ECLI:NL:RBMNE:2022:5608

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 december 2022
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
9757534 AC EXPL 22-700
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Annulering van prefab uitbouw aan woning; geen overeenkomst op afstand of buiten de verkoopruimte, dus geen herroepingsrecht; overeenkomst valt niet onder art. 7:5 lid 4 BW; regels overeenkomst van aanneming van werk en art. 18 covo-voorwaarden van toepassing

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 28 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een besloten vennootschap, aangeduid als [eiseres], en een natuurlijke persoon, aangeduid als [gedaagde]. De zaak betreft de annulering van een prefab uitbouw aan de woning van [gedaagde]. [gedaagde] had eind oktober 2021 een offerte getekend voor de uitbouw, maar heeft in december 2021 laten weten de opdracht te willen annuleren. [eiseres] vorderde betaling van kosten die zij had gemaakt in verband met de annulering, terwijl [gedaagde] in reconventie een verklaring voor recht vroeg dat er geen overeenkomst tot stand was gekomen of dat deze was ontbonden.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat er geen sprake was van een overeenkomst op afstand of buiten de verkoopruimte, waardoor [gedaagde] geen herroepingsrecht kon inroepen. De rechter oordeelde dat de overeenkomst kwalificeert als een overeenkomst van aanneming van werk, waarbij de Covo-voorwaarden van toepassing zijn. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [gedaagde] een bedrag van € 2.369,18 aan [eiseres] moet betalen, bestaande uit arbeids- en materiaalkosten, vermeerderd met wettelijke rente. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.

De uitspraak benadrukt de noodzaak om duidelijkheid te scheppen over de voorwaarden van overeenkomsten en de rechten van consumenten in het kader van aanneming van werk. De kantonrechter heeft ook de rol van de Covo-voorwaarden in deze context belicht, evenals de verplichtingen van de ondernemer bij annulering van een overeenkomst.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Amersfoort
zaaknummer: 9757534 AC EXPL 22-700 JP/36418
Vonnis van 28 december 2022
inzake
de besloten vennootschap
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen: [eiseres] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. M.C.J. Freijters,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [gedaagde] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: mrs. M. Blok en A.D. Bakker.

1.De procedure

1.1.
[eiseres] heeft op 9 maart 2022 een dagvaarding (met 10 producties) laten uitbrengen aan [gedaagde] . [gedaagde] heeft op 19 mei 2022 gereageerd met een conclusie van antwoord met een eis in reconventie (met 21 producties).
1.2.
De zitting is gehouden op 28 oktober 2022. Namens [eiseres] is de heer [A] (algemeen directeur van [eiseres] ) verschenen met de gemachtigde. [gedaagde] is verschenen met haar ex-partner en twee gemachtigden. Door of namens partijen zijn de standpunten toegelicht en is antwoord gegeven op de vragen van de kantonrechter. [gedaagde] heeft hierbij gebruik gemaakt van een pleitnota. [eiseres] heeft op de zitting aangegeven dat zij voorafgaand aan de zitting nog een conclusie van antwoord in reconventie heeft ingediend. [gedaagde] heeft bevestigd dat zij deze conclusie ontvangen heeft. De kantonrechter had deze niet ontvangen voor de zitting. Tijdens de zitting heeft [eiseres] de conclusie (nogmaals) overgelegd. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van hetgeen op de zitting is besproken.
1.3.
Ten slotte volgt dit vonnis.

