ECLI:NL:GHARL:2017:3724

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 mei 2017
Publicatiedatum
3 mei 2017
Zaaknummer
200.179.002/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verjaring van een vordering wegens stuken van een buitenmuur

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verjaring van een vordering die voortvloeit uit aannemingswerkzaamheden aan de buitenmuur van een woning. De appellante, die in eerste aanleg gedaagde was, had een vordering ingesteld tegen Stukadoorsbedrijf De Terp B.V. over onbetaalde facturen voor stucwerkzaamheden. Het hof oordeelde dat het stuken van de buitenmuur moet worden beschouwd als louter aannemingswerkzaamheden en niet als werkzaamheden die gericht zijn op het tot stand brengen van een roerende zaak. Hierdoor is de verjaringstermijn van twee jaar voor consumentenkoop niet van toepassing, maar geldt de algemene verjaringstermijn van vijf jaar. Het hof concludeerde dat de vordering tijdig was gestuit en dat de appellante de opdracht had gegeven voor de werkzaamheden. De eerdere vordering van De Terp werd toegewezen, met uitzondering van de wettelijke rente die opnieuw werd beoordeeld. De appellante werd veroordeeld tot betaling van het openstaande bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente en de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.179.002
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen 3441879/14-13803)
arrest van 2 mei 2017
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. M.A.I.M. Zandhuis,
tegen:
Stukadoorsbedrijf De Terp B.V.,
gevestigd te Warffum,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna:
De Terp,
advocaat: mr. P. van Rossum.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van
5 november 2014 en 15 juli 2015 die de kantonrechter (rechtbank Noord-Nederland, afdeling privaatrecht, locatie Groningen) heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 29 september 2015,
- de memorie van grieven (met een productie),
- de memorie van antwoord,
- de schriftelijke pleidooien overeenkomstig de pleitnotities,
- de pleitnota in repliek van De Terp.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
[appellante] vordert in het hoger beroep vernietiging van het vonnis van de kantonrechter van 15 juli 2015, met afwijzing van de vorderingen van De Terp, toewijzing van haar vorderingen en veroordeling van De Terp in de gedingkosten in beide instanties.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het hof ziet aanleiding de feiten zelf vast te stellen. Daarbij is rekening gehouden met de bezwaren die door [appellante] ( in grief V) zijn geuit tegen de feitenvaststelling door de kantonrechter.
3.2
[appellante] en haar toenmalige partner [partner] hebben in 2006/2007 opdracht gegeven aan het bedrijf [X] om bepaalde werkzaamheden te verrichten aan hun toenmalige woning op het adres [adres] , een woning waarvan zij gezamenlijk eigenaar waren.
De Terp heeft daarbij stucadoorswerkzaamheden uitgevoerd in onderaanneming.
3.3
Voor de werkzaamheden werd gefactureerd door [X] . Na het faillissement van [X] in 2007 heeft Installatiebedrijf Westerdijk de positie van hoofdaannemer overgenomen.
3.4
In mei 2007 heeft [partner] de woning verlaten.
3.5
Op 28 augustus 2007 heeft De Terp rechtstreeks ten name van [partner] een factuur gestuurd voor haar werkzaamheden ten bedrage van € 10.123,53 incl. btw.
De factuur is verzonden aan het adres [adres] en door [appellante] in december 2007 voldaan.
3.6
Op 27 november 2007 heeft De Terp ten name van [partner] een factuur gestuurd van € 6.232.94 incl. btw. Ook deze factuur is verzonden aan het adres [adres] . Bij brieven van 17 januari 2008, 19 februari 2008, 27 maart 2008 en 3 april 2008 heeft De Terp herinneringen/aanmaningen verzonden tot betaling van deze factuur. Deze herinneringen/aanmaningen zij telkens gesteld op naam van [partner] en verzonden aan het adres [adres] .
