrijk, met als doel te komen tot een gecoördineerde aanpak bij de vervolging van Encrochat.
3.4.2.
Interceptie van de Encrochat data en overdracht naar Nederland
3.4.2.1.
Feitelijke uitvoering van de interceptie en overdracht
Uit de hiervoor genoemde Engelse stukken blijkt dat de server van Encrochat was gevestigd bij het bedrijf [onderneming] in [vestigingsplaats] , Frankrijk. Bij het verzenden van een Encrochat bericht van het ene naar het andere toestel, verloopt de (versleutelde) communicatie via deze server. Op 22 januari 2020 hebben de Franse autoriteiten de Engelse autoriteiten meegedeeld dat zij een ‘implant’ (interceptietool) zouden inzetten op alle Encrochat toestellen wereldwijd via een update vanaf de server in Frankrijk. Dit middel zou allereerst de op de toestellen vastgelegde data verzamelen en deze verzenden naar de Franse autoriteiten, waarbij het gaat om onder andere IMEI-gegevens, gebruikersnamen, wachtwoorden, opgeslagen chatberichten, afbeeldingen, locatiegegevens (‘geodata’) en notities. Vervolgens werd communicatie, zoals op de Encrochat toestellen opgeslagen chatberichten, verzameld. Uit een Frans proces-verbaal blijkt dat de interceptietool is ontworpen door de Service Technique National de Captation Judiciaire (STNCJ), een dienst die gerechtigd is dergelijke middelen te ontwerpen en kon worden ingezet door de Service Central de Renseignement Criminel (SCRCGN) van de Franse Gendarmerie. [4]
Op 30 januari 2020 heeft een Franse onderzoeksrechter een machtiging verleend om de hierboven omschreven interceptietool in te zetten. Deze machtiging is telkens verlengd en de verdenking die ten grondslag lag aan de aanvraag om de interceptietool in te zetten betrof – naast de hiervoor genoemde strafrechtelijke kwalificaties (opgenomen onder het kopje 3.4.1. van het vonnis) – onder andere drugshandel/-smokkel, witwassen en wapenhandel/-bezit. [5] Vervolgens heeft de Franse Gendarmerie op 1 april 2020 om 17:15 uur op afstand de interceptietool geïnstalleerd vanaf een informaticapunt in Pontoise. [6] Het Franse onderzoeksteam verzamelde de Encrochat data vanaf 1 april 2020 om 17:15 uur tot en met 26 juni 2020 omstreeks 17:00 uur. Het Franse onderzoeksteam bewaarde deze data gedurende deze periode op computersystemen in Frankrijk en heeft vervolgens de Nederlandse politie toegang gegeven tot de data over een beveiligde verbinding met die computersystemen. Deze informatie-uitwisseling vond zijn basis in de overeenkomst die is gesloten in het kader van de samenwerking in een Joint Investigation Team (JIT).
Van 1 april 2020 omstreeks 18:00 uur tot 29 juni 2020 om 13:15 uur heeft de Nederlandse politie de Encrochat data gekopieerd over de beveiligde verbinding naar het onderzoeksnetwerk van de Nederlandse politie. Hierbij werd een wijze van kopiëren gebruikt waarbij met een zo klein mogelijke vertraging de nieuwe Encrochat data werden gekopieerd en waarbij met hashwaardes werd geverifieerd dat de data die werd weggeschreven na verzending over een computernetwerk, identiek is aan de data die werd gelezen in de bron. [7]
3.4.2.2.
Het internationaal vertrouwensbeginsel en (mede)verantwoordelijkheid van Nederland
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad geldt dat ten aanzien van onderzoekshandelingen waarvan de uitvoering plaatsvindt onder verantwoordelijkheid van de buitenlandse autoriteiten van een andere tot het EVRM toegetreden staat (zoals Frankrijk), de taak van de Nederlandse strafrechter ertoe beperkt is te waarborgen dat de wijze waarop van de resultaten van dit onderzoek in de strafzaak tegen de verdachte gebruik wordt gemaakt, geen inbreuk maakt op zijn recht op een eerlijk proces, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, EVRM. Het behoort niet tot de taak van de Nederlandse strafrechter om te toetsen of de wijze waarop dit onderzoek is uitgevoerd, strookt met de dienaangaande in het desbetreffende buitenland geldende rechtsregels. Daarbij brengt het vertrouwensbeginsel mee dat het recht op een effectief rechtsmiddel als bedoeld in artikel 13 EVRM – in geval van een schending van enig ander recht dan artikel 6 EVRM – niet inhoudt dat ten toets staat van de Nederlandse strafrechter of in het recht van het desbetreffende buitenland al dan niet een toereikende wettelijke grondslag bestond voor de door de verrichte onderzoekshandelingen eventueel gemaakte inbreuk op het recht van de verdachte op respect voor zijn privéleven, zoals bedoeld in artikel 8 EVRM, en of die inbreuk geacht kan worden noodzakelijk te zijn. Daarbij neemt de Hoge Raad in aanmerking dat uit de rechtspraak van het EHRM volgt dat aan een schending van artikel 8 EVRM geen rechtsgevolgen behoeven te worden verbonden, mits zijn recht op een eerlijk proces wordt gewaarborgd en het in de Nederlandse strafzaak niet ten toets staande buitenlandse recht van doorslaggevende betekenis is voor de beoordeling van de gerechtvaardigdheid van een dergelijke inbreuk. [8]
Ten aanzien van de door de verdediging gevoerde verweren, inhoudende dat in de fase vanaf de inzet van de interceptietool tot en met de overdracht sprake was van een zodanige bemoeienis van de Nederlandse autoriteiten waardoor de verantwoordelijkheid (deels) bij Nederland komt te liggen en het vertrouwensbeginsel om die reden aan de kant dient te worden geschoven, stelt de rechtbank het volgende vast.
Op 1 april 2020 hebben de Franse en Nederlandse onderzoeksteams een JIT opgericht, welke JIT-overeenkomst op 10 april 2020 is ondertekend. De rechtbank neemt ook aan dat in het kader van dit JIT de Nederlandse autoriteiten in vergaande mate zullen hebben samengewerkt met de Fransen, met name wat betreft de distributie van de te verkrijgen resultaten. Uit de stukken blijkt dat er actieve betrokkenheid van Nederland bestond in de zogenaamde aanvangsfase of het startmoment van de operatie, wat onder meer blijkt uit (notities over) bijeenkomsten die hebben plaatsgevonden waarbij allerlei onderdelen van de operatie zijn besproken, waaronder technische en juridische aspecten. Daarnaast geldt – zoals de rechtbank reeds in haar tussenbeslissing uiteen heeft gezet en het Openbaar Ministerie ook onderkent – dat vanaf het begin duidelijk was dat bij de inzet van de interceptietool er Encrochat data van Nederlandse gebruikers zouden worden verkregen. Vanaf de server in Frankrijk werd immers een update (met de interceptietool) verstuurd naar alle Encrochat accounts – waaronder de gebruikers van Encrochat die zich op dat moment in Nederland bevonden – en die interceptietool werd vervolgens op de telefoon geïnstalleerd, waarna de data van die telefoons weer werden teruggestuurd naar het Franse onderzoeksteam.
De rechtbank is gelet op hetgeen over de feitelijke gang van zaken van de interceptie (paragraaf 3.4.2.1) is vastgesteld, van oordeel dat er geen sprake is van een verschuiving van verantwoordelijkheid naar Nederland voor welk onderdeel dan ook vanaf de interceptie tot en met de overdracht van de data aan Nederland. Het vertrouwensbeginsel is om die reden van toepassing ten aanzien van alle door de Franse opsporingsdiensten verrichte onderzoekshandelingen.
Naar het oordeel van de rechtbank is op basis van de stukken gebleken dat in een Frans strafrechtelijk onderzoek naar Encrochat de Franse autoriteiten een interceptietool hebben ontwikkeld en deze zelfstandig hebben ingezet op een server die in Frankrijk stond. Hiervoor is door de Franse onderzoeksrechter een machtiging verleend op basis van informatie uit Franse strafrechtelijke onderzoeken en op basis van Franse wetgeving, waarbij deelneming door het bedrijf Encrochat aan door gebruikers gepleegde misdrijven ten grondslag heeft gelegen aan de aanvraag tot die machtiging. Ook is niet uit de stukken gebleken dat Nederland zelfstandig een actieve of fysieke inzet van opsporingsbevoegdheden heeft toegepast bij de verkrijging van de Encrochat data, bijvoorbeeld omdat Nederlandse opsporingsambtenaren (fysiek) bij de hack betrokken zijn geweest of dat bij de aanvraag van de Franse rechterlijke machtiging feiten en omstandigheden zijn aangedragen over Nederlandse strafrechtelijke onderzoeken. Er is daarom geen sprake van onderzoekshandelingen waarvan de uitvoering (mede) onder verantwoordelijkheid van de Nederlandse autoriteiten heeft plaatsgevonden.
De verdediging heeft gesteld dat het vertrouwensbeginsel ook niet van toepassing is omdat vanaf het begin van de operatie duidelijk was dat met de interceptietool ook in telefoontoestellen op Nederlands grondgebied zou worden binnengedrongen en Encrochat data van Nederlandse gebruikers zou worden verkregen. Verwezen wordt naar de jurisprudentie over buitenlandse opsporing in Nederland. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
De interceptietool is door de Franse politie en vanuit Frankrijk op de toestellen van de individuele gebruikers – ongeacht waar zij zich bevonden – geïnstalleerd. De aldus verkregen data zijn vervolgens verzameld en verzonden naar de Franse autoriteiten. Er is geen aanwijzing dat de Nederlandse autoriteiten de Franse autoriteiten hebben aangestuurd bij het binnendringen van de telefoons van gebruikers op Nederlands grondgebied (bijvoorbeeld door aan te sturen op het binnendringen van specifieke telefoons van Nederlandse gebruikers) ofwel het actief delen van informatie uit of resultaten van elkaars opsporingsonderzoek. Aldus is de situatie in jurisprudentie waarnaar de verdediging in dit kader verwijst [9] wezenlijk anders. Van een situatie dat er een zodanige nauwe en directe samenwerking tussen de opsporingsteams is ontstaan dat daardoor het vertrouwensbeginsel niet van toepassing is, is dan ook niet gebleken. Gezien bovenstaande, kan het binnendringen van Nederlandse telefoons door de Franse autoriteiten niet worden beschouwd als een onderzoekshandeling waarvan de uitvoering (mede) onder verantwoordelijkheid van de Nederlandse autoriteiten is geschied.
3.4.2.3.
Schending van equality of arms in artikel 6 EVRM
De verdediging heeft aangevoerd dat het
equality of armsbeginsel ex artikel 6 EVRM is geschonden, nu zij geen toegang heeft gekregen tot (Franse) stukken die betrekking hebben op de fase van de inzet van de interceptietool in Frankrijk tot en met de overdracht van de data aan Nederland. De rechtbank stelt vast dat de verdediging volgens dit beginsel inderdaad toegang moet krijgen tot het bewijs en in beginsel ook tot stukken die kunnen zien op onrechtmatigheden in het onderzoek. De verdediging heeft daartoe ook
specific reasonsaangevoerd. In de onderhavige zaak staat het vertrouwensbeginsel er echter aan in de weg om kennis te nemen van de verzochte (Franse) stukken die betrekking hebben op de inzet van de interceptietool en de overdracht van de Encrochat data. De rechtbank is met verwijzing naar haar beslissing d.d. 17 juni 2021 dan ook nog steeds van oordeel dat bij toewijzing van het verzoek, de Nederlandse strafrechter alsnog via een omweg van artikel 6 EVRM de rechtmatigheid van het Franse strafrechtelijke optreden zou toetsen, hetgeen in strijd is met de bedoeling van het vertrouwensbeginsel. Daarbij overweegt de rechtbank dat de door de verdediging aangehaalde jurisprudentie van het EHRM met betrekking tot
equality of armsgeen directe toepassing vindt in deze zaak, nu het in de aangehaalde zaken ging om (binnenlandse) procedures waarbij het interstatelijke vertrouwensbeginsel geen rol speelde. Ten slotte heeft de verdediging de mogelijkheid gehad om het directe bewijs (alle Encrochat berichten die door het Openbaar Ministerie worden gekoppeld aan verdachte en medeverdachten van hetzelfde criminele samenwerkingsverband) in de strafzaak tegen verdachte te onderzoeken. De verdediging heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook voldoende mogelijkheden gehad om de inhoud van de data te onderzoeken, te controleren en te betwisten en een effectieve verdediging te voeren. De rechtbank concludeert dan ook dat er geen sprake is van een schending van artikel 6 EVRM.
3.4.2.4.
Schending van artikel 8 EVRM (en vervolgens artikel 6 EVRM)
