ECLI:NL:RBMNE:2022:5672

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 december 2022
Publicatiedatum
28 december 2022
Zaaknummer
16/070879-22; 16/244361-21 (vord. tul) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M.J. van der Meer
  • A.P. Altena
  • A.C. Vingerling
  • E.J. Overwater
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging zware mishandeling, wederrechtelijke vrijheidsberoving, bedreiging, vernieling en mishandeling met vrijspraak voor poging doodslag

Op 28 december 2022 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder poging zware mishandeling, wederrechtelijke vrijheidsberoving, bedreiging, vernieling en mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van poging doodslag, maar heeft hem wel veroordeeld tot een gevangenisstraf van twaalf maanden en tbs met dwangverpleging opgelegd. De zaak kwam aan het licht na een incident op 20 december 2021, waarbij de verdachte zijn ex-partner, aangeduid als [slachtoffer 1], ernstig heeft mishandeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte haar bij de keel heeft gepakt, haar heeft geslagen en geschopt, en haar heeft bedreigd met een fles met scherpe punten. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte zijn andere partner, aangeduid als [slachtoffer 2], op 9 februari 2022 heeft mishandeld. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer 1], toegewezen tot een bedrag van € 3.626,00, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf afgewezen, omdat deze niet opportuun werd geacht in het licht van de huidige strafoplegging.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16/070879-22; 16/244361-21 (vord. tul) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 28 december 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1991] te [geboorteplaats] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
gedetineerd in de [verblijfplaats] ,
(hierna: verdachte).

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op 13 juli 2022, 5 oktober 2022 en 14 december 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.P. Altena en van hetgeen verdachte en zijn raadsman, mr. A.C. Vingerling, advocaat te Utrecht, alsmede de benadeelde partij, en haar advocaat mr. E.J. Overwater, advocaat te Bussum, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1 primair
op 20 december 2021 te Utrecht heeft geprobeerd [slachtoffer 1] te doden (
impliciet primair)of zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
(impliciet subsidiair);
Feit 1 subsidiair
op 20 december 2021 te Utrecht [slachtoffer 1] heeft mishandeld;
Feit 2
op 20 december 2021 te Utrecht [slachtoffer 1] van haar vrijheid heeft beroofd;
Feit 3
op 20 december 2021 te Utrecht [slachtoffer 1] heeft bedreigd door een fles met scherpe punten te tonen;
Feit 4
op 20 december 2021 te Utrecht de bril en mobiele telefoon van [slachtoffer 1] heeft vernield;
Feit 5 primair
op 9 februari 2022 te Utrecht heeft geprobeerd zijn levensgezel [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
Feit 5 subsidiair
op 9 februari 2022 te Utrecht zijn levensgezel [slachtoffer 2] heeft mishandeld.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de feiten 1 impliciet primair, 2, 3, 4 en 5 subsidiair wettig en overtuigend te bewijzen. De standpunten van de officier van justitie worden, voor zover van belang voor de beoordeling, besproken in paragraaf 4.3.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor feit 1 primair, feit 2 tot en met feit 4 en voor feit 5 primair.
De verdediging heeft zich ten aanzien van feit 1 primair op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde feitelijke handelingen niet kunnen worden gekwalificeerd als poging doodslag (impliciet primair) dan wel poging zware mishandeling (impliciet subsidiair). Verdachte dient derhalve vrijgesproken te worden van het onder feit 1 primair tenlastegelegde.
De overige feiten – feit 1 subsidiair en feit 5 subsidiair – kunnen volgens de raadsman wettig en overtuigend worden bewezen, zij het dat aangeefster [slachtoffer 2] niet als levensgezel kan worden gekwalificeerd. Voor zover relevant voor de beoordeling worden de standpunten van de verdediging besproken in paragraaf 4.3.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak feit 1 impliciet primair en feit 5 primair
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 impliciet primair en 5 primair ten laste gelegde heeft begaan. De rechtbank legt hieronder uit waarom zij tot dat oordeel komt.
Feit 1 impliciet primair (poging doodslag)
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of verdachte met zijn gedragingen (voorwaardelijk) opzet op de dood van aangeefster had. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedragingen de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roepen, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het moet gaan om een reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid dat het gevolg intreedt. Voorts is van belang dat naar vaste rechtspraak bepaalde handelingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg, dat het niet anders kan, dan dat degene die de handelingen heeft verricht, de aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat verdachte aangeefster (onder meer en al dan niet met kracht) bij de keel heeft gegrepen en deze dicht heeft geknepen, meermalen aan het haar over de grond heeft gesleept, plukken uit het haar heeft getrokken, met het hoofd tegen de wc-pot en muur heeft geslagen en meermalen heeft geslagen en geschopt tegen het lichaam. Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting niet kan worden vastgesteld dat deze gedragingen – ook niet in onderlinge samenhang bezien – tot een aanmerkelijke kans op het overlijden van [slachtoffer 1] leiden. De handelingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm ook niet worden aangemerkt zozeer gericht te zijn op de dood van aangeefster, dat het niet anders kan dan dat verdachte met deze handelingen de aanmerkelijke kans op de dood van aangeefster heeft aanvaard. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder feit 1 impliciet primair tenlastegelegde.