3.7
Bij brief van 15 oktober 2008 gericht aan “de heer/mevrouw [partner] ” op het adres [adres] heeft incassobureau Blomsma nogmaals tot betaling gesommeerd. Volgens de brief betreft het haar cliënte “Hoefsmederij [Q] ” en het onderwerp “De Terp/ [partner] ”.
De brief vermeldt onder meer:
“De bovenvermelde cliënt(e) stelt mij ter gerechtelijke incassering haar vordering op U in handen
groot
Hoofdsom 6232,94
Welk bedrag conform de ten dezen van toepassing zijnde
voorwaarden, resp. de gedane aanzegging, nu wordt verhoogd
met:
De incassokosten, volgens tarief 700,00
De B.T.W. over de incassokosten0,00
Totaal 6932,94
Voordat ik tot de van mij verlangde maatregelen overga wil ik U nog graag gedurende één week
na heden in de gelegenheid stellen dit bedrag alsnog ten behoeve van cliënt(e) aan mij te
voldoen. Dit kan door overmaking op een van mijn rekeningnummers of eventueel door contante
betaling op mijn kantooradres.
Tevens zal cliënte vanaf vandaag over een week aanspraak maken op vergoeding van de wettelijke
rente.
Voldoet U hieraan niet, dan moet ik na afloop van de gestelde termijn gevolg geven aan de mij
verstrekte opdracht en tot dagvaarding overgaan, met alle extra kosten van dien.”3.8 [appellante] heeft op deze aanmaning naar Blomsma gereageerd in een e-mail van 27 oktober 2008. In die e-mail schrijft [appellante] onder meer:
“Onlangs ontving ik van u uw incasseringsformulier (?) met het dossiernummer 45272.
De hoofdsom welke u hierin noemt bedraagt 6232,94 euro.
Uw cliënt heeft vorig jaar werkzaamheden verricht aan de onderkant van mij huis. Hierbij is de 'band" opnieuw door uw cliënt gezandstraalt, afgebikt en opnieuw van metselwerk voorzien. Daar hij niet exact kon inschatten wat hij hiervoor moest factureren ben ik met hem een mondelinge overeenkomst aangegaan voor een bedrag welke ik in december vorig jaar betaald heb zijnde 10.123,53 euro. (…) Zoals ik ook de heren van De Terp heb gemeld is er niks afgesproken betreffende het hierboven gemelde bedrag en vraag hierbij, net als ik hun al herhaaldelijk heb gedaan, voor een bewijs hiervoor.(…) M.a.w. wil ik eerst een ondertekende order/offerte zien van de 6232,94 euro en dan zal ik deze zonder morren betalen. (…)
3.9
Na dit e-mail bericht heeft een opvolgende gemachtigde van De Terp (Qualitas juridische dienstverlening) nog enkele sommatiebrieven gestuurd gericht aan [partner] .
Bij brief van 16 januari 2013 heeft de gemachtigde zowel [partner] als [appellante] tot betaling gesommeerd. [appellante] heeft op die sommatie gereageerd naar de gemachtigde in een e-mal van 1 februari 2013. Daarin schrijft zij onder meer:
“Uw brieven waarin u mijn voormalige partner sommeert tot het voldoen van een zogenaamde openstaande post” van –schijnbaar- uw opdrachtgever heb ik onlangs ingezien en daarover een brief gestuurd (verzonden op 10 januari). Hierop heb ik geen reactie mogen ontvangen en stuur ik u nu deze mail.
Mijn vorige partner is nu woonachtig in [plaats] te [land] en geef u hierbij zijn adres.:
(…)Voor de rest verwijs ik u naar het dossier van uw vorige (zo lijkt mij) “collega” die door De Terp in 2008 ook is ingeschakeld”
3.1
De gemachtigde van De Terp heeft op de e-mail van 1 februari 2013 gereageerd bij brief van 10 oktober 2013. In die brief schrijft de gemachtigde onder meer:
“In bovengenoemde aangelegenheid heb ik nog te reageren op uw email van 1 februari jl.