De verdediging heeft aangevoerd dat in de fase van de inzet van de interceptietool in Frankrijk tot en met de overdracht van de data aan Nederland een schending van artikel 8 EVRM heeft plaatsgevonden. Voorop staat dat op basis van het vertrouwensbeginsel de rechtbank erop dient te vertrouwen dat de interceptie in Frankrijk en de overdracht op basis van een toereikende wettelijke grondslag en in overeenstemming met artikel 8 EVRM heeft plaatsgevonden. De door de verdediging aangehaalde jurisprudentie vindt daarnaast geen toepassing in de onderhavige zaak, omdat het EHRM in het aangehaalde arrest heeft bepaald dat een toets dient plaats te vinden bij informatie-uitwisseling tussen een Verdragsstaat en een niet-Verdragsstaat, omdat Verdragsstaten anders hun verplichtingen onder het EVRM zouden kunnen omzeilen. [10] Nu Frankrijk zelf al is gebonden aan de verplichtingen die uit het EVRM voortvloeien, stuit een eventuele toets aan artikel 8 EVRM af op het reeds besproken vertrouwensbeginsel, hetgeen daarom ook geldt voor een daaruit voortvloeiende toets aan artikel 6 EVRM.
3.4.3.
Verwerking van de Encrochat data in Nederland
3.4.3.1.
Feitelijke uitvoering van de verwerking
Op 13 maart 2020 heeft het Openbaar Ministerie schriftelijk gevorderd dat de rechter-commissaris te Rotterdam een machtiging verleent tot het binnendringen en onderzoeken in een geautomatiseerd werk ex artikel 126uba Sv in combinatie met een bevel tot opnemen van (tele)communicatie ex artikel 126t Sv, welke (tele)communicatie plaatsvindt via de IMEI-nummers van de NN-gebruikers van Encrochat. De rechter-commissaris heeft op 27 maart 2020 onder voorwaarden de gevorderde machtiging verleend voor een periode van maximaal vier weken en op grond van deze machtiging heeft de officier van justitie op 1 april 2020 een bevel 126uba Sv afgegeven. Deze machtiging (met instandhouding van de gestelde voorwaarden) en het bevel zijn beide meerdere malen verlengd. Op de wijze zoals omschreven onder paragraaf 3.4.2.1. kwamen met ingang van 1 april 2020 Encrochat berichten en andere data van de op dat moment nog onbekende gebruikers van Encrochat ter beschikking van het Nederlandse onderzoeksteam van 26Lemont voor opsporingsdoeleinden. Deze berichten en andere data worden samen ook wel de “dataset 26Lemont” (hierna: de dataset) genoemd. Vervolgens heeft de Nederlandse politie de dataset op verschillende manieren geanalyseerd en verwerkt ten behoeve van reeds bestaande of nog te starten onderzoeken.
3.4.3.2.
Schending van artikel 8 EVRM bij de verwerking van de Encrochat data
De rechtbank is van oordeel dat het vertrouwensbeginsel in deze fase van het onderzoek niet langer van toepassing is, nu onderzoek 26Lemont een onderzoek was van Nederlandse opsporingsdiensten gericht op verdachten die zich in Nederland bevonden. Niet is gebleken van enige betrokkenheid van Franse autoriteiten op de voortgang van 26Lemont en/of de daaruit volgende onderzoeken. Het is voorts evident dat met het kennis (kunnen) nemen van de dataset en de inhoud van de berichten de gebruikers van Encrochat in hun recht op privacy zijn geschaad.
Ten aanzien van het standpunt van de verdediging dat verwerking van de dataset in strijd is met artikel 8 EVRM en niet voldoet aan de door het EHRM gestelde criteria in de arresten
Big Brother Watch e.a. t. het Verenigd Koninkrijken
Centrum För Rättvisa t. Zweden, stelt de rechtbank voorop dat de feiten en omstandigheden in deze arresten niet gelijk te stellen zijn met de feiten en omstandigheden van onderzoek 26Lemont en de daaruit volgende onderzoeken (waaronder onderzoek Appel). In de voornoemde arresten ging het immers om bulkinterceptie, uitgevoerd door inlichtingendiensten ten behoeve van nationale veiligheidsbelangen. Bulkinterceptie kenmerkt zich door ongerichte interceptie van data, waarbij de data van een niet-afgebakende groep mensen wordt onderschept. In het onderhavige onderzoek is er echter sprake van een door de Franse opsporingsautoriteiten
gerichteinterceptie op de server van Encrochat, terwijl het bedrijf Encrochat zelf verdacht werd van (deelname aan) strafbare feiten, hetgeen onderbouwd is op basis van informatie uit strafrechtelijke onderzoeken van Encrochat gebruikers. De daadwerkelijk onderschepte data was van een afgebakende groep, namelijk de gebruikers van Encrochat die zelf ook verdacht werden van deelname aan georganiseerde criminaliteit. Dat is een essentieel verschil met bijvoorbeeld het bewaren van de metadata van alle abonnees van een telecomprovider ten behoeve van eventuele toekomstige strafrechtelijke onderzoeken of screening in het kader van terrorismebestrijding. De Encrochat hack betreft dus geen bulkdata interceptie als bedoeld in de aangehaalde jurisprudentie van het EHRM. Op deze vorm van interceptie kunnen de criteria zoals genoemd in deze jurisprudentie niet één op één worden toegepast. Dat voorgaande neemt niet weg dat bij de Encrochat hack een grote hoeveelheid data van vooraf onbekende gebruikers is onderschept, wat een inbreuk op de privacy oplevert. De rechtbank zal de verwerking van deze Encrochat data dan ook kritisch moeten toetsen aan artikel 8 EVRM.
De rechtbank is van oordeel dat juist in de fase van het verwerken van de dataset de mate van inbreuk op artikel 8 EVRM het grootst is, nu de Nederlandse opsporingsdiensten bij de analyse van de Encrochat berichten zich (onder meer) bezig hielden met de identificatie van de NN-gebruikers en daarbij op basis van privégegevens van het account de gebruiker probeerden te identificeren. Juist in die fase worden aldus privégegevens van verdachte(n) geanalyseerd hetgeen een inbreuk op artikel 8 EVRM oplevert. Vervolgens moet worden beoordeeld of deze inbreuk toegestaan is. Uit artikel 8 EVRM vloeit voort dat inmenging van het openbaar gezag in ieders recht op privéleven en correspondentie alleen is toegestaan voor zover dat bij de wet is voorzien, een legitiem doel heeft en noodzakelijk is in een democratische samenleving waarbij dient te worden voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Bij wet voorzien
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat artikel 126uba Sv de juiste wettelijke grondslag is voor het doorzoeken en analyseren van de Encrochat data. Uit het eerste lid onder d, volgt dat de bevoegdheid strekt tot vastlegging van gegevens die in het geautomatiseerde werk zijn opgeslagen, voor zover redelijkerwijs nodig om de waarheid aan de dag te brengen. Uit de Memorie van Toelichting bij de inwerkingtreding van dit artikel blijkt dat de vastlegging van gegevens niet beperkt is tot de vaststelling van bepaalde kenmerken, maar dat het geautomatiseerde werk kan worden doorzocht en dat in het belang van het onderzoek gegevens of gegevensbestanden kunnen worden vastgelegd. Dit is niet beperkt tot de gegevens die zijn opgeslagen, maar kan ook betrekking hebben op gegevens die na het tijdstip van afgifte van het bevel worden opgeslagen. [11] Artikel 126uba Sv biedt dus de mogelijkheid om een geautomatiseerd werk te hacken, de data op te slaan en te analyseren met als doel om die data in een strafrechtelijke procedure te gebruiken. Het feit dat de hack zelf (het binnendringen in het geautomatiseerde werk) door de Franse autoriteiten heeft plaatsgevonden maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat daarmee artikel 126uba Sv niet meer van toepassing is op hetgeen na die hack is gebeurd: het analyseren van de data. Anders gezegd: als artikel 126uba Sv het meerdere toestaat (het hacken, opslaan en daarna onderzoeken) dan staat 126uba Sv ook het mindere toe, het onderzoeken van de data. De opslag en verwerking van de data wordt daarnaast gereguleerd door de artikelen 9 en 10 van de Wet politiegegevens. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verwerking van de dataset bij de wet is voorzien.
Rechtmatig gebruik dataset
Daarnaast dient de inbreuk een legitiem doel, te weten het voorkomen en vervolgen van ernstige strafbare feiten.
Ten aanzien van de vraag of de inbreuk noodzakelijk was in een democratische samenleving en voldeed aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit verwijst de rechtbank allereerst naar de machtiging van rechter-commissaris Schols van 27 maart 2020 in onderzoek 26Lemont en de door hem gestelde voorwaarden. Op basis van door de officier van justitie overgelegde informatie uit lopende strafrechtelijke onderzoeken waarbij gebruik is gemaakt van Encrochat heeft de rechter-commissaris in de machtiging overwogen dat het aannemelijk is dat communicatie via Encrochat in een groot tot zeer groot aantal gevallen betrekking heeft op ernstige strafbare feiten in georganiseerd verband. Het op enige wijze kennisnemen van die communicatie acht de rechter-commissaris dan ook dienstbaar aan en noodzakelijk voor het onderzoek naar ernstige te plegen of gepleegde strafbare feiten. In het kader van de toetsing aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit acht de rechter-commissaris van belang dat het niet mogelijk was om op een andere effectieve wijze dan zoals gevorderd onderzoek te doen naar de inhoud van deze communicatie en er geen of zeer weinig andere (effectieve) en minder ingrijpende methoden van opsporing en onderzoek ten dienste staan voor wat betreft deze ernstige, in georganiseerd verband gepleegde of te plegen strafbare feiten. Door middel van de aanvullende voorwaarden die door de rechter-commissaris zijn gesteld, is de rechter-commissaris tegemoet gekomen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Deze voorwaarden golden al op het moment dat Nederland de dataset ontving uit Frankrijk.
Een punt dat door de verdediging in verschillende vormen naar voren is gebracht, is (samengevat weergegeven) dat de dataset mocht worden onderzocht zonder dat er een gegronde reden bestond jegens de individuele gebruiker om daarvan kennis te nemen. Daarmee is een inbreuk gemaakt op de verwachting die gebruikers van communicatie mogen hebben dat hun communicatie niet wordt afgeluisterd en dat een inbreuk slechts kan worden gerechtvaardigd indien er meer dan een beginnend vermoeden ten aanzien van de relatie tussen communicatie en ernstige strafbare feiten is. Uit de machtiging van de rechter-commissaris blijkt dat dit punt expliciet onder ogen is gezien. Uit de door de rechter-commissaris gestelde voorwaarden volgt dat de dataset niet grenzeloos onderzocht en doorzocht mocht worden en dat de berichten van gebruikers die niet verdacht werden van het plegen van strafbare feiten die naar hun aard, in georganiseerd verband gepleegd of beraamd en een ernstige inbreuk op de rechtsorde maken en die niet behoorden tot onderzoeken die op de op voorhand overgelegde lijst stonden, in beginsel op geen enkele wijze konden worden onderzocht. Verder was de officier van justitie voor toekomstige onderzoeken gehouden om die voor te leggen aan de rechter-commissaris zodat telkens een tussentijdse rechterlijke toetsing plaatsvond voor het gebruik van de dataset ten behoeve van onderzoeken waarbij sprake was van ernstige, het maatschappelijk verkeer ontwrichtende feiten, gepleegd in georganiseerd verband, zoals benoemd in artikel 126o Sv. Ten slotte golden er naast de door de rechter-commissaris gestelde voorwaarden wettelijke bepalingen die de opslag en bewaartermijn van de data reguleren, te weten de Wet politiegegevens, en de vastlegging van gegevens over de uitvoering van een bevel in logbestanden, te weten het Besluit onderzoek in een geautomatiseerd werk.
De rechtbank concludeert dat de rechter-commissaris in redelijkheid de machtiging 126uba heeft afgegeven. De rechtbank is van oordeel dat bij het verwerken van de dataset geen schending van artikel 8 EVRM heeft plaatsgevonden.
3.4.4.
Van onderzoek Primero naar onderzoek Appel
3.4.4.1.
Het ontstaan van onderzoek Appel