Feit 5 primair
De rechtbank stelt op basis van de stukken in het dossier het volgende vast. Aan verdachte is ten laste gelegd dat hij heeft gepoogd [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door haar (al dan niet met kracht) in de rug te trappen, in het gezicht te spugen, aan de haren te trekken, met een handdoek dan wel spijkerbroek te slaan en bij de keel vast te pakken. Met de officier van justitie en de verdediging, is de rechtbank van oordeel dat slechts een gedeelte van de ten laste gelegde feitelijke handelingen wettig en overtuigend te bewijzen is (zie hierna onder feit 5 subsidiair) en dat deze handelingen – zowel individueel als in onderlinge samenhang bezien – niet kunnen worden beschouwd als een poging tot zware mishandeling. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het onder feit 5 primair tenlastegelegde.
Feit 5 subsidiair – partiële vrijspraak
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat aangeefster geen levensgezel in de zin van artikel 304 van het Wetboek van Strafrecht is. Uit jurisprudentie volgt dat hiervoor vereist is dat er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking van een zekere hechtheid. Het moet gaan om een relatie die qua hechtheid vergelijkbaar is met die tussen echtgenoten of geregistreerde partners (HR 14 september 2021, ECLI:NL:HR:2021:1251). Dat is niet het geval. Doorslaggevend daarvoor is dat aangeefster bij zowel de politie als de rechter-commissaris heeft verklaard dat er vanaf de aanvang van de relatie een (wederzijds) gebrek aan vertrouwen was en zij ook regelmatig elders verbleef om contact met verdachte te mijden, al dan niet wegens agressief gedrag van verdachte. Ook uit de verklaringen van verdachte volgt dat hij regelmatig elders verbleef en dat hij de omgang met aangeefster meer als daten beschouwde dan als een bestendige relatie. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het bestanddeel ‘levensgezel’.
4.3.2
Bewezenverklaring van de overige feiten
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder de feiten 1 impliciet subsidiair, 2, 3, 4 en feit 5 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan. [1] De bewijsmiddelen worden telkens, ook in hun onderdelen, slechts gebruikt ter bewijs van het feit of de feiten, waarop ze gezien hun inhoud betrekking hebben.
Feit 1 impliciet subsidiair tot en met feit 4 (jegens [slachtoffer 1] )
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1 impliciet subsidiair tot en met feit 4
De aangifte van [slachtoffer 1]
Ik ben op 20 december 2021 naar [verdachte] toegegaan. [verdachte] was op dat moment op de [adres] te [plaats] . Ik hoorde dat [verdachte] de deur op slot draaide. Ik zei tegen [verdachte] dat ik weg wilde. Ik hoorde [verdachte] zeggen: "Je blijft hier en je mag niet weg". Ik herhaalde een aantal keren dat ik wegwilde. Ik hoorde [verdachte] zeggen dat ik niet weg mocht en dat ik moest blijven zitten. Ik stond op en ik zei: " [verdachte] ik wil naar huis, laat mij gaan". Ik zag en voelde dat [verdachte] mij een duw gaf. Dit herhaalde zich een aantal keer. Telkens herhaalde ik: " [verdachte] ik wil echt weg, laat mij gaan". [verdachte] gaf mij nu een harde duw. Ik viel op de grond. Mijn bril viel ook op de grond. Zonder bril zie ik echt bijna niets. [verdachte] pakte mijn bril en gooide deze weg. Ik zei: " [verdachte] ik wil echt weg". Ik zag en voelde dat [verdachte] mij met kracht en een volle vuist op mijn arm sloeg. Het lukte mij niet om het raam te openen. [verdachte] sleepte mij weer weg bij het raam. Ik heb [verdachte] gesmeekt om mij te laten gaan. Maar ik kon niet voorbij [verdachte] komen. Steeds als ik opstond werd ik geduwd. Ik zag en voelde dat [verdachte] mij bij mijn keel greep. [2] Ik voelde dat [verdachte] mijn keel dichtkneep. Ik voelde dat ik geen lucht meer kreeg. Ik dacht dat ik zou stikken. Ik voelde dat ik op de grond viel. Toen ik op de grond lag voelde ik dat [verdachte] mijn haar vast pakte. Ik voelde dat [verdachte] mijn hoofd tegen de wc-pot en de muur sloeg. Ik voelde enorme pijn aan mijn hoofd. Ik voelde dat [verdachte] mij opnieuw bij mijn keel vastpakte. Ik voelde dat hij opnieuw mijn keel dichtkneep. Ik voelde dat ik opnieuw geen lucht kreeg. Ik voelde dat ik opnieuw op de grond viel. Ik voelde dat [verdachte] mij overal tegen mijn lichaam trapte en sloeg. Ik voelde dat [verdachte] mij aan mijn haren door de gang heen sleepte. Ik had heel veel pijn aan mijn haar. Ik zag dat er haarlokken op de grond vielen. Ik zag en voelde dat [verdachte] mij aan mijn haar naar de slaapkamer sleepte. Ik zag en voelde dat [verdachte] mijn hoofd aan mijn haren naar beneden trok. [verdachte] sleepte mij aan mijn haren naar de woonkamer. [verdachte] dreigde mij met een fles te slaan. Ik zag dat er op de fles een soort spikes zaten. De fles was versierd met scherpe punten. Ik hoorde [verdachte] schreeuwen: "Als je nu niet luistert ga ik je hiermee slaan". [verdachte] pakte weer mijn bril en brak mijn bril in twee stukken. [verdachte] bleef maar slaan en schoppen. Ik zag en voelde dat [verdachte] mij overal op mijn lichaam sloeg en trapte. Ik zag en voelde dat [verdachte] mij ook met een paraplu sloeg. [3]
Het verhoor [slachtoffer 1] bij de rechter-commissaris
V: De officier van justitie heeft een paar vragen toegestuurd. Ik vind het zelf niet nodig dat u weer opnieuw vertelt over het geweld waar u in de aangifte al over heeft verklaard. Kunt u wel aangeven met hoeveel kracht de geweldshandelingen zijn gepleegd?