U geeft aan dat cliënte zich moet wenden tot uw voormalig partner, de heer [partner] . Dit is
niet juist. In uw email van 27 oktober 2008 gericht aan deurwaarderskantoor Blomsma
geeft u aan dat u met mijn cliënte een overeenkomst bent aangegaan, al dan niet betwist.
Dit feit brengt met zich mee dat zowel u als uw voormalig partner hoofdelijk verbonden zijn
voor betaling van de vordering van cliënte.
Ten aanzien van de betwisting het volgende. In 2007 verrichte cliënte in uw opdracht
diverse stucwerkzaamheden aan de binnenzijde van uw huis. Tijdens de uitvoering van
deze werkzaamheden heeft uw cliënte gevraagd of zij ook de buitenzijde van uw huis kon
stuken. Cliënte heeft daarop aangegeven dat dat mogelijk was, doch dan diende de
buitenkant wel eerst gestraald te worden. U heeft cliënte vervolgens die opdracht gegeven.
Cliënte heeft vervolgens een extern bedrijf opdracht gegeven om de straalwerkzaamheden
uit te voeren. Nadat deze werkzaamheden gereed waren heeft zij de werkzaamheden
binnenshuis en de straalwerkzaamheden aan u gefactureerd, factuurnummer 70189.
Enkele weken nadat de straalwerkzaamheden waren uitgevoerd en nadat factuur 70189
was verzonden, heeft cliënte de stucwerkzaamheden aan de buitenzijde uitgevoerd en
aansluitend aan u gefactureerd onder nummer 70381. Cliënte wenst dan ook betaling van
deze factuur. Gezien het vorenstaande handhaaft cliënte haar vordering volledig. (…)”
3.11
Bij per deurwaarder op 17 januari 2014 betekende brief gedateerd 13 januari 2014 ditmaal gericht aan alleen [appellante] heeft de (toenmalige) gemachtigde van De Terp opnieuw gesommeerd tot betaling.
Betaling heeft echter niet plaatsgevonden.

4.4. Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1
De Terp heeft in eerste aanleg (in conventie) kort samengevat gevorderd [appellante] te veroordelen tot betaling van € 8.384,17 te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW sedert 22 mei 2014 over een bedrag van € 6.232,94, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten.
De Terp heeft aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat [appellante] (mondeling) opdracht heeft gegeven tot het verrichten van aannemingswerkzaamheden aan de buitengevel van haar woning, te weten het zandstralen en stuken van de buitenmuur. Die werkzaamheden zijn verricht op regiebasis en uitgevoerd nadat De Terp de eerder aan haar opgedragen werkzaamheden aan de binnenzijde van de woning had afgerond. Die eerdere werkzaamheden, met inbegrip van de toen al verrichte (aan een derde uitbestede) zandstraalwerkzaamheden, zijn gefactureerd op 28 augustus 2007 en door [appellante] in december 2007 betaald. De (resterende) werkzaamheden aan de buitenzijde van de woning zijn gefactureerd op 27 november 2007, maar door [appellante] ondanks sommaties onbetaald gelaten.
4.2
[appellante] heeft verweer gevoerd en in reconventie gevorderd De Terp te veroordelen tot betaling van alle kosten van het geding, waarin begrepen een bedrag van € 1.200,- aan kosten van haar adviseur.
4.3
De kantonrechter heeft in het vonnis van 15 juli 2015 de vordering van De Terp in conventie toegewezen met veroordeling van [appellante] in de proceskosten en de vordering van [appellante] in reconventie afgewezen met compensatie van de proceskosten.

5.De beoordeling van de grieven en de vordering

5.1
[appellante] is in hoger beroep gekomen van het vonnis van 15 juli 2015 onder aanvoering van 10 grieven (genummerd I t/m XII, waarvan de nummers IV en VIII ontbreken).