In de periode september 2019 tot en met maart 2020 werd door het Quick Response Team (QRT) van de Dienst Regionale Recherche, eenheid Midden-Nederland, onderzoek gedaan naar de handel in verdovende middelen in Utrecht. Dit onderzoek was genaamd Primero. Begin maart 2020 werd in dit onderzoek een drietal verdachten, waaronder de verdachte [A] , aangehouden. [12] Uit het vonnis van verdachte [A] blijkt dat hij is veroordeeld voor het leiding geven aan een criminele organisatie, waarbij hij anderen aanstuurde en dealers voorzag van grotere hoeveelheden verdovende middelen. [13] Bij een doorzoeking in een woning waar [A] werd aangehouden, werd een PGP-toestel aangetroffen van het merk BQ, type Aquaris. Op deze telefoon werd de chatapplicatie Encrochat aangetroffen. In verband met het aantreffen van dit Encrochat account werd onderzoek Primero opgenomen op de lijst van onderzoeken waarvoor door de rechter-commissaris te Rotterdam op 27 maart 2020 een machtiging ex artikel 126uba, lid 1 sub a t/m d Sv werd afgegeven. [14] Deze telefoon werd nader onderzocht en de gebruiker van dit Encrochat account bleek 27 tegencontacten te hebben, welke eveneens gebruikmaakten van een Encrochat account. De rechtbank stelt dus vast dat onderzoek Primero een onderzoek betreft naar de handel in verdovende middelen in georganiseerd verband, meer specifiek cocaïnehandel in Utrecht, waarbij lopende het onderzoek een Encrochat telefoon is aangetroffen.
Van de 27 tegencontacten van de gebruiker van de in onderzoek Primero aangetroffen Encrochat telefoon, bevonden er zich vermoedelijk 5 in Utrecht. [15] Dit betroffen de tegencontacten die later geïdentificeerd werden als [medeverdachte 1] , [B] , [medeverdachte 2] , [C] en [D] . [16] Er is een nieuw onderzoek ingesteld naar deze 5 tegencontacten die verdacht werden van een georganiseerd verband met betrekking tot het produceren en het binnen en/of buiten het grensgebied van Nederland brengen van (verdovende) middelen. Dit betrof onderzoek 03Fruit20 (Fruit). [17] Het onderzoeksteam kreeg op 27 april 2020 toestemming van rechter-commissaris Schols om in dit onderzoek gebruik te maken van de dataset 26Lemont. In het kader van onderzoek Fruit is [medeverdachte 1] geobserveerd op 12 mei 2020, terwijl een IMSI-catcher werd ingezet om te achterhalen waar de gebruiker van het Encrochat account
[EncroChat-account 1] @encrochat.comzich bevond, waarbij verbalisanten hem hebben waargenomen in de directe nabijheid van het terrein van [adres 2] te [plaats 2] . [18] Deze locatie bleek later – zoals nader in het vonnis wordt besproken – in gebruik voor de opslag van chemicaliën en productiemiddelen ten behoeve van de productie van onder andere synthetische drugs. Hierna werd op 15 mei 2020 onderzoek Appel gestart naar aanleiding van TCI-informatie betreffende [medeverdachte 1] en hetgeen drie dagen ervoor werd waargenomen, waarna op 29 mei 2020 door rechter-commissaris Schols toestemming werd gegeven om in dit onderzoek gebruik te maken van de dataset 26Lemont.
3.4.4.2.
Vormverzuimen
De verdediging heeft gesteld dat een vormverzuim heeft plaatsgevonden in het kader van onderzoek Fruit: de politie had al vanaf 23 april 2020 gebruik gemaakt van de dataset 26Lemont, terwijl de toestemming van de rechter-commissaris pas op 27 april 2020 werd gegeven. De rechtbank deelt dat standpunt niet. De rechtbank stelt vast dat uit de hiervoor uiteengezette feitelijke gang van zaken blijkt dat onderzoek Fruit feitelijk gezien een onderzoek betreft naar een klein deel van de tegencontacten van de in het onderzoek Primero aangetroffen telefoon. In het kader van onderzoek Primero mocht de politie op basis van de machtiging van de rechter-commissaris al vanaf 1 april 2020 gebruik maken van de dataset 26Lemont. Dat vervolgens voor onderzoek Fruit opnieuw toestemming is gevraagd, doet aan dit voorgaande niet af. De rechtbank is dus van oordeel er geen vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek hebben plaatsgevonden.
3.4.5.
Unierecht
Met betrekking tot hetgeen de verdediging heeft aangevoerd ten aanzien van het Unierecht overweegt de rechtbank als volgt.
Ten aanzien van de hiervoor omschreven fase van de inzet van de interceptietool tot en met de overdracht van de Encrochat data naar Nederland verwijst de rechtbank naar hetgeen zij onder paragraaf 3.4.2.2. heeft overwogen met betrekking tot het vertrouwensbeginsel en gaat er daarom van uit dat dit heeft plaatsgevonden in overeenstemming met het Unierecht.
Ten aanzien van de verwerking van de Encrochat data in Nederland overweegt de rechtbank als volgt.
Toepassingsbereik van Richtlijn 2002/58/EG
Richtlijn 2002/58/EG heeft blijkens artikel 1, eerste lid, betrekking op “de verwerking van persoonsgegevens in de sector van elektronische communicatie.” Deze Richtlijn is van toepassing in gevallen waarin een lidstaat maatregelen treft met betrekking tot het verwerken van dergelijke gegevens door aanbieders van elektronische-communicatiediensten en het verlenen van toegang van overheidsinstanties tot die gegevens. In het arrest van het Hof van Justitie van de EU (Hof van Justitie) van 6 oktober 2020 (
La Quadrature du net) legt het Hof van Justitie uit: “
Wanneer de lidstaten daarentegen rechtstreeks maatregelen toepassen die inbreuk maken op het beginsel van vertrouwelijkheid van elektronische communicatie, zonder dat zij verwerkingsverplichtingen opleggen aan aanbieders van elektronische communicatiediensten, wordt de bescherming van de gegevens van de betrokken personen niet beheerst door Richtlijn 2002/58, maar uitsluitend door nationaal recht, behoudens de toepassing van richtlijn 2016/680 (...), wat betekent dat de betrokken maatregelen met name in overeenstemming moeten zijn met het nationale constitutionele recht en met de vereisten van het EVRM. [19] Zoals de rechtbank reeds in haar tussenbeslissing van 17 juni 2021 heeft overwogen is bij de interceptie van de Encrochat data geenszins sprake geweest van een verwerking van persoonsgegevens door een elektronische communicatiedienst (het ‘bedrijf Encrochat’ heeft immers geen data van Encrochat gebruikers aan de Franse of Nederlandse autoriteiten verstrekt), maar is er sprake van rechtstreekse interceptie van Encrochat data door de Franse staat (buiten medeweten van het ‘bedrijf Encrochat’ om) en verwerking van die gegevens door de Nederlandse autoriteiten. Dit valt niet onder werkingssfeer van Richtlijn 2002/58.
Richtlijn 2016/680
Richtlijn 2016/680 heeft blijkens artikel 2, eerste lid, betrekking op “de verwerking van persoonsgegevens door de bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing of de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, met inbegrip van de bescherming tegen de voorkoming van gevaren voor de openbare veiligheid”. In (onder meer) de Wet politiegegevens (Wpg) is uitvoering gegeven aan de Richtlijn.
In het arrest van het Hof van Justitie van 2 juni 2021 [20] , is uiteengezet dat twee stappen moeten worden doorlopen om vast te stellen of een verwerking binnen de werkingssfeer van de Richtlijn valt. Voor de toepasselijkheid van de Richtlijn gelden de volgende cumulatieve voorwaarden: 1) de verwerking gebeurt door de bevoegde autoriteit en 2) de bevoegde autoriteit verwerkt de persoonsgegevens met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing of de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, met inbegrip van de bescherming tegen en de voorkoming van gevaren voor de openbare veiligheid. [21]
Onder bevoegde autoriteit moet (onder meer) worden verstaan “iedere overheidsinstantie die bevoegd is voor de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging of de tenuitvoerlegging van straffen, met inbegrip van de bescherming tegen en de voorkoming van gevaren voor de openbare veiligheid”. Gelet op voornoemd toetsingskader is de rechtbank van oordeel dat bij de verwerking van de Encrochat data door de Nederlandse opsporingsdiensten, voldaan is aan beide voorwaarden genoemd in de jurisprudentie van het Hof van Justitie en die verwerking valt binnen de werkingssfeer van de Richtlijn. Gelet op artikel 51, eerste lid, van het Handvest zijn de grondrechten uit het Handvest, alsmede de algemene beginselen van het Unierecht (zoals het evenredigheidsbeginsel) aldus van toepassing op de verwerking van de Encrochat data in Nederland.
De verdediging stelt dat bij de verwerking van de Encrochat data in strijd is gehandeld met de grondrechten opgenomen in de artikelen 7 (
eerbiediging van het privéleven), 8 (
bescherming van persoonsgegevens) en 11 (
vrijheid van meningsuiting) van het Handvest. In artikel 52 dat gaat over de reikwijdte van de in het Handvest opgenomen grondrechten, wordt in het derde lid bepaald dat voor zover het Handvest rechten bevat die corresponderen met rechten die zijn gegarandeerd door het EVRM, de inhoud en de reikwijde ervan dezelfde is, waarbij wordt opgemerkt dat deze bepaling niet verhindert dat het recht van de Unie een ruimere bescherming biedt.
Nu de artikelen 7, 8 en 11 van het Handvest corresponderen met artikel 8 van het EVRM, en de rechtbank reeds in paragraaf 3.4.3.2. heeft geoordeeld dat bij het verwerken van de dataset in deze fase geen schending van rechten uit het EVRM heeft plaatsgevonden, komt de rechtbank tot datzelfde oordeel bij toetsing aan de grondrechten uit het Handvest.
De verdediging heeft zich – onder verwijzing naar jurisprudentie van het Hof van Justitie –voorts op het standpunt gesteld dat bij de verwerking van de Encrochat data sprake is van schending van het evenredigheidsbeginsel. Artikel 52, eerste lid, van het Handvest bepaalt dat met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel alleen beperkingen kunnen worden gesteld indien zij noodzakelijk zijn en daadwerkelijk aan door de Unie erkende doelstellingen van algemeen belang of aan de eisen van de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen beantwoorden. De rechtbank ziet zoals zij in paragraaf 3.4.3.2 uiteen heeft gezet niet in dat de verwerking van de Encrochat data in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Er is geen sprake van ongerichte interceptie van bulkdata. Voorts geldt dat de toegang tot de dataset slechts mogelijk was onder voorwaarden die de rechter-commissaris heeft gesteld. De voorwaarden maken dat slechts nadat een concrete verdenking van ernstige, in georganiseerd verband gepleegde criminaliteit aan de rechter-commissaris is voorgelegd en indien door de rechter-commissaris toestemming wordt verleend, er persoonsgegevens van gebruikers mogen worden geanalyseerd en verwerkt. De jurisprudentie die de verdediging ter onderbouwing van haar standpunt aanhaalt – in het bijzonder het arrest van het Hof van Justitie in de zaak
La Quadrature du net– is wezenlijk anders, nu het daar ging om algemene en ongedifferentieerde bewaring van persoonsgegevens.
Aldus komt de rechtbank tot het oordeel dat er geen sprake is van schending van het Unierecht.
3.4.6.
Voorwaardelijk aanhoudingsverzoek Frankrijk
Op basis van de door de verdediging overgelegde stukken ten aanzien van de procedure bij de Franse Grondwettelijke Raad concludeert de rechtbank dat de Grondwettelijke Raad enkel een oordeel zal geven over de reikwijdte van het staatsgeheim en of het inroepen daarvan is toegestaan zonder informatie te verstrekken over de werking van de interceptietool. Het starten van een procedure zegt daarmee nog niets over de vraag of de interceptie van de berichten in Frankrijk (on)rechtmatig is geweest naar Frans recht, laat staan in strijd is met artikel 6 EVRM. Daarmee raakt het ook niet direct de rechtmatigheid van het gebruik van de Encrochat berichten in onderzoek Appel. De rechtbank wijst het verzoek dus af.
3.4.7.
Voorwaardelijk verzoek tot het stellen van prejudiciële vragen
De verdediging heeft een voorwaardelijk verzoek gedaan tot het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie indien – kort gezegd – de rechtbank de verweren inzake het Unierecht niet volgt. Die voorwaarde doet zich voor. De rechtbank zal echter geen prejudiciële vragen stellen omdat zij zich na de inhoudelijke behandeling, bestudering van alle stukken, en nadere bestudering van de jurisprudentie van het Hof van Justitie voldoende in staat acht een beslissing te nemen die in overeenstemming is met het Unierecht. De rechtbank wijst het verzoek daarom af.
3.4.8.
Conclusie
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de rechtmatigheid van de Encrochat data, verwerpt de rechtbank de verweren van de verdediging, strekkende tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie, bewijsuitsluiting en/of strafvermindering. Ook wijst de rechtbank af de (voorwaardelijke) verzoeken tot aanhouding, nader onderzoek en/of het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie.