A: Hij heeft mij aan mijn haar getrokken. Hij heeft haar uit mijn hoofd getrokken. Hij heeft mij tegen de wc aangegooid. Hij heeft mij geslagen met een paraplu. Hij heeft mij met harde vuisten in elkaar geslagen.
V: En dat was hard?
A: Ja. [4]
Een letselverklaring van [A] over [slachtoffer 1]
Lichamelijk onderzoek
Hoofd: afdrukken van handpalmen zichtbaar op beide wangen. Striemen in de hals. Pijnlijk kaakkopje links, kan mond niet volledig openen. Gehele hoofdhuid zeer pijnlijk, met name aan linkerzijde. CWK geheel drukpijnlijk.
Abdomen: onderin drukpijnlijk.
Extremiteiten: schouder links geheel drukpijnlijk, bewegingen antalgische beperkt, hematoom zichtbaar op bovenarm.
Linker bovenbeen: hematoom zichtbaar binnenzijde. Overige gb.
Conclusie
Multipele hematomen over het lichaam. [5]
Een proces-verbaal van bevindingen van 2 april 2022
Ik zag [slachtoffer 1] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1] ) aan het hyperventileerde was en dat zij niet rustig kon ademhalen. Wij konden ook niet met haar communiceren, omdat ze zo in shock was. Ik zag dat zij ook striemen rondom haar nek en hals had. Dit waren een soort rode bloeduitstortingen. Vervolgens zag ik dat zij moest overgeven. Ik zag dat er bloed bij het braaksel zat. [6]
Een verklaring van [slachtoffer 2]
A: Hij (de rechtbank begrijpt: verdachte [verdachte] ) kwam naar mijn woning aan de [adres] [plaats] . [7]
V: Heb jij in je huis een fles met daaraan scherpe punten staan?
A: Ja dat klopt. Dat is een lege wodka fles met lampje in. Hij is zilver en daar zitten spikes aan. [8]
De verklaring van verdachte
Op 20 december 2021 bevond ik mij samen met [slachtoffer 1] in de woning aan de [adres] te [plaats] . [9]
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1 impliciet subsidiair tot en met feit 4
Poging zware mishandeling (feit 1 impliciet subsidiair)
De rechtbank is met de raadsman van oordeel dat – naar vaste jurisprudentie – het dichtknijpen van de keel op zichzelf niet volstaat om te spreken van een poging om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. In dit geval kan niet worden vastgesteld met welke kracht en hoe lang de keel dichtgeknepen is geweest. Echter is de rechtbank van oordeel dat alle gedragingen van verdachte zoals vermeld onder 4.3.1 in onderlinge samenhang bezien, naar hun uiterlijke verschijningsvorm, zozeer gericht zijn op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, dat het ervoor kan worden gehouden dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen voor het tegendeel is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank acht het onder feit 1 impliciet subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Bewijsminimum (feit 2 tot en met 4)
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat feit 2 tot en met feit 4 niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden vanwege het ontbreken van voldoende steunbewijs. De stelling dat verdachte deze feiten heeft gepleegd berust immers slechts op de verklaring van
[slachtoffer 1] .
Zoals de verdediging terecht heeft opgemerkt, kan het bewijs dat een verdachte een ten laste gelegd feit heeft begaan niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering verbiedt de rechter tot een bewezenverklaring te komen als de verklaring van één getuige op zichzelf staat en onvoldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
De rechtbank stelt op basis van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende vast. Aangeefster is in een woning door verdachte fors mishandeld, waarna aangeefster in een hevige gemoedstoestand buiten de woning wordt aangetroffen. Bij aangeefster wordt letsel waargenomen bestaande uit (onder meer) afdrukken van handpalmen in het gezicht, striemen in de halsstreek en bloed in het braaksel.