5.2
De grieven en de daarop gegeven toelichtingen, bezien in hun onderlinge samenhang, stellen achtereenvolgens de volgende kwesties aan de orde:
a.) is de vordering van De Terp verjaard,
b.) heeft de factuur van 27 november 2007 betrekking op werkzaamheden waarvoor door [appellante] opdracht is gegeven,
c.) zijn die werkzaamheden ook verricht,
d.) was voor die werkzaamheden al eerder door Westerdijk, althans De Terp gefactureerd,
e.) is [appellante] wettelijke rente, buitengerechtelijke kosten en proceskosten verschuldigd?
f.) de vordering van [appellante] in (oorspronkelijk) reconventie.
De grieven beogen deze kwesties blijkens de daarop gegeven toelichtingen in volle omvang aan het hof voor te leggen.
verjaring
5.3
[appellante] heeft met een beroep op artikel 7:5 lid 4 BW aangevoerd dat de vordering van De Terp is gebaseerd op een overeenkomst die als een consumentenkoop moet worden gekwalificeerd en waarop derhalve de regels van verjaring van toepassing zijn die gelden voor consumentenkoop (7:28 BW). Op basis van die regels is de vordering verjaard. Ook als de algemene verjaringsregels van toepassing zijn (3:307 BW), is de vordering echter al verjaard, nu de vordering opeisbaar is geworden op 11 december 2007 en [appellante] pas voor het eerst is aangesproken op 16 januari 2013, aldus [appellante] .
Dit beroep op verjaring wordt verworpen. Daartoe wordt het volgende overwogen.
5.4
Artikel 7:5 lid 4 BW komt erop neer dat ook sprake is van consumentenkoop indien een te leveren roerende zaak tot stand moet worden gebracht krachtens een overeenkomst van aanneming van werk. In dat geval zijn de bepalingen die gelden voor consumentenkoop en voor aanneming van werk naast elkaar van toepassing, waarbij, in geval van strijd tussen die bepalingen, de bepalingen van consumentenkoop prevaleren. Of naast een overeenkomst van aanneming van werk ook sprake is van een consumentenkoop in vorenbedoelde zin hangt blijkens de wetsgeschiedenis af van de concrete omstandigheden van het geval.
5.5
Het hof is van oordeel dat het zandstralen en vervolgens stuken van een (buiten)muur moet worden beschouwd als louter het uitvoeren van aannemingswerkzaamheden, en niet (mede) als werkzaamheden die zijn gericht op het tot stand brengen van een nog te leveren roerende zaak. Stukwerkzaamheden als de onderhavige zijn immers alleen gericht op herstel-en/of verfraaiing van (een onderdeel van) een reeds bestaande onroerende zaak. Daar doet niet aan af dat bij de uitvoering van die werkzaamheden gebruik wordt gemaakt van materialen en dat die materialen als zodanig deel gaan uitmaken van het bewerkte object (i.e. de buitenmuur); de werkzaamheden zijn niet gericht op het tot stand brengen en leveren van die materialen.
5.6
De verjaringsregeling voor consumentenkoop (7:28 BW) mist derhalve toepassing, zodat op de verjaring de regels van toepassing zijn die gelden voor vorderingen uit hoofde van een overeenkomst van aanneming. Voor de onderhavige vordering betekent dit dat die op de voet van artikel 3:307 BW verjaart door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag, volgende op die waarop die opeisbaar is geworden. Tussen partijen is niet in geschil dat de onderhavige vordering opeisbaar is geworden op 11 december 2007. Derhalve verjaarde de vordering op 12 december 2012, behoudens stuiting door handelingen als bedoeld in art. 3:317 lid 1 BW of door erkenning (3:318 BW).
5.7
Van stuiting door erkenning is geen sprake geweest.
Anders dan (kennelijk) de kantonrechter en De Terp is het hof van oordeel dat de e-mail van [appellante] van 27 oktober 2008 (zie hiervoor r.o. 3.8) niet kan worden beschouwd als een erkenning van de vordering van De Terp. Integendeel, betwist [appellante] in die e-mail juist nog enig bedrag aan De Terp verschuldigd te zijn.