2.Het geschil

In conventie en reconventie
De achtergrond van de zaak
2.1.
[gedaagde] heeft eind oktober 2021 een offerte van [eiseres] getekend voor het plaatsen van een uitbouw aan haar woning voor een vaste prijs van € 38.993,00. De uitbouw zou gerealiseerd worden in april 2022. Begin december 2021 heeft [gedaagde] aan [eiseres] laten weten dat zij wilde terugkomen op het plaatsen van de uitbouw. [eiseres] heeft daarop laten weten dat dit alsnog kosten met zich meebrengt. [gedaagde] heeft daarom nogmaals nagedacht, maar heeft uiteindelijk op 20 december 2021 definitief laten weten dat zij de uitbouw wilde annuleren. [eiseres] heeft [gedaagde] daarna meerdere facturen gestuurd met verschillende bedragen die zij verschuldigd zou zijn omdat [eiseres] al kosten zou hebben gemaakt.
De vorderingen van partijen
2.2.
[eiseres] vordert betaling door [gedaagde] van € 11.640,55 (bestaande uit € 10.397,00 aan hoofdsom en € 1.063,55 aan buitengerechtelijke incassokosten), te vermeerderen met de wettelijke rente. Daarnaast vordert [eiseres] de proces- en nakosten.
[eiseres] stelt dat er sprake is van een overeenkomst van aanneming van werk en dat op deze overeenkomst de Covo-voorwaarden (hierna: Covo) van toepassing zijn. Volgens de Covo mag [gedaagde] de door haar verstrekte opdracht annuleren, alleen moet zij wel bepaalde kosten betalen. [eiseres] stelt zich op het standpunt dat deze kosten € 10.397,00 bedragen. Daarnaast maakt [eiseres] aanspraak op de wettelijke rente en de buitengerechtelijke kosten omdat [gedaagde] in verzuim is geraakt en [eiseres] de vordering uit handen heeft moeten geven.
2.3.
[gedaagde] voert verweer tegen de vordering van [eiseres] en heeft een vordering in reconventie ingesteld. [gedaagde] vordert in reconventie:
primair:
I. een verklaring voor recht dat [gedaagde] de aanvaarding van het aanbod heeft herroepen en tussen partijen geen overeenkomst tot stand is gekomen althans deze door haar is ontbonden;
II. als er sprake is van een overeenkomst van aanneming van werk, een verklaring voor recht dat de overeenkomst nooit rechtsgeldig tot stand is gekomen ex artikel 3:33 BW, althans dat deze wordt vernietigd;
III. als er sprake is van een overeenkomst van aanneming van werk, ontbinding van de overeenkomst op grond van onvoorziene omstandigheden;
subsidiair:
IV. een verklaring voor recht dat de overeenkomst tussen partijen kwalificeert als een overeenkomst van opdracht;
V. als [gedaagde] een opzeggings- of schadevergoeding verschuldigd is aan [eiseres] , dit wordt gematigd ex artikel 6:109 BW;
zowel primair als subsidiair:
VI. de proceskosten met rente en de nakosten.
2.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling

In conventie en reconventie
3.1.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen van partijen, zal de kantonrechter deze vorderingen hierna gezamenlijk behandelen.
Het (gewijzigde) standpunt van [gedaagde] tijdens de zitting
3.2.
[eiseres] heeft tijdens de zitting aangevoerd dat [gedaagde] met het door haar gevoerde betoog op de zitting de standpunten dat er sprake is van een overeenkomst van opdracht, dat haar wil tot het aangaan van een overeenkomst ontbrak, dat de winstderving niet aan haar toerekenbaar zou zijn, dat de vergoeding gematigd moet worden en dat de overeenkomst ontbonden moet worden op grond van onvoorziene omstandigheden, heeft laten varen. [gedaagde] heeft dit niet weersproken. De kantonrechter heeft het betoog van [gedaagde] tijdens de zitting als volgt begrepen: zij stelt zich primair op het standpunt dat er sprake is van een overeenkomst op afstand dan wel een overeenkomst buiten de verkoopruimte. Ook is er sprake van een gemengde overeenkomst, namelijk een consumentenkoop en een overeenkomst van aanneming van werk. [gedaagde] voert aan dat de bepalingen voor consumentenkoop prevaleren boven de bepalingen van de overeenkomst van aanneming van werk en dat zij de overeenkomst tijdig heeft herroepen. Indien dit niet het geval is, stelt zij zich subsidiair op het standpunt dat [eiseres] niet voldaan heeft aan de Covo. [gedaagde] heeft op de zitting bevestigd dat dit inderdaad haar standpunten zijn in deze zaak. Hiermee heeft [gedaagde] de door [eiseres] genoemde punten inderdaad laten varen. De vorderingen in reconventie van [gedaagde] genoemd in punt 2.3. onder II. tot en met V. van dit vonnis, die op deze standpunten zien, zullen daarom niet verder worden behandeld en zullen worden afgewezen.
Geen overeenkomst op afstand of buiten de verkoopruimte, dus geen herroepingsrecht
3.3.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat [eiseres] haar had moeten informeren over haar herroepingsrecht (artikel 6:230o en 6:230m BW) aangezien er sprake is van een consumentenkoopovereenkomst en een overeenkomst op afstand/buiten de verkoopruimte in de zin van artikel 6:230g lid 1 sub e dan wel sub f BW. Omdat [eiseres] dit niet heeft gedaan, bleef haar herroepingsrecht langer doorlopen en stelt [gedaagde] dat zij de overeenkomst tijdig heeft herroepen door haar annulering in december. [eiseres] heeft daartegenover aangevoerd dat afdeling 6.5.2b. BW niet geschreven is voor aanneming van werk en er ook geen sprake is van een overeenkomst op afstand/buiten de verkoopruimte. Als daarvan wel sprake is, heeft [eiseres] aangevoerd dat hier de uitzondering geldt van artikel 6:230p sub f onder 1 BW.
3.4.
Afdeling 6.5.2b. BW is van toepassing op overeenkomsten tussen handelaren en consumenten waarbij de consument zich ertoe verbindt om de prijs te betalen. Daarvan is in dit geval sprake en de uitzonderingen genoemd in artikel 6:230h lid 2 BW zijn in deze zaak niet van toepassing. Het argument van [eiseres] dat deze afdeling niet van toepassing is op overeenkomsten van aanneming van werk, houdt dus geen stand. Maar dit doet er niet toe omdat er in dit geval geen sprake is van een overeenkomst op afstand of een overeenkomst buiten de verkoopruimte.
3.5.
Afdeling 6.5.2b. BW is een omzetting van (onder andere) Richtlijn 2011/83/EU van 25 oktober 2011 betreffende consumentenrechten en de bepalingen moeten richtlijnconform worden toegepast. Het begrip overeenkomst op afstand wordt nader toegelicht in overweging 20 bij de richtlijn. Daaruit volgt dat het gaat om een overeenkomst die in het kader van een georganiseerd systeem voor verkoop of dienstverlening wordt gesloten op afstand, waarbij tot en met het tijdstip waarop de overeenkomst wordt gesloten, uitsluitend gebruik wordt gemaakt van één of meer middelen voor communicatie op afstand. Een overeenkomst waarbij de consument eerst de verkoopruimte van de handelaar bezoekt om informatie te vergaren over de zaken of diensten en er daarna op afstand wordt onderhandeld over het sluiten van de overeenkomst, valt hier ook onder. Uit de door [gedaagde] overgelegde whatsapp conversatie en hetgeen met partijen is besproken op de zitting, blijkt het volgende. De heer [B] (een verkoper van [eiseres] ) heeft op 15 oktober 2022 eerst een offerte gestuurd aan [gedaagde] . Daarna is [B] op 18 oktober 2022 langs geweest bij [gedaagde] thuis. Vervolgens heeft [B] de offerte aangepast en een definitieve offerte gestuurd aan [gedaagde] en deze is ondertekend door haar. Hiermee wordt dus niet voldaan aan de omschrijving dat er uitsluitend gebruik wordt gemaakt van een of meer middelen voor communicatie op afstand tot en met het tijdstip waarop de overeenkomst tot stand komt. Er is dus geen sprake van een overeenkomst op afstand.