De rechtbank is van oordeel dat de feiten 2 tot en met 4 wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. Doorslaggevend daarvoor is het volgende. Allereerst is van belang dat deze feiten gelijktijdig en op dezelfde plek hebben plaatsgevonden als het onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde. Voor het onder 1 impliciet subsidiair ten laste gelegde feit is (ruim) voldoende (steun)bewijs aanwezig. Ten tweede is van belang dat de staat waarin [slachtoffer 1] buiten de woning is aangetroffen (kort gezegd: in shock en hyperventilerend) ook steun biedt voor hetgeen onder de feiten 2 tot en met 4 ten laste is gelegd.
Tot slot acht de rechtbank onderhavige zaak vergelijkbaar met de casus waar de Hoge Raad eerder over heeft geoordeeld. [10] De Hoge Raad nam geen schending aan van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering in een zaak waarin de verdachte werd vervolgd voor verkrachting en bedreiging van zijn vriendin met geweld, ondanks dat alleen de verklaring van de vriendin betrekking had op de bedreiging. Van belang was hier dat die bedreiging met geweld had plaatsgevonden tijdens de verkrachting (doch afzonderlijk ten laste gelegd) en voor de verkrachting zelf wel voldoende aanvullend bewijs beschikbaar was.
Feit 5 subsidiair (jegens [slachtoffer 2] )
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 5 subsidiair
Een verhoor van [slachtoffer 2]
Op 9 februari 2022 kwam hij (de rechtbank begrijpt: [verdachte] ) naar mijn woning aan de [adres] [plaats] . [11] Ik zag en voelde dat [verdachte] aan mijn haren trok. Hij trok mijn hoofd aan mijn haren naar voren. Op een gegeven moment liet hij mijn haren los. Daarna gaf hij mij een klap tegen mijn linker wang. [12] Hij heeft mij met een hand bij mijn keel vast gepakt. [13]
Het verhoor van [slachtoffer 2] bij de rechter-commissaris
V: Bij de keel pakken, is dat één keer of meermaals gebeurd?
A: Dat is één keer gebeurd.
V: Was dat met kracht?
A: Ja, dat was wel met kracht. [14]
Een verklaring van getuige [getuige]
A: Ik weet dat het ’s nachts was, ongeveer om 4.30 uur. Ik dat het [slachtoffer 2] belde en ik nam de telefoon op. Ik hoorde dat ze zwaar overstuur was en bijna geen adem kon halen, ze kwam niet uit haar woorden. Ik hoorde haar zeggen: "Help, help, bel politie”. Verder hoorde ik dat ze zei dat ze in elkaar werd geslagen door [verdachte] .
V: Hoe waren de kinderen eronder?
A: Toen [slachtoffer 2] mij belde dat ik de politie moest bellen, hoorde ik de kinderen op de achtergrond huilen en schreeuwen toen ik haar aan de lijn had.
V: Wat voor letsel heb jij bij [slachtoffer 2] gezien?
A: Die nacht zelf: rood bij haar nek, en bij haar hoofd een beetje rood. Rondom haar nek, je zag echt een beetje een afdruk van 2 handen om haar nek. Je zag een beetje waar de vingers hadden gestaan.
V: Waar zaten die plekken op haar armen en benen?