5.8
De inhoud van de brief van 15 oktober 2008 ( zie hiervoor 3.7) voldoet aan de omschrijving van artikel 3: 317 lid 1 BW. Uit de e-mail van 27 oktober 2008 (zie hiervoor 3.8) blijkt dat [appellante] wist dat deze brief betrekking had op de betaling voor werkzaamheden waarvoor zij aan De Terp opdracht had gegeven (derde en vierde zin:
Uw cliënt heeft vorig jaar werkzaamheden verricht aan de onderkant van mij huis. Hierbij is de 'band" opnieuw door uw cliënt gezandstraalt, afgebikt en opnieuw van metselwerk voorzien).
[appellante] heeft, afgaande op haar reactie, uit die sommatie ook afgeleid dat De Terp zich terzake die werkzaamheden jegens haar het recht op betaling voorbehield. Aan de sommatie van 15 oktober 2008 komt, zoals door De Terp (ook) is aangevoerd, daarmee jegens [appellante] stuitende werking toe. Daar doet niet aan af dat de sommatie was gericht aan “de heer/mevrouw [partner] ” en derhalve niet (uitdrukkelijk) aan (alleen) [appellante] zelf. Evenmin doet daar aan af dat de sommatie vermeldt dat deze de cliënt Hoefsmederij [Q] van incassobureau Blomsma zou betreffen. Uit haar reactie op de sommatie blijkt dat [appellante] wist dat de sommatie betrekking had op de onderhavige vordering van De Terp.
Zij heeft ook niet aangevoerd dat zij in de veronderstelling heeft verkeerd dat de sommatie betrekking had op een vordering van Hoefsmederij [Q] op haar.
5.9
Door de sommatie van 15 oktober 2008 is derhalve een nieuwe verjaringstermijn gaan lopen, met de aanvang van de volgende dag (3:319 lid 1 BW). [appellante] heeft niet betwist dat zij nadien een sommatie heeft ontvangen gedateerd 16 januari 2013 en dat ook aan die sommatie stuitende werking toekomt. Daarmee kan worden vastgesteld dat geen sprake is van een voltooide verjaringstermijn, waarbij onbesproken kan blijven of er nog meer stuitingen hebben plaatsgevonden.
opdrachtverlening
5.1
De e-mail van 27 oktober 2008 kan naar het oordeel van het hof niet anders worden begrepen dan als een erkenning door [appellante] dat zij opdracht heeft gegeven aan De Terp voor het verrichten van werkzaamheden aan de buitenzijde van de woning; de werkzaamheden die zij noemt (zandstralen gevolgd door afbikken en nieuw metselwerk) duiden immers op werkzaamheden die gewoonlijk aan de buitenzijde van een woning worden verricht. Voor zover [appellante] in deze procedure betwist dat zij die opdracht heeft gegeven, heeft zij nagelaten te verduidelijken hoe de e-mail dan wel begrepen moet worden. Het hof leest in het vervolg van de e-mail alleen dat de betaling voor die werkzaamheden volgens [appellante] al zou zijn begrepen in haar betaling van de factuur van 28 augustus 2007. Dat is echter een ander verweer dan het verweer dat geen opdracht is gegeven.
Daarmee heeft [appellante] de onderbouwde stelling van De Terp dat zij opdracht heeft gegeven voor de werkzaamheden waarvan De Terp in deze procedure betaling vordert onvoldoende gemotiveerd weersproken en houdt het hof die stelling daarom voor juist.
Voor het verstrekken van een bewijsopdracht dienaangaande aan De Terp, zoals [appellante] verlangt, bestaat derhalve geen grond.
uitvoering opgedragen werkzaamheden
5.11
De Terp heeft ter onderbouwing van haar stelling dat de werkzaamheden zijn uitgevoerd bij akte van 25 maart 2015 werkbriefjes overgelegd van verschillende werknemers, waaruit volgens haar blijkt dat er in de periode van 20 augustus 2007 (week 34) tot en met 8 oktober 2007 (week 40) voor in totaal 89 uur aan werk is verricht aan de buitengevel.