Er is ook geen sprake van een overeenkomst buiten de verkoopruimte, ondanks dat de overeenkomst inderdaad niet in een verkoopruimte tot stand is gekomen. Uit overweging 21 in de richtlijn volgt dat het moet gaan om een overeenkomst waarbij ten tijde van het sluiten van de overeenkomst de handelaar en de consument in elkaars aanwezigheid zijn. Dat is hier niet het geval. [gedaagde] heeft de offerte pas enkele dagen na het bezoek van [B] ondertekend en naar [eiseres] gestuurd. Ook staat in overweging 21 van de richtlijn dat een overeenkomst die op afstand wordt gesloten nadat een handelaar bij een consument thuis is geweest om maten op te nemen of een kostenraming te geven zonder enige verplichting voor de consument, geen overeenkomst buiten de verkoopruimte is. Daarvan is hier sprake. [gedaagde] heeft de tijd gehad om over de offerte na te denken voordat zij de overeenkomst sloot.
Omdat er geen sprake is van een overeenkomst op afstand of overeenkomst buiten de verkoopruimte, kan [gedaagde] ook geen aanspraak maken op het herroepingsrecht zoals bedoeld in artikel 6:230o BW. Omdat het herroepingsrecht van artikel 6:230o BW geen rol speelt, hoeven de overige standpunten van partijen over dit punt geen verdere bespreking. Het standpunt van [gedaagde] dat zij niks verschuldigd is aan [eiseres] omdat zij de overeenkomst tijdig heeft herroepen, houdt dus geen stand. De kantonrechter zal daarom moeten beoordelen wat tussen partijen is overeengekomen en wat de gevolgen daarvan zijn.
Bepalingen van de overeenkomst van aanneming van werk en de Covo van toepassing
3.6.
Naast het voorgaande, heeft [gedaagde] aangevoerd dat er sprake is van een gemengde overeenkomst, namelijk een consumentenkoopovereenkomst en een overeenkomst van aanneming van werk. Volgens haar verdringen de regels van consumentenkoop de regels van aanneming van werk. [eiseres] heeft weersproken dat de regels van consumentenkoop in dit geval van toepassing zijn. Als dit wel het geval is, zijn volgens haar de regels voor consumentenkoop mede van toepassing naast de regels van aanneming van werk.
3.7.
[gedaagde] heeft met haar standpunt een beroep gedaan op artikel 7:5 lid 4 BW. Daarin staat dat als een te leveren roerende zaak nog tot stand moet worden gebracht en de overeenkomst voor deze te leveren roerende zaak voldoet aan de omschrijving van artikel 7:750 BW (aanneming van werk), de overeenkomst mede als een consumentenkoop aangemerkt moet worden als er sprake is van een overeenkomst tussen een handelaar en een consument. Ook staat er dat de bepalingen van consumentenkoop en aanneming van werk naast elkaar van toepassing zijn en in geval van strijd de bepalingen van consumentenkoop van toepassing zijn. De vraag is of deze overeenkomst tussen [eiseres] en [gedaagde] valt onder het bereik van artikel 7:5 lid 4 BW. Dit hangt af van de concrete omstandigheden in dit geval. Daartoe acht de kantonrechter, gelet op de jurisprudentie en literatuur [1] , het volgende van belang. In deze zaak heeft [gedaagde] met [eiseres] een overeenkomst gesloten voor het realiseren van een prefab uitbouw. Uit hetgeen is besproken op de zitting volgt dat [eiseres] voor het realiseren van deze uitbouw deels onderdelen zelf maakt in haar fabriek, maar dat zij ook onderdelen bestelt bij leveranciers. De kantonrechter overweegt dat als elke overeenkomst van aanneming van werk waarbinnen goederen worden geleverd onder artikel 7:5 lid 4 BW zou vallen, dit zou leiden tot het ongerijmde resultaat dat vrijwel alle overeenkomsten tot aanneming van werk zouden vallen onder dit artikel. Het is immers niet goed denkbaar dat aanneemwerkzaamheden verricht worden zonder dat daarbij materialen worden geleverd. Dat is ook hier het geval. Dat bij de uitvoering van de werkzaamheden gebruik wordt gemaakt van materialen en dat deze in rekening worden gebracht, doet er niet aan af dat het hier gaat om een overeenkomst van aanneming van werk. De overeenkomst ziet niet op het tot stand brengen en leveren van de materialen die bij het realiseren van de uitbouw gebruikt worden; het eigenlijke voorwerp van de gesloten overeenkomst is het realiseren van de uitbouw. De conclusie uit het voorgaande is dus dat de tussen partijen gesloten overeenkomst niet kwalificeert als een overeenkomst zoals bedoeld in artikel 7:5 lid 4 BW.