A: Volgens mij op haar rechter bovenarm, deze was paars uitgeslagen. En op haar rechterbeen net boven haar knie, die was ook paars. De plekken hadden de vorm van een duim, deze grootte was het ongeveer op beide plekken. [15]

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Feit 1 impliciet subsidiair
op 20 december 2021 te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer 1] :
- meerdere malen (met kracht) bij de keel heeft vastgepakt en die keel heeft dichtgeknepen waarna voornoemde [slachtoffer 1] ten val is gekomen en
- vervolgens meerdere malen aan het haar over de grond heeft gesleept en/of getrokken en
- plukken haar uit het hoofd heeft getrokken en;
- met kracht met het hoofd tegen de wc-pot en de muur heeft geslagen en
- meerdere malen met kracht heeft geduwd en geslagen (met een paraplu) en geschopt en gestompt tegen het lichaam, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2
op 20 december 2021 te [plaats] , meermalen opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, in een woning gelegen aan de [straat] , door:
- die [slachtoffer 1] uit te nodigen in die woning en vervolgens de voordeur van die woning op slot te draaien en
- dreigend tegen die [slachtoffer 1] te zeggen “je blijft hier en je mag niet weg” en “blijf zitten” en
- de bril van die [slachtoffer 1] weg te gooien en te breken waarna zij geen goed zicht had en
- meerdere malen die [slachtoffer 1] weg te halen/trekken bij de deur en/of het raam;
Feit 3
hij op of omstreeks 20 december 2021 te [plaats] , , [slachtoffer 1] heeft bedreigd met zware mishandeling, door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen " Als je nu niet luistert ga ik je hiermee slaan", en daarbij een fles met spikes/scherpe punten aan die voornoemde [slachtoffer 1] te tonen;
Feit 4
op 20 december 2021 te [plaats] , opzettelijk en wederrechtelijk een bril die geheel aan
[slachtoffer 1] toebehoorde heeft vernield;
Feit 5 subsidiair
op 9 februari 2022 te [plaats] , [slachtoffer 2] , heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] :
- met kracht aan het haar te trekken en
- te slaan tegen het gezicht en
- met kracht bij de keel vast te pakken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Feit 1 impliciet subsidiair
poging zware mishandeling;
Feit 2
opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden, meermalen gepleegd;
Feit 3
bedreiging met zware mishandeling;
Feit 4
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel aan een ander toebehoort, vernielen;
Feit 5 subsidiair
mishandeling.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van de door de officier van justitie bewezen geachte poging tot doodslag te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. In het geval de rechtbank de poging tot zware mishandeling bewezen zal verklaren, heeft de officier van justitie gevorderd een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 18 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. In beide gevallen eist de officier van justitie oplegging van de maatregel terbeschikkingstelling (hierna: tbs) met verpleging van overheidswege (hierna: dwangverpleging) van ongemaximeerde duur.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat tbs met dwangverpleging juridisch niet mogelijk is gelet op de volgens de verdediging bewijsbare feiten. Indien de rechtbank meer of andere feiten wettig en overtuigend bewezen acht, meent de verdediging dat oplegging van een dergelijke maatregel niet passend is en dat onderzocht moet worden of er minder vergaande alternatieven mogelijk zijn zoals tbs met voorwaarden dan wel bijzondere voorwaarden in het kader van een voorwaardelijke straf.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling, wederrechtelijke vrijheidsberoving, bedreiging, vernieling en mishandeling. Dit betreffen zeer ernstige en heftige feiten in het algemeen, maar deze feiten hebben in het bijzonder een grote impact gehad op met name het slachtoffer [slachtoffer 1] . Hoewel de slachtoffers niet zijn te kwalificeren als levensgezel van verdachte, zijn de feiten gepleegd in een huiselijke setting jegens vrouwen met wie hij een intieme of seksuele relatie heeft gehad. De mishandeling van [slachtoffer 2] heeft bovendien plaatsgevonden in haar woning in het bijzijn van haar kinderen. De woning is bij uitstek de plek waar het slachtoffer en haar kinderen zich veilig zouden moeten voelen. Dat de kinderen hebben meegekregen dat verdachte hun moeder heeft mishandeld, moet zeer beangstigend voor hen zijn geweest. Ook moeten de gebeurtenissen grote impact hebben gehad op omwonenden, in het bijzonder de getuige die slachtoffer
[slachtoffer 1] direct na de gebeurtenissen heeft opgevangen. Daarnaast zijn de feiten jegens beide slachtoffers gepleegd in een kort tijdsbestek.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het uittreksel justitiële documentatie van verdachte van 18 oktober 2022, waaruit blijkt dat verdachte in de afgelopen vijf jaren is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het pro Justitia rapport van 17 november 2022, opgesteld door T. ’t Hoen, psycholoog, en A.Z. Botermans, psychiater. Daaruit blijkt dat bij verdachte sprake is van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met narcistische trekken, psychopathie en een stoornis in het gebruik van middelen. De beschreven psychische stoornissen waren ook ten tijde van het ten laste gelegde aanwezig. Op grond hiervan adviseren de onderzoekers om het bewezenverklaarde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Om het hoge recidiverisico in te perken is het noodzakelijk dat verdachte langdurig wordt behandeld in gestructureerde klinische setting met hoog beschermingsniveau. Daarbij merken zij het volgende op. Het ontbreekt verdachte aan ziektebesef en zelfinzicht. Zijn motivatie voor behandeling is oppervlakkig en instrumenteel. Verdachte heeft gedurende dit onderzoek zelf meermaals verzocht om het opleggen van voorwaarden, maar bij een gebrek aan probleembesef en enig inzicht in de eigen problematiek is dit geen haalbare optie. In het reclasseringsrapport van 17.09.2018 staat daarnaast uitgebreid beschreven dat verdachte zich van 2010 tot 2018 (bijna) nooit aan opgelegde voorwaarden of gemaakte afspraken heeft gehouden. Het opnieuw opleggen van voorwaardelijke maatregelen wordt ingeschat als onvoldoende intensief en niet haalbaar om het recidiverisico duurzaam te verlagen. De onderzoekers adviseren derhalve aan verdachte op te leggen de maatregel van tbs met dwangverpleging.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het op 7 december 2022 opgestelde reclasseringsadvies. De reclasseringswerker, [B] , conformeert zich aan het oordeel gegeven in het pro Justitia rapport.