4.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

5.WAARDERING VAN HET BEWIJS

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde en daartoe aangevoerd dat niet kan worden uitgesloten dat niet verdachte, maar zijn broer de gebruiker was van het account
[EncroChat-account 2] @encrochat.com(hierna:
[EncroChat-account 2]). Alle door de officier van justitie aangehaalde feiten en omstandigheden waaruit zou blijken dat verdachte de gebruiker was, zijn tevens van toepassing op zijn broer met uitzondering van de felicitatie op 15 april. De raadsvrouw heeft voorts aangevoerd dat de berichten in Appel onvolledig zijn en dat de interceptietool onbetrouwbaar was. Daarmee kon geen volledig zicht worden verkregen op wat er in de ten laste gelegde periode is gebeurd, hetgeen weer effect heeft op de waardering van het bewijs en de eventuele rol van de verdachten in de organisatie. De Encrochat berichten kunnen daarom niet gebruikt worden voor het bewijs en subsidiair heeft de raadsvrouw een voorwaardelijk verzoek ingediend om het NFI nader onderzoek te laten verrichten naar de omvang van de ontbrekende berichten in de dataset.
Subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte geen onderdeel uitmaakte van het crimineel samenwerkingsverband, omdat hij enerzijds niet kan worden aangemerkt als de vaste verkoper of ‘stasher’ en anderzijds geen enkele wetenschap had over de productielocaties. Er kunnen ook niet meer dan drie leveringen vastgesteld worden. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de te bewijzen pleegperiode op zijn vroegst kan aanvangen op 6 april 2020.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen
Het overzicht van de bewijsmiddelen is als bijlage II aan dit vonnis gehecht.
Bewijsoverwegingen
Betrouwbaarheid en volledigheid Encrochat berichten
De rechtbank stelt op basis van de door het NFI uitgebrachte rapportages [22] vast dat de dataset met betrekking tot de verdachten in onderzoek Appel niet compleet is. In de dataset ontbreken bij alle verdachten in meer of mindere mate berichten. Dit kan een enkel bericht zijn, maar ook langere perioden aan ontbrekende berichten komen voor. Het NFI heeft eveneens onderzoek gedaan naar correctheid van de
inhoudvan de berichten. [23] In dit onderzoek zijn de berichten die in vijf ontsleutelde inbeslaggenomen Encrochat telefoons zijn aangetroffen vergeleken met de berichten zoals die na de inzet van het technisch hulpmiddel van die gebruiker zijn aangetroffen in de dataset. Conclusie van dit onderzoek was dat er geen redenen zijn gevonden om te twijfelen aan de correctheid van de berichten die met het technisch hulpmiddel zijn onderschept, behalve voor berichten van het type
outgoing callen
incoming call(audiogesprekken)
.Kort gezegd geldt voor de inhoud van de uitgewisselde chatberichten dat er geen verschillen in de tekst zijn geconstateerd. De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van de conclusie van het Engelse onderzoek, waaruit de verdediging afleidt dat de interceptietool onbetrouwbaar was. Echter, die onbetrouwbaarheid van de interceptietool heeft slechts betrekking op het feit dat tijdens de tweede fase niet alle berichten werden onderschept. Die conclusie zegt dus niets over de betrouwbaarheid van de inhoud van de berichten die wél zijn onderschept. Aldus is er – gelet op de inhoud van het door het NFI verrichte onderzoek – geen reden om te veronderstellen dat de berichten die wel in de dataset voorkomen op een of andere manier onbetrouwbaar zijn of dat van de juistheid van die berichten niet zou kunnen worden uitgegaan.
De verdediging heeft verder ook niet aannemelijk gemaakt dat de dataset zodanig onvolledig is dat de rechtbank niet in staat is de vragen van artikelen 348 en 350 Sv te beantwoorden. De Encrochat data zal dus wel worden gebruikt voor het bewijs. Daarbij overweegt de rechtbank dat zij de Encrochat berichten op zichzelf moet beoordelen en de berichten moet bezien in de context van het overige bewijs. De rechtbank zal bij de weging van het bewijs dan ook rekening houden met het feit dat de dataset onvolledig is en terughoudend omgaan met de interpretatie van de inhoud. De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging, strekkende tot het uitsluiten van de Encrochat data voor het bewijs en wijst het voorwaardelijk verzoek tot nader onderzoek af.
Identificatie [EncroChat-account 2]
De raadsvrouw heeft bij pleidooi (voor het eerst) een alternatief scenario geschetst, inhoudende dat de broer van verdachte, [E] , ook de gebruiker zou kunnen zijn geweest van het account
[EncroChat-account 2]. De rechtbank stelt voorop dat de omstandigheid dat dit scenario pas in de allerlaatste fase van het proces bij pleidooi naar voren is gebracht, waarover verdachte zelf desgevraagd niets heeft willen verklaren, meeweegt in de beoordeling van dit scenario. Voorts is van belang dat verdachte in zijn verklaring bij de politie niet heeft aangegeven dat – naast hijzelf en zijn twee kinderen – zijn broer bij hem in huis woonde. De broer van verdachte stond pas blijkens een door de officier van justitie overgelegde SKDB-staat pas vanaf 22 augustus 2020 ingeschreven op hetzelfde adres als verdachte. Daarnaast blijkt uit het gesprek op [geboortedag] 2020, de verjaardag van verdachte, dat
[EncroChat-account 2]wordt gefeliciteerd met zijn verjaardag en dat
[EncroChat-account 2]zichzelf ‘nog een dertiger’ noemt. Dat komt overeen met het feit dat verdachte op die datum 39 jaar werd, terwijl zijn broer op dat moment nog 29 jaar oud – en dus een ‘twintiger’ – was. De rechtbank acht het alternatieve scenario daarom onaannemelijk en stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat verdachte gedurende de gehele ten laste gelegde pleegperiode de vaste gebruiker is geweest van het account
[EncroChat-account 2].
Criminele organisatie – juridisch kader
Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij deelgenomen heeft aan een criminele organisatie als bedoeld in artikel 11b van de Opiumwet (Ow), een organisatie die zich specifiek bezig houdt met drugshandel. Dit betreft een zogenoemde
lex specialisvan artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Een organisatie in de zin van deze artikelen is een samenwerkingsverband tussen verdachte en ten minste één andere persoon met een zekere duurzaamheid en structuur. Dit kan blijken uit een onderlinge verdeling van werkzaamheden of onderlinge afstemming van activiteiten van deelnemers binnen de organisatie met het oog op het bereiken van het gemeenschappelijke doel van de organisatie. De samenstelling van het samenwerkingsverband hoeft niet steeds hetzelfde te zijn en niet is vereist dat de verdachte samenwerkte of bekend was met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie.
Het oogmerk van deze organisatie moet gericht zijn op het plegen van misdrijven als bedoeld in de Opiumwet. Voor een bewezenverklaring is voldoende dat het plegen van misdrijven door de organisatie wordt beoogd.
Om van deelneming in de zin van artikel 11b Ow te kunnen spreken is vereist dat verdachte tot het samenwerkingsverband behoort en dat hij een aandeel heeft in – of ondersteuning geeft aan – gedragingen die strekken tot óf rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Die gedragingen kunnen bestaan uit het (mede)plegen van de misdrijven, maar ook het verrichten van hand- en spandiensten (die op zichzelf niet strafbaar zijn) kan daaronder vallen. De betrokkenheid bij het samenwerkingsverband enerzijds en het hebben van een aandeel in of ondersteunen van dat verband anderzijds zijn te beschouwen als nevengeschikt, maar zijn tevens onderling nadrukkelijk samenhangend. In het bestanddeel deelneming aan een organisatie ligt tevens het opzet van verdachte besloten. Verdachte moet in zijn algemeenheid weten dat de organisatie het plegen van misdrijven beoogt. Niet is vereist dat hij wetenschap heeft van één of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd. Wetenschap bij de verdachte in de vorm van voorwaardelijk opzet is op dit punt niet voldoende.
Criminele organisatie – productie crystal meth
De rechtbank is van oordeel dat uit de opgenomen bewijsmiddelen naar voren komt dat tussen diverse verdachten sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband dat tot oogmerk had het plegen van misdrijven, in die zin dat de organisatie zich bezig hield met het initiëren, opzetten en coördineren van de productielocaties van verdovende middelen, waarbij de specialisatie de productie van methamfetamine (‘crystal meth’) was. Dit samenwerkingsverband was gericht op de productie en de gecoördineerde verkoop van methamfetamine.
Er bestonden twee productielocaties ( [plaats 3] en [plaats 4] ) waar het verhandelbare eindproduct crystal meth werd gemaakt. Op locaties in [plaats 2] werden de hiervoor benodigde grondstoffen omgezet naar base-olie, wat nodig is om uiteindelijk crystal meth te kunnen maken. In [plaats 6] werd een plan gemaakt om een derde productielocatie op te starten en in [plaats 5] bevond zich een opslagplaats/loods waarin naast methamfetamine verschillende aan het productieproces gerelateerde goederen en grondstoffen werden aangetroffen. Crystal meth is een zeer verslavende harddrug die buitengewoon winstgevend is voor de personen die het produceren en erin handelen. Uit de bewijsmiddelen volgt dan ook dat met de werkwijze van de betrokkenen grote geldbedragen gemoeid waren. Het oogmerk – geldelijk gewin door middel van het plegen van misdrijven zoals omschreven in de Opiumwet – is daarmee een gegeven.
Uit hetgeen de politie en de forensische opsporing hebben geconcludeerd ten aanzien van de potentiële productie en omzet van alle locaties, leidt de rechtbank af dat deze samenwerking niet incidenteel kan zijn geweest. Dit vindt bevestiging in de Encrochat berichten, waaruit de rechtbank afleidt dat er juist sprake was van een duurzame en zeer professionele organisatiestructuur. Uit de inhoud van de Encrochat berichten volgt dat het gehele productieproces van het aanleveren van de grondstoffen voor de methamfetamine tot en met de verkoop van het eindproduct werd gemonitord, waarover constant afstemming plaatsvond via Encrochat tussen de leden van het samenwerkingsverband. Uit de berichten volgt verder dat er een duidelijke hiërarchie en taakverdeling was en iedereen in verhouding tot zijn rol in de organisatie werd beloond, hetgeen ook door een boekhouder gecontroleerd werd. De organisatie bestond uit een duidelijke top-down structuur met een leider, investeerders, coördinatoren en uitvoerders. De professionele organisatiestructuur week daarmee niet veel af van de bedrijfsvoering van een legaal bedrijf. De rechtbank leidt uit de inhoud van de Encrochat berichten af dat in ieder geval vanaf januari 2020 sprake was van een criminele organisatie.
Deelneming aan een criminele organisatie
De rechtbank is op basis van de bewijsmiddelen van oordeel dat verdachte heeft deelgenomen aan de hiervoor omschreven criminele organisatie, voor zover die ziet op de productie van en handel in methamfetamine in [plaats 3] , [plaats 4] , [plaats 6] en [plaats 5] . De in de bewijsmiddelen uiteengezette berichten tonen aan dat verdachte een van de vaste verkopers van het eindproduct crystal meth was voor de organisatie. Hij verzorgde de opslag van het eindproduct en verkocht dit in samenwerking met medeverdachte [medeverdachte 3] . Dat verdachte ook (een van de) verkopers van crystal meth van de productielocatie [plaats 4] was, volgt uit de inhoud van de berichten, in het bijzonder “de balansen” die betrekking hebben op het “noorden” waaruit volgt hoeveel stuks er door verdachte ( [EncroChat-account 2] ) zijn verkocht.
Verdachte gaf op 31 maart 2020 aan dat hij als verkoper gevraagd werd door medeverdachte [medeverdachte 4] . Die datum zal ook gelden als begindatum van de pleegperiode. Daarnaast had hij een initiërende rol bij het opzetten van een nieuwe productielocatie in [plaats 6] , waarin hij investeerde en de leider van de organisatie – [medeverdachte 4] – en medeverdachte [medeverdachte 5] betrok. Uit het dossier volgt dat verdachte bezig was met het vormgeven van deze nieuwe locatie, waaronder de indeling, de te plaatsen apparatuur en de productiecapaciteit.
De rechtbank concludeert dat naast verdachte de gebruikers van de volgende Encrochat accounts (samen met niet geïdentificeerde anderen) als deelnemers van de criminele organisatie kunnen worden aangemerkt:
  • [EncroChat-account 3] (geïdentificeerd als medeverdachte [medeverdachte 6] );
  • [EncroChat-account 4] (geïdentificeerd als medeverdachte [medeverdachte 3] );
  • [EncroChat-account 5] & [EncroChat-account 6] (geïdentificeerd als medeverdachte [medeverdachte 7] );
  • [EncroChat-account 7] & [EncroChat-account 8] (geïdentificeerd als medeverdachte [medeverdachte 5] );
  • [EncroChat-account 9] & [EncroChat-account 10] (geïdentificeerd als medeverdachte [medeverdachte 4] );
  • [EncroChat-account 1] (geïdentificeerd als medeverdachte [medeverdachte 1] );
  • [EncroChat-account 11] (geïdentificeerd als medeverdachte [medeverdachte 8] );
  • [EncroChat-account 12] (geïdentificeerd als medeverdachte [medeverdachte 9] );
  • [EncroChat-account 13] (geïdentificeerd als medeverdachte [medeverdachte 10] ).
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie die als oogmerk had de productie van en handel in methamfetamine. De rechtbank ziet onvoldoende bewijs voor de betrokkenheid van verdachte bij een criminele organisatie, voor zover die gericht was op de productie, handel en/of invoer van cocaïne en voor dat gedeelte van de tenlastelegging wordt verdachte gedeeltelijk vrijgesproken.