[appellante] betwist dat de werkbriefjes het bewijs opleveren dat de werkzaamheden zijn verricht, nu die niet door haar zijn ondertekend en ook niet is aangetoond dat die stroken met de boekhouding van De Terp en Westerdijk.
5.12
Het hof is van oordeel dat de werkbriefjes vanwege de gedetailleerdheid ervan een solide onderbouwing vormen van de stelling van De Terp dat zij de werkzaamheden die zij van [appellante] opgedragen had gekregen ook heeft uitgevoerd. Op de werkbriefjes is immers vermeld welke werknemer van De Terp werkzaamheden heeft verricht, welke werkzaamheden dat zijn geweest, op welke dagen die zijn uitgevoerd en hoeveel uren daaraan zijn besteed.
Tegenover die specifieke onderbouwing had van [appellante] een motivering verwacht mogen worden van haar verweer dat die werkzaamheden niet zijn verricht. [appellante] heeft haar verweer echter op geen enkele wijze onderbouwd.
Het hof merkt daarbij voor de volledigheid nog op dat [appellante] er in haar e-mail van 27 oktober 2008 niet over rept dat de werkzaamheden niet zouden zijn uitgevoerd, zoals in de rede had gelegen indien dat daadwerkelijk het geval zou zijn geweest.
betaling
5.13
Het verweer van [appellante] dat zij met haar betalingen aan Westerdijk en haar eenmalige betaling aan De Terp (hof: de factuur van 28 augustus 2007, genoemd in rov. 3.5) reeds aan al haar betalingsverplichtingen jegens De Terp heeft voldaan, wordt verworpen..
5.14
Wat Westerdijk betreft beroept [appellante] zich daarvoor op door haar bij akte van 24 februari 2015 overgelegde documenten (prod. B bij de akte; een factuur en weekoverzichten). Volgens [appellante] blijkt daaruit dat in de periode waar de factuur van De Terp betrekking op heeft er door Westerdijk nog aanzienlijke werkzaamheden werden uitgevoerd aan het pand, waaronder metselwerkzaamheden.
Als [appellante] , zoals het hof veronderstelt, hiermee heeft willen aanvoeren dat de werkzaamheden van De Terp aan de buitenzijde van de woning al waren begrepen in de werkzaamheden waarvoor Westerdijk aan [appellante] heeft gefactureerd, geldt dat [appellante] dat verweer onvoldoende heeft uitgewerkt. In het bijzonder ontbreken facturen waaruit kan blijken dat Westerdijk aan [appellante] de door De Terp aan de buitenzijde verrichte werkzaamheden in rekening heeft gebracht. Het ontbreken van dergelijke facturen klemt temeer, omdat [appellante] alleen een factuur van 23 oktober 2007 heeft overgelegd waarin aan haar juist 8 termijnen tot een totaal van € 119.000,- (incl. btw) worden gecrediteerd.
In die omstandigheden is allerminst inzichtelijk dat [appellante] al aan Westerdijk zou hebben betaald voor de onderhavige werkzaamheden.
Voor zover [appellante] er over heeft geklaagd dat het door het faillissement van Westerdijk in 2011 voor haar onmogelijk is geworden om nog meer bescheiden boven water te krijgen, geldt dat zij in ieder geval al vanaf oktober 2008 bekend was met de vordering van De Terp en dus in ieder geval al vanaf dat moment de administratie van Westerdijk had kunnen raadplegen.
5.15
Het verweer dat de werkzaamheden aan de buitenzijde al waren begrepen in de factuur van De Terp van 28 augustus 2007 is zonder nadere toelichting, die ontbreekt, ontoereikend; [appellante] heeft niet (gemotiveerd) weersproken de stelling van De Terp dat de werkzaamheden aan de buitenzijde pas zijn verricht na de periode waarop de factuur van
28 augustus 2007 betrekking heeft.
5.16
Het verweer dat voor de werkzaamheden reeds is betaald verdraagt zich overigens ook moeilijk met de (verworpen) verweren van [appellante] dat zij voor de werkzaamheden geen opdracht zou hebben gegeven en dat die werkzaamheden ook niet zouden zijn uitgevoerd.