Gevangenisstraf
Naar het oordeel van de rechtbank is, gelet op de ernst van het feit, slechts een gevangenisstraf passend. De rechtbank heeft daarnaast rekening gehouden met de omstandigheid dat de feiten verminderd aan verdachte kunnen worden toegerekend.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden passend en geboden.
Terbeschikkingstelling
Gezien het advies van de psycholoog en psychiater neemt de rechtbank de conclusie dat het noodzakelijk is dat verdachte wordt behandeld voor zijn stoornissen over. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld binnen welk kader die hulpverlening moet en kan worden aangeboden. Verdachte heeft zich in het verleden, blijkens de rapportage, nimmer aan voorwaarden gehouden en hulpverlening is dan ook nooit van de grond gekomen. Gelet daarop acht de rechtbank, met de rapporteurs, behandeling in het kader van tbs met voorwaarden dan wel in het kader van een voorwaardelijke straf niet haalbaar.
Aan de wettelijke voorwaarden voor het opleggen van tbs met dwangverpleging is voldaan. De bewezenverklaarde feiten poging zware mishandeling en wederrechtelijke vrijheidsberoving zijn misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan vier jaren is gesteld en het bewezenverklaarde feit bedreiging wordt genoemd in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht. Ook bestonden bij verdachte tijdens het begaan van het bewezen verklaarde feit ziekelijke stoornissen van de geestvermogens. Verder is de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel eist. De rechtbank acht de problematiek van verdachte zodanig dat het vanuit veiligheidsoogpunt onverantwoord is om hem onbehandeld terug te laten keren in de maatschappij. Verdachte heeft zich immers schuldig gemaakt aan ernstige feiten en de deskundigen hebben het recidiverisico, zonder behandeling, ingeschat als hoog.
Verdachte dient op grond van het voorgaande ter beschikking te worden gesteld en van overheidswege te worden verpleegd voor de bewezen verklaarde poging zware mishandeling, wederrechtelijke vrijheidsberoving en bedreiging. De rechtbank overweegt dat de maatregel van tbs zal worden opgelegd voor een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit betreft het onder feit 1 impliciet subsidiair bewezen verklaarde feit poging zware mishandeling. De maatregel kan daarom langer duren dan vier jaren.
Ultimum remedium
De rechtbank merkt op dat de door de verdediging geponeerde stelling dat de oplegging van tbs met dwangverpleging een
ultimum remediumis, niet uit de wet volgt. Voor de vraag of tbs moet worden opgelegd dient te worden vastgesteld dat wordt voldaan aan de wettelijke eisen van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht. Voor de vraag of een bevel moet worden gegeven dat de terbeschikkinggestelde van overheidswege wordt verpleegd, dient te worden vastgesteld dat wordt voldaan aan de wettelijke eisen in artikel 37b van het Wetboek van Strafrecht. Het gaat daarbij om het opleggen van de meest passende maatregel in de specifieke situatie. Overwogen moet worden of de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen die verpleging eist. De wet eist niet dat eerst een minder ingrijpende sanctie (straf of maatregel) moet worden opgelegd dan wel een vrijwillig of minder ingrijpend behandeltraject moet worden gevolgd alvorens de maatregel tbs met dwangverpleging kan worden opgelegd. Voor deze verdachte geldt dat het elimineren van de risico’s op herhaling niet anders kan plaatsvinden dan binnen het kader van de tbs met verpleging van overheidswege.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer 1] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 8.501,91. Dit bedrag bestaat uit € 2.001,91 materiële schade en € 6.500,00 immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder feit 1 tot en met feit 4 ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij integraal kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich over de hoogte van het immateriële deel van de vordering niet uitgelaten gelet op het feit dat de hoogte daarvan afhankelijk is van de bewezenverklaring. Ten aanzien van het materiële deel van de vordering heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij voor de posten die zien op de vernielde goederen niet-ontvankelijk dient te worden verklaard gelet op de bepleitte vrijspraak. Over de post die ziet op de sportschoolcontributie heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat deze ook niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, gelet op de schadebeperkingsplicht van de benadeelde partij.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De benadeelde partij heeft materiële schadevergoeding gevorderd bestaande uit:
(a) reiskosten (€ 381,00);
(b) daggeld (€ 96,00);
(c) eigen risico (€ 288,03);
(d) kosten vernielde goederen (€ 997,00);
(e) sportschoolcontributie (€ 239,88).
De schade voor zover die betrekking heeft op de schadeposten (a) reiskosten, (b) daggeld en (c) eigen risico komt voor vergoeding in aanmerking, nu uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is komen vast te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder feit 1 impliciet subsidiair tot en met feit 4 bewezenverklaarde. De rechtbank zal daarom de vordering ten aanzien van deze schadeposten in ieder geval toewijzen. Met betrekking tot de posten (d) kosten vernielde goederen en (e) sportschoolcontributie overweegt de rechtbank als volgt.