6.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
in de periode van 31 maart 2020 tot en met 30 juni 2020 te Herwijnen en Kerkenveld en Lelystad en Zwijndrecht heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit [medeverdachte 6] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 7] en [medeverdachte 5] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 8] en [medeverdachte 9] en [medeverdachte 10] en anderen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten
- het opzettelijk bereiden en bewerken en verwerken en verkopen en afleveren en verstrekken en vervoeren en aanwezig hebben en vervaardigen van methamfetamine, zijnde een middel als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

7.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde lid, vierde lid van de Opiumwet.

8.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.OPLEGGING VAN STRAF

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 6 jaren, met aftrek van het voorarrest;
- een geldboete van € 40.000,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 235 dagen hechtenis.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat bij de strafeis de eerdere veroordeling van verdachte te zwaar is meegewogen en dat verdachte niet net zo’n hoge straf opgelegd zou moeten krijgen als vermoedelijke daders die een grotere rol vertolkten in het crimineel samenwerkingsverband en bij wie mogelijk een langere pleegperiode wordt bewezen verklaard. Ten slotte is een geldboete onnodig en gaat het op persoonlijk vlak goed met verdachte, zijn werk en de zorg voor zijn kinderen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Persoon van verdachte
Uit een de verdachte betreffend uittreksel van de justitiële documentatie van 20 december 2021 blijkt dat verdachte op 7 december 2004 door het Gerechtshof Amsterdam is veroordeeld tot 7 jaar gevangenisstraf voor soortgelijke feiten. Hoewel dit een oude veroordeling betreft, weegt de rechtbank deze veroordeling vanwege de omvang in het nadeel van verdachte mee.
Ernst van het feit
Verdachte heeft voor een periode van 3 maanden deelgenomen aan een criminele organisatie die zich bezighield met de productie van en handel in methamfetamine op verschillende locaties, verspreid over heel Nederland. Uit het onderzoek naar de drugslabs is gebleken dat zij een capaciteit hadden om honderden kilo’s methamfetamine te produceren. Uit de Encrochat berichten en de aangetroffen crystal meth in de drugslabs blijkt dat een dergelijke productie ook feitelijk is gerealiseerd. Methamfetamine of crystal meth is een zeer verslavende harddrug met een verwoestende werking op de fysieke en mentale gezondheid van gebruikers, waarmee het wellicht op dit moment de gevaarlijkste harddrug is voor de volksgezondheid.
De productie van methamfetamine vond plaats in daarvoor opgebouwde drugslabs en er werd gebruikgemaakt van chemische grondstoffen. Uit het forensisch onderzoek is gebleken dat de grondstoffen in deze labs op een zodanig ondeskundige manier werden opgeslagen en bewerkt dat er ontploffingsgevaar bestond op het moment van aantreffen. Indien dit gevaar zich had gerealiseerd, zou dit zeer ernstige gevolgen hebben gehad voor niet alleen de personen ter plaatse, maar ook voor de personen die zich op dat moment in de directe omgeving van de labs bevonden. Dat dit gevaar voorstelbaar is, blijkt tevens uit ongelukken die de laatste jaren in illegale productielocaties van synthetische drugs hebben plaatsgevonden, soms met dodelijke afloop. Daarbij is ook uit berichtenverkeer van medeverdachten die in [plaats 2] aan het werk waren gebleken dat er levensgevaarlijke situaties zijn ontstaan en zij gezondheidsklachten ervaren bij het werk dat zij verrichtten.
Het productieproces van methamfetamine levert bovendien grote hoeveelheden schadelijke afvalstoffen op die, zo leert de praktijk, illegaal onder andere in natuurgebieden worden gedumpt. Ook bij de drugslabs van de criminele organisatie waaraan verdachte deelnam, zijn – zo kan uit het berichtenverkeer worden afgeleid – duizenden liters drugsafval afgevoerd. Gezien het feit dat van drugsafval niet op legale wijze kan worden afgekomen, is de kans groot dat afval van deze labs ook in het milieu is geloosd, met alle schadelijke gevolgen voor het milieu van dien. De grondeigenaren, vaak natuurbeheer, en de overheid worden door de reinigingswerkzaamheden opgezadeld met hoge kosten. Geld dat bedoeld is voor natuurbehoud gaat dan naar het verwijderen en verwerken van drugsafval. Daarmee vormt het dumpen van drugsafval een maatschappelijk probleem.
Doordat het aanbod van methamfetamine nog relatief schaars is en de productie relatief complex, is tevens de handel erin buitengewoon winstgevend, een gegeven waar verdachte zeer goed van op de hoogte was getuige zijn functie en berichtenverkeer. Zoals reeds in de bewijsoverweging uiteen is gezet, had verdachte een belangrijke positie in deze organisatie. Zo beschouwt de rechtbank hem als de verkoper van de organisatie en daarmee een van de belangrijkste personen op het gebied van de uiteindelijke doelstelling van de organisatie, te weten winstvergaring. Daarnaast heeft hij het initiatief genomen om een nieuwe productielocatie op te starten in [plaats 6] samen met enkele andere leden van de organisatie.
Voorts acht de rechtbank van belang dat bij de productie van de methamfetamine gebruik werd gemaakt van zogenaamde ‘koks’, afkomstig uit Mexico, die naar Nederland kwamen om de methamfetamine te produceren. Dit wijst op een zorgwekkende samenwerking tussen de organisaties waar verdachte toe behoorde en buitenlandse drugscriminelen.
De rechtbank overweegt dat uit het dossier is gebleken dat verdachte geen boodschap had aan al het voorgaande. Hij heeft puur vanuit het oogpunt van financieel gewin gehandeld.
Conclusie
Gelet op de aard en omvang van de bewezen verklaarde feiten vindt de rechtbank geen aansluiting bij de Landelijke Oriëntatiepunten voor Straftoemeting (LOVS), is zij gebonden aan het wettelijke strafmaximum en zijn er ook weinig vergelijkbare strafzaken waaruit een passende straf kan worden afgeleid. Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat met geen andere straf kan worden volstaan dan een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf die het reeds ondergane voorarrest van verdachte overstijgt. De rechtbank is van oordeel dat verdachte een essentiële functie vervulde. Dat gegeven in combinatie met zijn ontkennende proceshouding, de inkomsten die verdachte met zijn criminele werkzaamheden zal hebben verdiend en het daarmee nog altijd aanwezige recidiverisico en de recidive van verdachte, acht de rechtbank het van belang dat verdachte een hogere straf krijgt opgelegd dan de meeste medeverdachten in onderzoek Appel. Met betrekking tot de geldboete verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hiervoor heeft overwogen ten aanzien van de milieuschade en is daarmee van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde geldboete geenszins een verkapte ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel moet voorstellen, maar bestaat ter compensatie van de maatschappelijke kosten die door verdachte zijn veroorzaakt.
Alles afwegende legt de rechtbank verdachte een gevangenisstraf op voor de duur van 6 jaren, met aftrek van het reeds ondergane voorarrest en een geldboete ter hoogte van € 40.000,-, te vervangen door 235 dagen hechtenis.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.

