ECLI:NL:RBMNE:2022:5545

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
7 december 2022
Publicatiedatum
20 december 2022
Zaaknummer
UTR 22/4122
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om terug te komen op een eerder besluit inzake WIA-uitkering na nieuwe medische informatie

In deze zaak verzoekt eiser om een WIA-uitkering op basis van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (Wet WIA). Eiser heeft een lange voorgeschiedenis met betrekking tot zijn uitkeringen, te beginnen met een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Na ziekmelding op 7 januari 2013 heeft hij een Ziektewet-uitkering ontvangen, die op 1 november 2013 is beëindigd. Eiser heeft in januari 2019 verzocht om herziening van deze beslissing, maar dit verzoek werd afgewezen. In augustus 2020 heeft hij opnieuw verzocht om terug te komen op de beëindiging van zijn ZW-uitkering, waarbij hij nieuwe medische informatie heeft ingediend. Het Uwv heeft deze informatie beoordeeld en geconcludeerd dat er een nieuw medisch feit is, wat leidde tot een heroverweging van de eerdere beslissing.

Op 12 januari 2022 heeft eiser een WIA-uitkering aangevraagd, waarop het Uwv met terugwerkende kracht per 13 januari 2021 een WIA-uitkering heeft toegekend. Eiser ging hiertegen in bezwaar, omdat hij meende recht te hebben op een WIA-uitkering vanaf een eerdere datum. Het Uwv heeft in de beslissing op bezwaar van 7 juli 2022 het bezwaar gegrond verklaard en de WIA-uitkering per 4 januari 2018 toegekend. Eiser is het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank oordeelt dat het Uwv onvoldoende gemotiveerd heeft waarom de WIA-uitkering niet eerder kan ingaan. De rechtbank stelt vast dat er sprake is van een bijzonder geval, waarbij eiser geen verwijt kan worden gemaakt voor zijn late aanvraag. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt het Uwv op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het Uwv het betaalde griffierecht aan eiser moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/4122

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 december 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. E. Witte).

Inleiding

1. Deze zaak gaat over eisers verzoek om een uitkering op grond van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (Wet WIA). De zaak van eiser heeft een lange voorgeschiedenis, die hier kort wordt beschreven voordat de rechtbank aan de inhoud van deze zaak toekomt.
2. Eiser ontving een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Hij heeft zich op 7 januari 2013 bij het Uwv ziek gemeld. Het Uwv heeft toen aan eiser een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. Na de eerstejaarsziektewetbeoordeling (ezwb) is deze ZW-uitkering met het besluit van 1 november 2013 beëindigd. Deze beëindiging is na bezwaar, beroep en hoger beroep in stand gebleven. [1] Eiser heeft het Uwv in januari 2019 verzocht om terug te komen op deze beslissing. Het Uwv heeft dat verzoek met het besluit van 31 januari 2019 afgewezen.
3. Vervolgens heeft eiser het Uwv op 18 augustus 2020 nogmaals verzocht om terug te komen op de beëindiging van zijn ZW-uitkering en om aan hem een WIA-uitkering toe te kennen. Eiser heeft bij dit verzoek ook nieuwe medische informatie ingebracht. Een verzekeringsarts van het Uwv heeft deze medische informatie beoordeeld en die heeft geconcludeerd dat er sprake is van een nieuw medisch feit waardoor de ezwb uit 2014 moet worden heroverwogen. Een andere verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige van het Uwv hebben vervolgens opnieuw de ezwb van 2014 gedaan aan de hand van de nieuwe medische informatie. Zij concluderen dat eiser vanaf 6 januari 2014 recht heeft op een ZW-uitkering. Met het besluit van 16 december 2021 heeft het Uwv dit aan eiser laten weten.
4. Op 12 januari 2022 heeft eiser vervolgens nogmaals een WIAuitkering aangevraagd. Met het besluit van 2 februari 2022 (het primaire besluit) heeft het Uwv met 52 weken terugwerkende kracht aan eiser per 13 januari 2021 een WIA-uitkering toegekend.
5. Eiser is hiertegen in bezwaar gegaan, omdat hij vindt dat hij al vanaf een eerdere datum recht heeft op een WIA-uitkering. Bij de heroverweging in bezwaar overweegt het Uwv dat er bij eiser sprake is van een bijzonder geval op grond waarvan van de standaard 52 weken teugwerkende kracht kan worden afgeweken. Eiser heeft zijn aanvraag niet eerder kunnen indienen dan na afronding van de beoordeling van zijn verzoek tot herziening van de ZWuitkering. In de beslissing op bezwaar van 7 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiser gegrond verklaard en aan hem een WIAuitkering per 4 januari 2018 toegekend.
6. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is op 24 november 2022 op een zitting behandeld. Eiser en de gemachtigde van het Uwv waren hierbij aanwezig.

Het geschil

7. In geschil is de ingangsdatum van de WIA-uitkering van eiser. Het Uwv heeft de uitkering van eiser na de heroverweging in bezwaar per 4 januari 2018 laten ingaan. Eiser is het hier niet mee eens. Hij vindt dat hij per 7 januari 2015 recht heeft op een WIAuitkering.