Schadepost d (kosten vernielde goederen)
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 997,00 gevorderd ter zake van beschadigde goederen, bestaande uit € 301,00 ten aanzien van een vernielde bril en € 696,00 ten aanzien van een vernielde telefoon. Uit het dossier blijkt dat de bril van de benadeelde partij is vernield door verdachte, zodat voldoende is komen vast te staan dat de benadeelde partij op dat punt rechtstreekse schade heeft geleden. De vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de vernielde bril (€ 301,00) zal dan ook worden toegewezen. Nu verdachte partieel vrijgesproken zal worden van vernieling van de telefoon van de benadeelde partij, zal de benadeelde partij ten aanzien van de telefoon niet-ontvankelijk in haar vordering worden verklaard.
Schadepost e (sportschoolcontributie)
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 239,88 gevorderd voor twaalf maanden sportschoolcontributie. Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden in de zin van gemist onstoffelijk voordeel. De rechtbank is echter met de verdediging van oordeel dat het sportschoolabonnement eerder had kunnen worden opgezegd en [slachtoffer 1] daar op grond van haar schadebeperkingsplicht ook toe gehouden was. De rechtbank zal het toe te wijzen bedrag daarom beperken tot een vergoeding voor drie maanden sportschoolcontributie en € 59,97 toewijzen.
Immateriële schade
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij naar aanleiding van de feiten letsel heeft opgelopen. Verdachte heeft daarmee een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op de fysieke integriteit van de benadeelde partij en de benadeelde partij heeft derhalve wegens de bewezenverklaarde mishandeling rechtstreeks immateriële schade opgelopen. Voorts is gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden in de vorm van psychisch letsel. Die schade zal op dit moment op basis van de uit het dossier gebleken feiten en omstandigheden waaronder de mishandeling plaatsvond naar maatstaven van billijkheid worden vastgesteld op € 2.500,00.
Toewijzing, niet-ontvankelijkheid en kosten
De rechtbank zal de vordering toewijzen tot een bedrag van € 3.626,00, bestaande uit een vergoeding van € 1.126,00 voor materiële schade (€ 381,00 + € 96,00 + € 288,03 + € 301,00 + € 59,97) en een vergoeding van € 2.500,00 voor immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 december 2021 tot de dag van volledige betaling.
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De rechtbank zal de benadeelde partij in het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 3.626,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 20 december 2021 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 46 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.VORDERING TENUITVOERLEGGING

10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot tenuitvoerlegging dient te worden afgewezen omdat tenuitvoerlegging niet meer opportuun is gelet op de geëiste straf.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de vordering tot tenuitvoerlegging moet worden afgewezen.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij vonnis van de politierechter te Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 22 december 2021 (met parketnummer 16/244361-21) is verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken en een voorwaardelijke hechtenis voor de duur van twee weken opgelegd. Verdachte heeft zich binnen de proeftijd opnieuw schuldig gemaakt aan een strafbaar feit. De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen. Reden daarvoor is dat tenuitvoerlegging naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de strafoplegging, niet opportuun is.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45, 57, 63, 282, 285, 300, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder feit 1 impliciet primair en feit 5 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 1 impliciet subsidiair, feit 2, feit 3, feit 4 en feit 5 subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder feit 1 impliciet subsidiair, feit 2, feit 3, feit 4 en feit 5 subsidiair bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf en maatregel
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 12 maanden;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege wordt verpleegd;
Benadeelde partij
  • Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder 1 impliciet subsidiair en 2 tot en met 4 bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank waardeert deze schade op € 3.626,00 en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 20 december 2021 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [slachtoffer 1] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 3.626,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 december 2021 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 46 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 20 december 2021 te Utrecht, in elk geval in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1]
opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
die [slachtoffer 1]
- één of meerdere malen (met kracht) bij de keel heeft vastgepakt en/of die keel
heeft dichtgeknepen en/of dichtgedrukt en/of dichtgedrukt heeft gehouden waarna
voornoemde [slachtoffer 1] ten val is gekomen en/of
-(vervolgens) één of meerdere malen aan het haar over de grond heeft gesleept
en/of getrokken en/of
- één of meerdere plukken haar uit het hoofd heeft getrokken en/of
- één of meerdere malen (met kracht) met het hoofd in/op/tegen de wc-pot en/of
de muur heeft geslagen en/of
- één of meerdere malen (met kracht) heeft geduwd en/of geslagen (met een