10.VOORLOPIGE HECHTENIS

De rechtbank stelt voorop dat uit artikel 5 EVRM volgt dat verdachte het recht heeft om zijn proces in vrijheid af te wachten zolang hij niet veroordeeld is door een rechter. De rechtbank overweegt dat de voorlopige hechtenis van verdachte op enig moment is geschorst, omdat destijds de inhoudelijke behandeling nog lang op zich zou laten wachten en daarom het persoonlijk belang van verdachte zwaarder woog dan het maatschappelijk belang om verdachte gedetineerd te houden.
De rechtbank is van oordeel dat de omstandigheid die destijds aanleiding gaf om de voorlopige hechtenis van verdachte te schorsen, thans niet meer aan de orde is. Daarbij overweegt de rechtbank – met verwijzing naar de motivering van de strafoplegging – dat de ernstige bezwaren en de recidivegrond nog aanwezig zijn en de ernst van de veroordeling maakt dat de rechtbank van oordeel is dat het maatschappelijk belang bij het voortduren van de voorlopige hechtenis zwaarder weegt dan het persoonlijk belang van verdachte om een eventueel hoger beroep in vrijheid af te wachten.
De rechtbank wijst de vordering tot opheffing van de schorsing van de officier van justitie toe en heft het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte op met ingang van 13 april 2022 te 15:00 uur.

11.BESLAG

Teruggave aan verdachte
De rechtbank zal teruggave gelasten aan verdachte van de in beslag genomen voorwerpen, te weten:
- 1 STK Computer (G_608536);
- 1 STK Telefoontoestel (G_607765).

12.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 23, 24c van het Wetboek van Strafrecht en artikel 11b van de Opiumwet, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

13.BESLISSING

De rechtbank:
Ontvankelijkheid officier van justitie
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 7 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 6 jaren;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- veroordeelt verdachte tot een
geldboete van € 40.000,-,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 235 dagen;
Voorlopige hechtenis
-
heft ophet bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis
met ingang van 13 april 2022 te 15:00 uur;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de volgende voorwerpen:
  • 1 STK Computer (G_608536);
  • 1 STK Telefoontoestel (G_607765).
Dit vonnis is gewezen door mr. J.A. Spee, voorzitter, mr. J.G. van Ommeren en mr. P.M. Leijten, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Jaâter, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 april 2022.
Bijlage I: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
(zaaksdossier 1)
hij in of omstreeks de periode van 12 maart 2020 tot en met 30 juni 2020 te Herwijnen en/of Kerkenveld en/of Lelystad en/of Zwijndrecht en/of elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een organisatie, bestaande uit [medeverdachte 6] en/of [B] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 8] en/of [medeverdachte 9] en/of [medeverdachte 10] en/of een of meerdere anderen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten
- het opzettelijk bereiden en bewerken en verwerken en verkopen en afleveren en verstrekken en vervoeren en aanwezig hebben en vervaardigen van methamfetamine en/of cocaïne, zijnde (telkens) middelen als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I (zaaksdossier 3, 4, 5, 6, 7 en p. 4978 ev) en/of
- het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne, zijnde een middel als vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I (zaaksdossier 5);
(Art 11b Opiumwet, art 10 lid 3 Opiumwet, art 10 lid 4 Opiumwet, art 10 lid 5 Opiumwet, art 2 ahf/ond A Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet, art 2 ahf/ond D Opiumwet)
Bijlage II: Bewijsmiddelen

1.Productielocaties en opslagplaatsen

1.1.
[plaats 3]
In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] van de Landelijke Faciliteit Ontmantelen, staat onder meer het volgende:
Op vrijdag 6 juni 2020, omstreeks 05.20 uur en later hebben wij (…) een onderzoek ingesteld op het terrein en in enkele opstallen van het perceel [adres 3] te [plaats 3] . Op dit perceel bevindt zich aan de zijde van de [straat] het woonhuis met daaraan in noordelijke richting gelegen geschakelde opstallen bestaande uit een loods, schuren en in aanbouw zijnde loodsen. Tevens stonden op zowel links als aan de achterzijde van het terrein verspreidt tegen de erfgrens diverse zeecontainers opgesteld. [24]
Gezien vanuit de richting van de [straat] bevond zich in een gedeelte van een aan de woning geschakelde aanbouw links de aangetroffen productielocatie van de metamfetamine.
Links in deze gang bevond zich een douchebak en rechts een doorgang naar een ruimte die was ingericht als weeg/droogruimte. Recht tegenover de doorgang stond een henneptent waarin een bed stond. Rechts in de weeg/droogruimte was door middel van plastic en latten op de vloer een droogbak gemaakt. In deze droogbak stonden twee kunststof bakken met daarin metamfetamine. Rechts van de ingang stond een vrieskast en enkele ventilatoren. Op de vloer in deze ruimte stonden drie kunststofbakken met daarin metamfetamine nabij een tafelweegschaal. Tevens stond daarbij een doos met daarin 17 bakken metamfetamine inhoudende circa 1 kilogram metamfetamine. Links in de weeg/droogruimte bevond zich een doorgang die afsluitbaar was door middel van een blauw zeil. Deze doorgang gaf toegang tot een ruimte die was ingericht als kristallisatie ruimte. In deze ruimte stonden diverse speciekuipen, emmers, pannen, maatbekers, enkele centrifuges, een kookopstelling bestaande uit een open gasbrander aangesloten op een gasfles.
In diverse speciekuipen, emmers maatbekers werden vloeistoffen en/of substanties dan wel restanten van vloeistoffen en/of substanties aangetroffen die indicatief positief werden geïdentificeerd als zijnde stoffen vermeld in de Opiumwet.
Links van het perceel [adres 3] stonden aan de zijde van de aangetroffen productielocatie enkele zeecontainers. Deze zeecontainers werden gebruikt als opslagruimte. [25] In de containers werden diverse goederen, chemicaliën en middelen aangetroffen, die gerelateerd waren aan de productie van synthetische drugs. In dit geval de vervaardiging van methamfetamine.
Bij benadering werd door ons aangetroffen:
Circa 75,84 kilogram metamfetamine kristallen/poeder
Circa 1200 kilogram vermoedelijk l-metamfetamine
Circa 775 liter metamfetamine olie. [26]
1.2.
[plaats 4]
In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 3] van de Landelijke Faciliteit Ontmantelen, staat onder meer het volgende:
Op vrijdag 26 juni 2020 van omstreeks 11.58 uur en later heb ik (…) onderzoek verricht op de locatie [adres 4] te [plaats 4] . In de schuur geschakeld aan de boerderijwoning was vermoedelijk een productieplaats van verdovende middelen aangetroffen.
Omschrijving locatie
De locatie betreft een boerderijwoning met een geschakelde schuur en een aantal vrijstaande opstallen. De geschakelde schuur van de boerderijwoning, tevens te betreden via de woning, bestond uit een begane grond en een 1e verdieping.
Op de begane waren twee ruimtes in gebruik voor de opslag van chemicaliën gerelateerd aan de vervaardiging c.q. bewerking van (synthetische) drugs, namelijk ruimte [A] en ruimte [B]. [27] De 1e verdieping van de schuur was ingericht en in gebruik ten behoeve van de vervaardiging en bewerking van synthetische drugs, vermoedelijk metamfetamine. Deze ruimte wordt verder aangeduid met het kenmerk [L]. [28]
De aangetroffen goederen en chemicaliën zijn typische goederen en chemicaliën welke aangetroffen worden op locaties waar synthetische drugs vervaardigd of bewerkt worden. Ruimte [L] was gezien de aanwezigheid van de grote hoeveelheden chemicaliën en eindproduct metamfetamine ingericht en gebruikt voor de grootschalige vervaardiging en bewerking van metamfetamine (…). Op deze locatie werden in totaal 56,085 kilogram aan kristallen metamfetamine (indicatief) en 756,175 liter aan metamfetamine base (indicatief) (olie en deels olie met kristallen). [29]
1.3.
[plaats 5]
In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 4] van de Landelijke Faciliteit Ontmantelen, staat onder meer het volgende:
Op dinsdag 30 juni 2020 omstreeks 8.15 uur en later heb ik (…) een onderzoek ingesteld aan diverse goederen en chemicaliën, welke waren aangetroffen in een garagebox gelegen op perceel [adres 5] te [plaats 5] . [30]
Ter plaatse is het volgende aangetroffen:
900 gram metamfetamine
2 kg pseudoefedrine
4,595 kg phenetylamine
24 volle zakken wijnsteenzuur, totaal 600 kg
24 lege zakken wijnsteenzuur, wat neerkomt op 600 kg
4 emmers met wijnsteenzuur, totaal 100 kg
Zak met aluminiumfolie snippers
15 liter zoutzuur
40 liter methylthioglycolaat
10 kg kwikchloride
40 kg dimyristyl peroxy dicarbonaat. [31]
Het aantreffen van aluminiumfolie en kwikchloride past bij de productie van metamfetamine vanuit BMK via de aluminium amalgaam route. Het aantreffen van zoutzuur past bij het kristalliseren van de metamfetamine olie in kristallen. (Pseudo)efedrine is een geneesmiddel dat ook als grondstof gebruikt kan worden voor de productie van metamfetamine. [32]
1.4.
[plaats 6]
In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 5] staat onder meer het volgende:
Op 29 juni 2020 werd binnengetreden op grond van artikel 9 van de Opiumwet in de loodsen [adressen] te [plaats 6] . In de loodsen werd een grote afgeschermde ruimte aangetroffen, die kennelijk werd ingericht om als productielocatie voor de productie van synthetische drugs te gaan dienen.
Door medewerkers van de afdeling Forensische Opsporing (FO) van de Landelijk Eenheid werd een onderzoek ingesteld in de afgeschermde ruimte van de loods aan de [adres 6] in [plaats 6] .
Door medewerkers van de Landelijke Faciliteit Ondersteuning en Ontmantelen (LFO) werd eveneens een onderzoek ingesteld in de afgeschermde ruimte van de loods aan de [adres 6] in [plaats 6] . Zij stelden vast dat in deze locatie een productielocatie voor de productie van synthetische drugs in opbouw was. [33]

2.Criminele organisatie

In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 6] staat onder meer het volgende:
Uit het onderzoek is gebleken dat er vermoedelijk sprake is van een crimineel samenwerkingsverband (CSV) dat verantwoordelijk was voor het initiëren, opzetten en coördineren van de diverse productielocaties van verdovende middelen. Waarna dezelfde criminele organisatie zorg droeg voor een gecoördineerde verkoop van de eindproducten drugs. Teneinde de verkregen winst voor een gedeelte uit te keren aan de leden van de organisatie en de rest opnieuw te investeren waardoor de productie van verdovende middelen exponentieel kon groeien. De specialisatie van dit CSV was de productie van methamfetamine; de ‘ ijsjes ’, ‘ ice ’, ‘ pegels ’ van goede kwaliteit.
De leden van het CSV hebben zich toegelegd op methamfetamine, maar wanneer zich andere kansen voordoen, zoals cocaïne wassen, dan staan ze daarvoor open en overwegen om hun toekomst te verleggen.
De doelstelling om verdovende middelen te produceren en verhandelen, op dusdanige wijze dat de organisatie steeds blijft groeien en de omzet vermeerdert, wordt meermaals expliciet benoemd in Encrochat-gesprekken. [34]
In het bijgevoegde Excel-bestand Encrochat-berichten t.a.v. productielocatie methamfetamine [plaats 3] staat onder meer het volgende:
9 april 2020
[EncroChat-account 9]
Over rekening red hebben we het nog.
Daarom is die ketel ook grkoeld
[EncroChat-account 3]
We zijn al vanaf januari daar bezig
In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 6] staat onder meer het volgende:
De hoeveelheid dagelijkse Encrochat-berichten die de verdachten naar elkaar versturen over allerhande bezigheden die te maken hebben met de productie, handel en distributie van verdovende middelen, toont aan dat zij een groot gedeelte van hun tijd aan dit ‘werk’ besteden. Kennelijk hebben velen van hen er letterlijk een ‘dagtaak’ aan.
Men is dagelijks bezig met het opzetten, coördineren en runnen van de methamfetamine productielocaties. Wat hierbij opvalt, is de professionele en gestructureerde wijze waarmee er ‘onder de radar’ wordt geopereerd. Uit de bevindingen in het onderzoek blijkt dat er binnen deze structuur sprake is van een bepaalde rolspecificatie waarbij iedere deelnemer zorg draagt voor een onmisbaar onderdeel in het proces. Het heeft discipline, onderlinge afstemming en een groot netwerk van de deelnemers gevergd om een organisatie van deze aard en omvang in bedrijf te hebben en te houden. Daarbij werd deze organisatie lange tijd effectief onttrokken aan het oog van politie en justitie. [36]
Aan de hand van de financiën en de wijze waarop de verdachten betaald krijgen voor hun werkzaamheden, valt eveneens een hiërarchische structuur te ontwaren. [37]