3.8.
Omdat er in dit geval sprake is van een overeenkomst van aanneming van werk moet er worden gekeken naar die betreffende wettelijke bepalingen en in dit geval ook naar de Covo. Tussen partijen staat namelijk niet ter discussie dat de Covo van toepassing zijn op de overeenkomst. Aan de vordering van [eiseres] ligt artikel 18 van de Covo ten grondslag. In dit artikel staat:
“De consument is bevoegd de overeenkomst geheel of gedeeltelijk op te zeggen. Tenzij het bepaalde in artikel 17 lid 4 of artikel 15 van toepassing is, heeft de ondernemer recht op de aanneemsom, vermeerderd met de kosten tot behoud van het werk en verminderd met de hem door beëindiging bespaarde kosten. Ingeval van een dergelijke opzegging zendt de ondernemer de consument een gespecificeerde eindafrekening. Met het oog op die afrekening wordt door partijen door middel van een gezamenlijke opneming de omvang en de toestand van het uitgevoerde werk vastgelegd.
Tussen partijen is niet in geschil dat artikel 17 lid 4 en artikel 15 van de Covo hier geen rol spelen. De afrekening tussen partijen moet dus plaatsvinden op basis van artikel 18 Covo. Volgens [eiseres] moet [gedaagde] daarom € 10.397,00 betalen. De kantonrechter stelt allereerst vast dat er geen gezamenlijke opneming heeft plaatsgevonden van het uitgevoerde werk. Dat is ook niet verwonderlijk, omdat er nog niet begonnen was met het plaatsen van de uitbouw. Verder staat in artikel 18 Covo dat [eiseres] [gedaagde] een gespecificeerde eindafrekening moet zenden. De kantonrechter is van oordeel dat [eiseres] daar niet op een juiste manier aan heeft voldaan. [eiseres] heeft meerdere facturen gestuurd met verschillende bedragen die [gedaagde] moest voldoen zonder dat daaraan een duidelijke calculatie ten grondslag lag. Dit heeft gezorgd voor veel onduidelijkheid bij [gedaagde] . Volgens [eiseres] is de laatste calculatie de juiste en daarvan gaat de kantonrechter daarom uit bij de beoordeling.
3.9.
In deze calculatie staat een post ‘winstderving’ opgenomen van € 5.652,00. Hoe [eiseres] aan dit bedrag is gekomen, is onduidelijk. [eiseres] heeft aangevoerd dat dit voor haar een standaardpost is en zij dit ook opneemt in haar offertes. In de offerte van [gedaagde] staat echter niets vermeld over een dergelijke post. Deze door [eiseres] aangevoerde post wordt dan ook afgewezen.
Daarnaast voert [eiseres] aan dat zij kosten heeft gemaakt voor arbeid zoals tekenkosten, inmeten en werkvoorbereiding van in totaal € 900,00 (3 x 6 uur x € 50,00). Tijdens de zitting is duidelijk geworden dat [gedaagde] inderdaad gedetailleerde tekeningen heeft ontvangen en dat er bij haar thuis is ingemeten. De hiervoor gemaakte kosten zal zij moeten vergoeden. [gedaagde] heeft voor het inmeten aangevoerd dat dit ongeveer twee uur – en niet zes uur – heeft geduurd. Daarbij vergeet [gedaagde] echter dat [eiseres] , gelet op de afstand tussen [eiseres] en de woning van [gedaagde] , ook een flinke reistijd zal hebben gehad. De kantonrechter schat de gemaakte 6 uur voor het inmeten daarom niet als onredelijk in. Dat er werkvoorbereiding heeft plaatsgevonden, acht de kantonrechter ook niet onaannemelijk. Uit de whatsapp gesprekken blijkt dat [eiseres] al materialen had besteld en er ook al een proces in gang was gezet in haar eigen fabriek. Dat de werkvoorbereiding en het maken van de gedetailleerde tekeningen ieder zes uur in beslag heeft genomen, acht de kantonrechter geen onredelijk aantal uren. Het bedrag van € 900,00 voor deze drie posten aan arbeid zal dan ook worden toegewezen.