paraplu) en/of geschopt en/of gestompt in/op/tegen het lichaam, terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art. 302 Wetboek van Strafrecht, art. 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
(art 287 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 december 2021 te Utrecht, in elk geval in Nederland,
[slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1]
- één of meerdere malen (met kracht) bij de keel vast te pakken en/of die keel dicht
te knijpen en/of dicht te drukken en/of dichtgedrukt te houden waarna
voornoemde [slachtoffer 1] ten val is gekomen en/of
-(vervolgens) één of meerdere malen aan het haar over de grond te slepen en/of te
trekken en/of
- één of meerdere plukken haar uit het hoofd te trekken en/of
- één of meerdere malen (met kracht) met het hoofd in/op/tegen de wc-pot en/of
de muur te slaan en/of
- één of meerdere malen (met kracht) te duwen en/of slaan (met een paraplu) en/of
schoppen en/of stompen in/op/tegen het lichaam;
(art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2
hij op of omstreeks 20 december 2021 te Utrecht, in elk geval in Nederland, meermalen
opzettelijk [slachtoffer 1] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd
gehouden, in een woning gelegen aan de [straat] ,
door
- die [slachtoffer 1] uit te nodigen in die woning en/of (vervolgens) de voordeur van die
woning op slot te draaien en/of
- één of meerdere malen dreigend tegen die [slachtoffer 1] te zeggen “je blijft hier en je
mag niet weg” en/of “blijf zitten” en/of
- de bril van die [slachtoffer 1] weg te gooien en/of te breken waarna zij geen goed zicht
had en/of
- één of meerdere malen die [slachtoffer 1] weg te halen/trekken bij de deur en/of het
raam en/of
- die [slachtoffer 1] niet de sleutel van de woning te geven;
(art 282 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
3
hij op of omstreeks 20 december 2021 te Utrecht, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 1]
heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware
mishandeling, door die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen " Als je nu niet
luistert ga ik je hiermee slaan", althans woorden van gelijke dreigende aard of
strekking en/of daarbij een fles met spikes/scherpe punten, in elk geval een scherp
en/of puntig voorwerp, aan die voornoemde [slachtoffer 1] te tonen;
(art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
4
hij op of omstreeks 20 december 2021 te Utrecht, in elk geval in Nederland,
opzettelijk en wederrechtelijk een bril en/of mobiele telefoon, in elk geval enig
goed, dat/die geheel of ten dele aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander
toebehoorde(n) heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of
weggemaakt;
(art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
5
hij op of omstreeks 9 februari 2022 te Utrecht, in elk geval in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan zijn partner [slachtoffer 2]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
die [slachtoffer 2]
- één of meerdere malen (met kracht) in de rug, althans het lichaam, heeft getrapt
en/of
- één of meerdere malen in het gezicht heeft gespuugd en/of
- één of meerdere malen (met kracht) aan het haar heeft getrokken en/of
- één of meerdere malen (met kracht) (met een handdoek en/of spijkerbroek) heeft
geslagen in/op/tegen het gezicht, althans het lichaam en/of
- één of meerdere malen (met kracht) bij de keel heeft vastgepakt, terwijl de
uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 304 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 9 februari 2022 te Utrecht, in elk geval in Nederland, zijn
partner, [slachtoffer 2] , heeft mishandeld door die [slachtoffer 2]
- één of meerdere malen (met kracht) te trappen in/op/tegen de rug, althans het
lichaam en/of
- één of meerdere malen in het gezicht te spugen en/of
- één of meerdere malen (met kracht) aan het haar te trekken en/of
- één of meerdere malen (met kracht) (met een handdoek en/of spijkerbroek) te
slaan in/op/tegen het gezicht, althans het lichaam en/of
- één of meerdere malen (met kracht) bij de keel vast te pakken;
(art 304 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
(art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn, tenzij anders vermeld, als bijlagen opgenomen bij de in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 30 juni 2022, genummerd MD4R022029, doorgenummerd 1 tot en met 286. Tenzij anders vermeld, zijn deze processen-verbaal opgemaakt door de politie Midden-Nederland in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van aangifte ( [slachtoffer 1] ) van 5 februari 2022, p. 14.
3.Een proces-verbaal van aangifte ( [slachtoffer 1] ) van 5 februari 2022, p. 15.
4.Het proces-verbaal van verhoor getuige ( [slachtoffer 1] ) bij de rechter-commissaris van 31 augustus 2022, p. 5.
5.Een geschrift, te weten een letselverklaring, van 20 december 2021, opgemaakt door [A] , arts-assistent, p. 39.
6.Een proces-verbaal van bevindingen van 2 april 2022, p. 52.
7.Een proces-verbaal van verhoor benadeelde ( [slachtoffer 2] ) van 21 maart 2022, p. 118.
8.Een proces-verbaal van verhoor benadeelde ( [slachtoffer 2] ) van 21 maart 2022, p. 121.
9.De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 14 december 2022.
10.HR 20 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2911, NJ 2017/91, m.nt. J.M. Reijntjes).
11.Een proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 2] van 21 maart 2022, p. 118.
12.Een proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 2] van 21 maart 2022, p. 119.
13.Een proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 2] van 21 maart 2022, p. 120.
14.Een proces verbaal van verhoor van [slachtoffer 2] bij de rechter-commissaris, p. 7.
15.Een proces-verbaal van verhoor getuige ( [getuige] ) van 16 maart 2022, p. 136 en 137.