3.Betrokkenheid criminele organisatie bij productielocaties en opslagplaatsen

In het bijgevoegde Excel-bestand Encrochat-berichten t.a.v. productielocatie methamfetamine [plaats 3] staat onder meer het volgende:
6 juni 2020
[EncroChat-account 10]
Maat gaat niet door
[EncroChat-account 6]
Meen je niet
[EncroChat-account 10]
Ja maat
[EncroChat-account 6]
Onze plek
Niemand gepakt
[EncroChat-account 10]
Jawel
[EncroChat-account 6]
Wees maar blij dat het wat trager ging
Van ons gepakt. Die mex toch niet
[EncroChat-account 10]
Jawel
Maar we kunne. Gewoon dokr maat
[EncroChat-account 6]
Welk hok is nu weg dan
Maar. Wat is er. Nu precies aan de hand
[EncroChat-account 10]
Waar ze de olie afdraaiden voor ons
[EncroChat-account 6]
Mexicanen
[EncroChat-account 10]
Yep
[EncroChat-account 6]
Pfff
Die jongen die bij mijn was
Of die niet
Maar met wat heb die ollie te maken dan
Die ollie is er toch nog
[EncroChat-account 10]
In preciepe niks
Maar zonder locatie ken je niet afmaken he
Maat je mag het tegen niemand zeggen he
Dat van oms was
[EncroChat-account 6]
Ik zeg niks [38]
In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 6] staat onder meer het volgende:
8 juni 2020
[EncroChat-account 14]
Hij zei me net dat dit was niet door de telefon iemand heeft tips aan popo gezegd over de locatie
(…)
(…)
[EncroChat-account 14]
(*Ivm herleidbaarheid is de afbeelding verwijderd.) [39]
(…)
(…)
[EncroChat-account 14]
(*Ivm herleidbaarheid zijn de afbeeldingen verwijderd.) [40]
In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 7] staat onder meer het volgende:
Op 26 juni 2020 werd er op het adres [adres 4] te [plaats 4] een productielocatie van verdovende middelen aangetroffen. [41]
[EncroChat-account 15] deelt verschillende afbeeldingen. [42]
7 juni 2020
[EncroChat-account 8]
Thank you
Is allemaal 2 die 1 is al weg.
[EncroChat-account 15]
734 fotos allemaal van die boer dat ie in de tuin aan het werk is hrb nu binnen gehangen. [43]
Hieronder wordt foto 18 uit PV AH-002-01 getoond. Er zijn een aantal rode cirkels weergegeven. Bij elk van deze cirkels staat een cijfer dat refereert aan een afbeelding die [EncroChat-account 15] aan [EncroChat-account 8] heeft gestuurd.
(*Ivm herleidbaarheid is de afbeelding verwijderd.)
Op 7 juni 2020 stuurt [EncroChat-account 15] de volgende afbeeldingen (1 en 2) door naar [EncroChat-account 8] . Deze afbeeldingen zijn vermoedelijk overeenkomstig met de rode cirkel 1 op foto 18 van PV AH-002-01. De overeenkomsten zijn onder andere:
- de houten kap boven het kookstel
- de witte kleine lamp die aan de houten kap is vastgemaakt
- het soort pan
- het kookstel dat naast de pan staat
- het tafeltje waar het kookstel op staat (de tegels, vorm en houten rand van het blad)
- de ondergrond (smalle houten planken) [44]
Afbeelding 1.
(*Ivm herleidbaarheid is de afbeelding verwijderd.).
Afbeelding 2.
(*Ivm herleidbaarheid is de afbeelding verwijderd.)
Op 7 juni 2020 stuurt [EncroChat-account 15] afbeelding 3 naar [EncroChat-account 8] . Deze afbeelding toont overeenkomsten met cirkel 2 van foto 18 van PV AH-002-01 . De overeenkomsten zijn onder andere:
- de roodzwarte pannen
- de blauwe grote emmer onder de tafel
- de metalen pan onder de tafel
- de houten planken op de vloer [45]
Afbeelding 3.
(*Ivm herleidbaarheid is de afbeelding verwijderd.)
Op 7 juni 2020 stuurt [EncroChat-account 15] afbeelding 4 naar [EncroChat-account 8] . Deze afbeelding toont vermoedelijk overeenkomsten met cirkel 3 van foto 18 van PV AH-002-01. De overeenkomsten zijn onder andere:
- de plastic emmer die voor een deel gevuld is met een donkere substantie
- de plastic vierkante emmer die achterin staat
- de houten ondervloer
- het blauwe vat met een wit etiket
- een witte emmer voor het blauwe vat
Afbeelding 4. [46]
(*Ivm herleidbaarheid is de afbeelding verwijderd.)
Hieronder wordt foto 15 uit PV AH-002-01 getoond. Ook is er een rode cirkel weergegeven. Bij deze cirkel staat een cijfer dat refereert aan een afbeelding die [EncroChat-account 15] aan [EncroChat-account 8] heeft gestuurd.
(*Ivm herleidbaarheid is de afbeelding verwijderd.)
Op 7 juni 2020 stuurt [EncroChat-account 15] de afbeelding 5 (zie hierna) door naar [EncroChat-account 8] . Deze afbeelding is
vermoedelijk overeenkomstig met de rode cirkel 1 op foto 15 van PV AH-002-01. De overeenkomsten zijn onder andere:
- de witte (vries)kist
- het rooster en de gele sticker/label aan de onderkant/zijkant van de vrieskist
- de groene Heineken krat op het vriezer
- de poot van de tafel naast de vrieskist
- de houten planken vloer [47]
Afbeelding 5. [48]
(*Ivm herleidbaarheid is de afbeelding verwijderd.)
In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 11] staat onder meer het volgende:
20 mei 2020
[EncroChat-account 4]
Goedemiddag [H]
Heb je nog ijsjes leggen
[EncroChat-account 15]
Ja maat
[EncroChat-account 4]
Hoeveel heb je er nog
[EncroChat-account 15]
Ik dacht nog 48 ofzo ik moet echt effe nakijken
[EncroChat-account 4]
Kun je mij dat laten weten aub ben met paar bestellingen bezig [49]
(…)
(…)
[EncroChat-account 4]
Kan je ze toevallig brengrn vrijdag? Of moeten we ze ophalen
[EncroChat-account 15]
Ok ja vrijdag brengen lukt wel
[EncroChat-account 4]
Oke top zou perfect zijn zelfde plek als laatst
(…)
(…)
21 mei 2020
[EncroChat-account 15]
Hoe laat wil je die stukken hebben morgen
[EncroChat-account 4]
Hoe laat voor jou uit kom
Het liefst rond 12 net als laatst [50]
(…)
(…)
[EncroChat-account 15]
Heb jij nog adres voor de zekerheid
[EncroChat-account 4]
Zelfde als laats
[adres 5] [plaats 5] [51]
In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 8] staat onder meer het volgende:
27 mei 2020
[EncroChat-account 2]
Jo maat waar moeten we wezen en moet vroeg mogelijk als het kan ivm met die koks
Dus zeg het maar
[EncroChat-account 16]
Zeg maar 9 uur
[EncroChat-account 2]
En waar is het?
[EncroChat-account 16]
[plaats 6] [adres 6] [52]