Verder heeft [eiseres] kosten voor materiaal, gedeeltelijk met arbeid, aangevoerd. Het gaat allereerst om kosten van een kunststofkozijn voor openslaande deuren met arbeid (€ 284,00 en € 165,00), een model kozijn met arbeid (€ 38,00 en 132,00) en ventilatieroosters met arbeid (€ 21,00 en € 28,00). De kantonrechter leidt uit de calculatie (productie 8 van [eiseres] ) in vergelijking tot de originele begroting (productie 13 van [gedaagde] ) af dat het gaan om 10% annuleringskosten voor deze materialen. [eiseres] heeft tijdens de zitting ook verklaard dat zij, vanwege de lange levertermijnen in die periode (eind 2021), al materialen had besteld bij leveranciers. Dat er lange levertijden waren destijds, is bekend. Ook blijkt uit de whatsapp gesprekken met [B] dat er ten tijde van de geuite twijfel en annulering door [gedaagde] al materialen waren besteld en ‘on hold’ en geannuleerd moesten worden. Dat [eiseres] 10% annuleringskosten in rekening heeft gebracht voor deze materialen oordeelt de kantonrechter dan ook niet als onredelijk. Deze materiaalkosten zal [gedaagde] dus moeten vergoeden. Waar de kosten voor arbeid bij deze materialen uit bestaan, is onduidelijk. Deze arbeidskosten worden daarom afgewezen. De overige materiaalkosten, namelijk een gelamineerde ligger (€ 480,00) een opdraaisysteem voor de achtergevel van de woning (€ 35,00) en profielen bij Cedral gevelbekleding (€ 200,00), zullen gelet op de genoemde levertijd en het niet meer kunnen annuleren van deze materialen, eveneens worden toegewezen. De kosten voor deze materialen die genoemd staan in de calculatie (productie 8 van [eiseres] ) komen overeen met de kosten die genoemd staan in de originele begroting (productie 13 van [gedaagde] ). De kantonrechter merkt overigens op dat [gedaagde] zelf ook lijkt te erkennen dat [eiseres] materiaalkosten heeft gemaakt (punt 4.7 t/m 4.9 van de pleitnota van [gedaagde] ).
3.10.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [gedaagde] in totaal € 2.369,18 (€ 900,00 aan arbeidskosten en € 1.058,00 aan materiaalkosten, vermeerderd met 21% btw) zal moeten vergoeden aan [eiseres] vanwege de opzegging van de overeenkomst.
3.11.
Over dit bedrag zal [gedaagde] ook de wettelijke rente moeten betalen aan [eiseres] . Over de verschuldigdheid van de wettelijke rente overweegt de kantonrechter dat [eiseres] met haar handelswijze voor verwarring heeft gezorgd bij [gedaagde] . Ook heeft zij in haar facturen geen duidelijke betalingstermijnen genoemd en in de aanmaningsbrieven is geen aanspraak gemaakt op de wettelijke rente. Bovendien heeft zij in haar conclusie van antwoord in reconventie nogmaals een kostenpost (speciaal transport) van haar vordering laten vallen. Kortom, [eiseres] heeft met haar handelswijze gezorgd voor veel onduidelijkheid en pas in dit vonnis is duidelijk geworden wat [gedaagde] verschuldigd is aan [eiseres] . Daarom zal de wettelijke rente worden toegewezen over € 2.369,18 vanaf de datum van dit vonnis.
3.12.
Daarnaast heeft [eiseres] aanspraak gemaakt op vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten. Uit de stukken volgt dat [eiseres] voldaan heeft aan de wettelijke vereisten die gesteld worden voor het vorderen van buitengerechtelijke incassokosten. Zo voldoet de brief van 17 februari 2022 aan de wettelijke vereisten die daarvoor gelden. Het bedrag aan incassokosten zal worden (her)berekend aan de hand van de toegewezen hoofdsom. Daarom zal er € 430,01 aan buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen.
Proceskosten
3.13.
Omdat de vordering in conventie slechts ten dele wordt toegewezen en de vorderingen in conventie en reconventie nauw samenhangen, zullen de proceskosten worden gecompenseerd. Dit betekent dat ieder van partijen de eigen proceskosten draagt.

4.De beslissing

De kantonrechter:
In conventie
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] tegen bewijs van kwijting te betalen € 2.799,19, vermeerderd met de wettelijke over € 2.369,18 vanaf 28 december 2022 tot de voldoening;
4.2.
compenseert de proceskosten in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af;
In reconventie
4.5.
wijst de vorderingen af;
4.6.
compenseert de proceskosten in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A.M. Pinckaers, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 28 december 2022.

Voetnoten

1.HvJ EU 7 september 2017, C-247/16, ECLI:EU:C:2017:638 (Heike Schottelius/Falk Seifert); Hof Arnhem-Leeuwarden 14 maart 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:2127; Hof Arnhem-Leeuwarden 2 mei 2017, ECLI:NL:GHARL:2017:3724; C.A.N.M.Y. Cauffman, ‘Consumentenkoop 2017-2018’,