5.17
Nu [appellante] verder niet (voldoende gemotiveerd) heeft betwist dat het door
De Terp gevorderde bedrag een reëel bedrag betreft dat in verhouding staat tot de (in regie) verrichte werkzaamheden, is de slotsom dat [appellante] de factuur alsnog volledig dient te voldoen. De stelling dat geen oplevering van het werk heeft plaatsgevonden staat daar niet aan in de weg. Die oplevering dient in dit geval geacht worden stilzwijgend te hebben plaatsgevonden, nu [appellante] geacht moet worden het werk in gebruik te hebben genomen en gesteld noch gebleken is dat zij over de uitvoering van het werk heeft geprotesteerd.
wettelijke rente
5.18
Nu in ieder geval de sommatiebrief van 15 oktober 2008 [appellante] heeft bereikt, terwijl de eerdere sommatiebrieven waren gericht aan [partner] en niet is komen vast te staan dat die [appellante] ook hebben bereikt, zal het hof als datum waarop het verzuim is ingetreden aanhouden 22 oktober 2008, zodat vanaf die datum de wettelijke rente is verschuldigd over de hoofdsom.
Nu De Terp de wettelijke rente over de hoofdsom heeft berekend vanaf 24 april 2008 slaagt in zoverre de grief tegen de toegewezen wettelijke rente.
buitengerechtelijke kosten
5.19
Of [appellante] buitengerechtelijke kosten is verschuldigd, zal het hof beoordelen naar het rapport “Voorwerk II”, nu het verzuim waar De Terp zich voor haar vordering op beroept is ingetreden vóór 1 juli 2012.
Uit de hiervoor onder 3.7 t/m 3.11 vermelde feiten blijkt dat De Terp [appellante] herhaaldelijk tot betaling heeft gesommeerd. [appellante] is daarmee buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd geworden. Niet betwist is dat De Terp het aan buitengerechtelijke kosten verschuldigde bedrag juist heeft berekend. Daarmee faalt ook grief XII.
de vordering van [appellante] in (oorspronkelijk) reconventie
5.2
De kantonrechter heeft de vordering van [appellante] afgewezen op de gronden zoals weergegeven in rechtsoverweging 5.1 van het vonnis waarvan beroep. Het hof maakt die overwegingen tot de zijne en neemt die over. [appellante] heeft in hoger beroep niets steekhoudends aangevoerd dat tot een ander oordeel zou moeten leiden. De omstandigheid dat De Terp pas na verloop van enkele jaren een procedure tegen [appellante] is begonnen, is onvoldoende grondslag voor de door [appellante] gevorderde vergoeding voor kosten van juridische bijstand.

6.De slotsom

6.1
De grieven falen, zodat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd, behalve op het punt van de wettelijke rente. Op dat onderdeel zal het vonnis worden vernietigd en opnieuw recht worden gedaan.
proceskosten
6.2
Als de (overwegend) in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellante] in de kosten van het hoger beroep veroordelen. Aan de repliek in pleidooi zullen daarbij geen kosten worden toegerekend, nu die repliek in beginsel al in de pleitnota zelf opgenomen had moeten zijn.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van De Terp zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 711,-
- salaris advocaat
€ 1.264,-(2 punten x tarief I)
Totaal € 1.975,-

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter te Groningen van 15 juli 2015, behalve voor zover in de veroordeling in conventie is begrepen de wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 24 april 2008. In zoverre wordt het vonnis vernietigd en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [appellante] om tegen bewijs van betaling aan De Terp te voldoen een bedrag van € 6.932,94, vermeerderd met de wettelijke rente over € 6.232,94 vanaf 22 oktober 2008 tot de algehele voldoening;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van De Terp vastgesteld op € 711,- voor verschotten en op € 1.264,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. L. Janse, mr. O.E. Mulder en mr. J. Smit en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
2 mei 2017.