4.Identificaties gebruikers Encrochat accounts

4.1.
[EncroChat-account 2]
In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 8] staat onder meer het volgende:
Onderstaand chatgesprek vond plaats op 15 april 2020 tussen [EncroChat-account 2] @encrochat en
[EncroChat-account 4] @encrochat.com. [EncroChat-account 4] @encrochat.com feliciteert
@encrochat met zijn verjaardag. [EncroChat-account 2] noemt zich een dertiger. Uit onderzoek bleek dat [verdachte] geboren te zijn op [geboortedatum 1] -1981, en is dus 39 jaar.
15 april 2020
[EncroChat-account 4]
Ben je jarig schele
Gefeliciteerd jonge
Hoe oud ben je geworden 45
[EncroChat-account 2]
Teringlijer ben nog een dertiger [53]
Op 16 mei 2020 stuurt [EncroChat-account 2] een foto naar [EncroChat-account 8] @encrochat.com van
een (achter-) tuin waar een man bezig is met de opbouw van mogelijk een overkapping.
Op 5 april 2020 en 1 mei 2020 stond ingeschreven op het adres [adres 1] te [woonplaats] :
- [verdachte] , geboren op [geboortedatum 1] -1981
- [minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum 2] -2007
- [minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum 3] -2009
Uit onderzoek blijken [minderjarige 2] en [minderjarige 1] de kinderen van [verdachte] te zijn. [54]
Verdachte heeft onder meer het volgende verklaard:
V: Wat kun je ons vertellen over je woonsituatie?
A: (…) Ik woon daar samen met mijn 2 zonen. [55]
In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 8] staat onder meer het volgende:
In betreffend proces-verbaal werd een foto (hiernaast afgebeeld) opgenomen die op zaterdag 16 mei 2020 door ‘ [EncroChat-account 2] ’ verstuurd werd naar [EncroChat-account 8] @encrochat.com waarop te zien was dat een man bezig was een overkapping te bouwen in de (achter-) tuin.
Hierop is onderstaande aanvulling van toepassing:
Op dinsdag 30 juni 2020 omstreeks 06:52 uur werd (…) een doorzoeking verricht in de woning aan de [adres 1] te [woonplaats] . Hierbij werd in de woning de verdachte [verdachte] aangehouden. Tijdens deze doorzoeking werden er onder andere 2 foto’s van de tuin gemaakt. Op deze foto’s is een overkapping te zien die gezien de balkenstructuur en de locatie in de tuin, overeenkomt met de overkapping in aanbouw op de foto die [EncroChat-account 2] op 16 mei 2020 stuurde naar [EncroChat-account 8] @encrochat.com. Tevens is een deel van de schutting te zien die overeenkomt met de schutting die te zien is op de foto die verzonden werd naar [EncroChat-account 8] . [56]
4.2.
Bijnamen
In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 6] staat onder meer het volgende:
In dit proces-verbaal worden de eigen namen genoemd van de geïdentificeerde gebruikers van de diverse chataccounts.
Account
Gebruiker
Bijnamen in de chat
[EncroChat-account 9] @encrochat.com
[EncroChat-account 10] @encrochat.com
[medeverdachte 4]
[bijnaam 1]
[bijnaam 2]
[bijnaam 3]
[EncroChat-account 7] @encrochat.com
[EncroChat-account 8] @encrochat.com
[medeverdachte 5]
[bijnaam 4]
[bijnaam 5]
[bijnaam 6]
[bijnaam 7]
[bijnaam 8]
[EncroChat-account 11] @encrochat.com
[medeverdachte 8]
[bijnaam 9]
[bijnaam 10]
[bijnaam 11]
[EncroChat-account 3] @encrochat.com
[medeverdachte 6]
[bijnaam 12]
[EncroChat-account 4] @encrochat.com
[medeverdachte 3]
[bijnaam 13]
[EncroChat-account 5] @encrochat.com
[EncroChat-account 6] @encrochat.com
[medeverdachte 7]
[bijnaam 14]
[bijnaam 15]
[EncroChat-account 13] @encrochat.com
[medeverdachte 10]
[bijnaam 16]
[bijnaam 17]
[bijnaam 18]
[EncroChat-account 12] @encrochat.com
[medeverdachte 9]
[EncroChat-account 2] @encrochat.com
[verdachte]
[bijnaam 19]
[bijnaam 20]
[EncroChat-account 1] @encrochat.com
[medeverdachte 1]
[bijnaam 21] [57]
5.
Betrokkenheid [EncroChat-account 2] bij productielocaties en opslagplaatsen
In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 7] staat onder meer het volgende:
31 maart 2020
[EncroChat-account 16]
Is er nog kristal
[EncroChat-account 2]
Pff hou maar op ja 1 deze dagen die zwager was langs geweest of ik voortaan verkoop wil doen dan krijg ik alles van hun locatie. [58]
6 april 2020
[EncroChat-account 16]
Was er kristal begreep van onze vriend
[EncroChat-account 2]
Ja wordt gek thuis maat dus was ff eruit gegaan en ik denk vandaag weer ik krijg nu voortaan die hele verkoop heb die [bijnaam 3] en [bijnaam 7] gesproken
(…)
(…)
[EncroChat-account 2]
Jo maat morgenochtend om 0700 pak ik die ice aan van keuken [59]
6 april 2020
[EncroChat-account 4]
Oke ja want [bijnaam 12] vraag waar ze heen moeten
(…)
(…)
[EncroChat-account 9]
Heb [EncroChat-account 2] een stash?
[EncroChat-account 4]
Ja
[EncroChat-account 9]
Ok. […] is lastig zei je zelf al
En kost nix extra bij [EncroChat-account 2]
Jullie pqkken ze voor 6750€ en delen het. Laat [EncroChat-account 2] ze aanbieden. Dan blijft het bij ons rustig. Af rn toe een klantje via ons.
[EncroChat-account 4]
Oke dan ga ik het regelen met hem. [60]
(…)
(…)
[EncroChat-account 9]
[EncroChat-account 2] verkoop voor 7250€ toch
[EncroChat-account 4]
Dan krijgen we wr minimaal 7 voor bij [naam] bij [EncroChat-account 2] 6750
[EncroChat-account 9]
Komen we nog op 7000€ uit. Hij deel met jou toch
[EncroChat-account 4]
Ja oke dat wel
[EncroChat-account 9]
Nee [EncroChat-account 2] deel met jou
Hij mag ze verkopen als hij ze stash [61]
6 april 2020
[EncroChat-account 4]
Maat waar kan ik morgen day busje layen komen die ze breng
(…)
(…)
[EncroChat-account 4]
Dacht dat die bij mij garagebox zat die van jou
Hij wio ze morgen om 7.00 brengen 50 stuks
[EncroChat-account 2]
Ja ik heb daar nij die maat van me naast zijn huis nog een garage
[EncroChat-account 4]
Oke top beste maat als er iemand woon gewoon
[EncroChat-account 2]
En ik heb bij jou garagebox ook ja maar is 50k boete als ze daar drugs vinden of gs
(…)
(…)
[EncroChat-account 2]
Zit helemaal undercover
[EncroChat-account 4]
Kan je morhen 7.00?
52 stuks komen er
[EncroChat-account 2]
Ja zet me wekker gewoon he
Komt mooi uit want heb al verkocht ;-)
(…)
(…)
[EncroChat-account 4]
Ja hoeveel heb je er al verkocht dan
[EncroChat-account 2]
Ik heb al 9 en 9 en misschirn nog 9
[EncroChat-account 4]
7250 bied je ze aan ofniet
Dan hou ik die prijs ook aan
[EncroChat-account 2]
Ja maat [62]
In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 6] staat onder meer het volgende:
20 mei 2020
[EncroChat-account 9]
Heb je balans noorden voor mij
130k. [bijnaam 3] / [bijnaam 5]
62500,- [F]
42500,- [G]
Zo moet die trouwens he
[F] 62500
En vam die 130k geef ik jou en flap even wat leefgeld [63]
(…)
(…)
[EncroChat-account 4]
Dit is den nieuwe uitgave dan van gronibgen
[H] . 20.000
[H] . 90.000
Investering [bijnaam 5] / [I] . 130.000
Investering [F] . 62.500
Investering [G] . 42.500
Enndit de inkomsten
Startpot. 25.275.
10 [J] . 65.000.
3 [EncroChat-account 2] 19.500
40 [EncroChat-account 2] . 254.320.
4 [K] . 27.000
15 [EncroChat-account 2] 97.500
3 [J] 19.500.
5 lip. (2.25 betaal. 14.000 [64]
In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 10] staat onder meer het volgende:
23 april 2020
[EncroChat-account 4]
Maat voeg mijn maat ook even toe als je wil
[EncroChat-account 2]
Ik doe samen met hem de verkoop als je mij volgende keer niet te pakken krijg ofzo kan je hrt ook met hem bespreken
[EncroChat-account 17]
Oke maar voor nu gewoon met jou toch
[EncroChat-account 4]
Ja hij is er vanavond ook gewoon bij. [65]
In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 8] staat onder meer het volgende:
15 mei 2020
[EncroChat-account 9]
Wat is dat allemaal
[EncroChat-account 2]
Dat is allemaal boor die locatie met [plaats 7] maat
[EncroChat-account 9]
Gaat die nog door dan
[EncroChat-account 2]
Ja tuurlijk
[EncroChat-account 9]
We hadden toch 200k startgeld afgesproken
40k. de man
[EncroChat-account 2]
Beginnen qel klein
Maar vacuum alles gaan we zelf maken doen niks voor andere [66]
23 mei 2020
[EncroChat-account 9]
Maar [EncroChat-account 4] zeg dat ik heb gezegd dat jij niet meer hoef te delen. Ofdat julloe niet meer samendoen. Dat ik hem moet betalen????
[EncroChat-account 2]
Maar maakt niet uit jij gaat stijve krijgen volgende week als je alles ziet wat daar staat ben je dit alweer vefgtwen en die maat van me vreg of die mexicanen nog wat speciaals aan materiaal nodig hebbe
[EncroChat-account 9]
Kijk er is veel vraag nu. Heel veel. Als jullie gewoon op 7k zetten [67]
23 mei 2020
[EncroChat-account 2]
Donderdag afspraak met [plaats 7] jij gaat stijve krijgen van wat daar allemaal staat
(…)
(…)
[EncroChat-account 2]
Ja maat te ziek voor woorden heb al spullen gezien
Ketels warwn alleen al 90k
[EncroChat-account 8]
Gek
Knallen
[EncroChat-account 2]
Ja maat geloof jij gaat gek worden en je let niks als je binne. Kom slaap vertrek heeft tie airco’s alles laten hangen dikke keuken om te koken geloof 200m2 slaapplek en 4 hokmem hun hok ia 80m2
[EncroChat-account 8]
Gek
Dat wordt een klapper
En de grensen gaan weer open gelujk een dubbele ploeg in [68]
27 mei 2020
[EncroChat-account 10]
Heb je adres voor morgen
Waar we af spreken. Ik neem aan dat wr hun niet met eigen auto latrn rijden
[EncroChat-account 2]
[adres 6] [69]

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 15 maart 2021, genummerd PL0900-2020149453, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 9233. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Wanneer naar een processtuk wordt verwezen dat afzonderlijk is toegevoegd, wordt hieraan (A) toegevoegd.
2.Proces-verbaal aanvraag bevel binnendringen en onderzoek doen geautomatiseerd werk (A).
3.Proces-verbaal aanvraag bevel binnendringen en onderzoek doen geautomatiseerd werk (A).
4.Een proces-verbaal van onderzoek, p. 2733 en 2734.
5.Een proces-verbaal van onderzoek, p. 2740 en 2741.
6.Een proces-verbaal van onderzoek, p. 2733 en 2734.
7.Een proces-verbaal van veiligstellen, p. 2753 en 2754.
8.HR 5 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL5629, r.o. 4.4.1.
9.Rb Rotterdam 16 april 2012, ECLI:NL:RBROT:2012:BW3203.
10.EHRM 25 mei 2021, 58170/13, 62322/14 & 24960/15 (Big Brother Watch e.a. t. het Verenigd Koninkrijk) par. 497.
11.Kamerstukken II 2015/2016, 34372, nr. 3, par. 2.3.2.
12.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 11.
13.Rechtbank Midden-Nederland, 23 juli 2020, ECLI:NL:RBMNE:2020:4819.
14.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 11.
15.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 11.
16.Een proces-verbaal van bevindingen, p. 2765.
17.Een proces-verbaal van bevindingen, p. 2764.
18.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 949 en 950.
19.Hof van Justitie van de Europese Unie 6 oktober 2020, C-511/18, C-512/18 en C-520/18 (
20.Hof van Justitie van de Europese Unie 22 juni 2021 B tegen Latvijas Republikas Saiema, ECLI:EU:C:2021:504, rechtsoverwegingen 69-72.
21.Zie voor dit kader de uitspraak van Afdeling bestuursrechtspaak van de Raad van State van 23 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:571, rechtsoverweging 7.1.
22.NFI-rapportage ‘Sporenbeschrijving van EncroChat uit de 26Lemont gegevens in Hansken’ d.d. 17 maart 2021, NFI-rapportage ‘Onderzoek naar volledigheid en correctheid van Encrochatberichten verzameld met een technisch hulpmiddel’ d.d. 25 januari 2021 en NFI-rapportage ‘Onderzoek naar volledigheid van Encrochat berichten in de Flamenco dataset’ d.d. 3 februari 2022.
23.NFI-rapportage ‘Onderzoek naar volledigheid en correctheid van Encrochatberichten verzameld met een technisch hulpmiddel’ d.d. 25 januari 2021.
24.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 3395.
25.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 3396.
26.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 3397.
27.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 3512.
28.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 3513.
29.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 3514 en 3515.
30.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 4782.
31.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 4784.
32.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 4785.
33.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 5342.
34.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 41.
35.Een schriftelijk bescheid, inhoudende een Excel-bestand Encrochat-berichten t.a.v. productielocatie methamfetamine [plaats 3] , nummer 5587 t/m 5590 (A).
36.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 61 en 62.
37.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 73.
38.Een schriftelijk bescheid, inhoudende een Excel-bestand Encrochat-berichten t.a.v. productielocatie methamfetamine [plaats 3] , nummer 15778 t/m 15856 (A).
39.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 3030.
40.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 3031.
41.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 3551.
42.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 3553.
43.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 3554 tot en met 3560.
44.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 3561.
45.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 3562.
46.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 3563.
47.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 3564.
48.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 3565.
49.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 3678.
50.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 3679.
51.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 3680.
52.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 5000.
53.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 543.
54.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 545.
55.Een proces-verbaal van verhoor van verdachte [verdachte] , pagina 574.
56.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 550.
57.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 38 en 39.
58.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 3167.
59.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 3168.
60.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 3151 en 3152.
61.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 3152.
62.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 3153 en 3154.
63.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 3622.
64.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 3623.
65.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 5025.
66.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 4987.
67.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 49896.
68.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 4998.
69.Een proces-verbaal van bevindingen, pagina 5001.