Beoordeling van het geschil

8. Het recht op een WIA-uitkering kan niet worden vastgesteld over perioden die meer dan 52 weken voorafgaand aan de dag van de aanvraag zijn gelegen. Het Uwv kan voor bijzondere gevallen afwijken van deze regel. [2] Of er sprake is van een bijzonder geval moet volgens de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) restrictief worden uitgelegd. [3] Van zo’n geval kan pas sprake zijn, als eiser wat de verlate aanvraag betreft redelijkerwijs gesproken niet kan worden geacht in verzuim te zijn geweest.
9. Het Uwv heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat er in het geval van eiser sprake is van een bijzonder geval. Het Uwv heeft eiser daarom een WIA-uitkering toegekend per 4 januari 2018. Het Uwv heeft bij de keuze voor deze datum aangesloten bij het verzoek van eiser van 3 januari 2019 om terug te komen op de beëindiging van de ZWuitkering van 1 november 2013.
10. Tussen partijen is niet in geschil dat hier sprake is van een bijzonder geval. Ook de rechtbank gaat hierin mee. Uit het feit dat er sprake is van een bijzonder geval volgt al dat eiser niet verweten kan worden dat hij te laat was met zijn aanvraag.
Wat moet er in deze zaak beoordeeld worden?
11. In deze zaak ligt de beslissing van het Uwv om aan eiser per 4 januari 2018 een WIAuitkering toe te kennen ter beoordeling voor. Eiser vindt dat hij al per einde wachttijd, na 104 weken ZW, per 7 januari 2015 recht heeft op een WIA-uitkering. Het Uwv is voor de toekenning van de WIA-uitkering uitgegaan van de datum van 52 weken voorafgaand aan het verzoek van 3 januari 2019, welk verzoek wordt in dat verband gelijk gesteld aan een aanvraag. Het Uwv gaat niet verder terug dan die datum, omdat eiser volgens het Uwv wel feitelijk in staat zou zijn geweest om ergens in de periode 2014 tot 2019 een aanvraag voor een WIA-uitkering in te dienen. Het Uwv heeft op de zitting gewezen op een uitspraak van de CRvB, waarbij ook wordt aangesloten bij de datum van een herzieningsverzoek. [4] Daarnaast heeft het Uwv aangegeven dat de gang van zaken rond de ZW-uitkering niet aan het Uwv te wijten is.
Wat vindt de rechtbank?
12. De rechtbank kan de afweging van het Uwv niet volgen. Naar het oordeel van de rechtbank is het standpunt van het Uwv innerlijk tegenstrijdig. Het Uwv gaat er aan de ene kant vanuit dat er sprake is van een bijzonder geval, omdat eiser niet kan worden verweten dat hij pas later een WIA-aanvraag heeft ingediend. Aan de andere kant beperkt het Uwv de terugwerkende kracht omdat het Uwv eiser verwijt dat hij in de periode 2014 tot 2019 niet eerder een aanvraag heeft gedaan. Het Uwv onderbouwt dit laatste door te stellen dat er geen omstandigheden waren op grond waarvan eiser feitelijk niet in staat was om in de periode 2014 tot 2019 een aanvraag in te dienen dan wel iemand in te schakelen om dat voor hem te doen. De rechtbank stelt echter vast dat de bijzondere omstandigheden die geleid hebben tot het aannemen van een bijzonder geval dezelfde omstandigheden zijn die ook in de periode 2014 tot 2019 aan de orde waren. Immers, tot de herziening van zijn ZWuitkering heeft eiser, mede op grond van besluiten van het Uwv en uitspraken van de rechtbank en de Centrale Raad van Beroep, steeds in de veronderstelling geleefd dat hij de wachttijd van 104 weken voor de WIA niet had volgemaakt. Een aanvraag indienen zou dan ook zinloos zijn geweest. De rechtbank ziet onder deze omstandigheden in de afweging en de argumenten van het Uwv geen grond om het toekennen van de WIA-uitkering met terugwerkende kracht te beperken.
13. De uitspraak van de CRvB waar het Uwv op wijst maakt het voorgaande niet anders, omdat daar een andere situatie aan de orde is. In die uitspraak ging de discussie namelijk nog over de vraag of er sprake was van een bijzonder geval. Die stap is in deze zaak al genomen. Ook de stelling van het Uwv dat de gang van zaken niet aan het Uwv te wijten is leidt niet tot een ander oordeel. Ter beoordeling ligt immers voor of sprake is van bijzondere omstandigheden aan de kant van eiser die maken dat er met grotere terugwerkende kracht een uitkering wordt verleend. Gelet op het vorenstaande slaagt de beroepsgrond van eiser.

Conclusie

14. Het bestreden besluit is onvoldoende gemotiveerd en niet begrijpelijk. Er is sprake van een bijzonder geval, waarbij eiser geen verwijt kan worden gemaakt ten aanzien van zijn late aanvraag om een WIA-uitkering. De rechtbank vindt het passend dat het Uwv onder deze omstandigheden terug gaat naar de situatie alsof alles meteen goed zou zijn gegaan. Immers, als al in 2014 bekend was geweest dat de ZW-uitkering van eiser zou doorlopen, dan zou eiser ook eerder geweten hebben dat hij de wachttijd wél doorlopen zou hebben en zou hem eerder een WIAuitkering zijn toegekend.
15. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens strijd met het motiveringsbeginsel. [5] Het Uwv moet opnieuw op het bezwaar van eiser beslissen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt een termijn van zes weken voor de nieuwe beslissing op bezwaar.
16. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaard, bepaalt de rechtbank dat het Uwv aan eiser het betaalde griffierecht moet vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt de het bestreden besluit van 7 juli 2022;
 draagt het Uwv op binnen zes weken een nieuw besluit op het bezwaar van eiser te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
 draagt het Uwv op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, rechter, in aanwezigheid van mr. P.J. Naus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 december 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.De uitspraak op hoger beroep is de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 9 juni 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2396.
2.Op grond van artikel 64, elfde lid, van de Wet WIA.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 29 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:1211.
4.De uitspraak van 4 maart 2021, ECLI:NL:CRVB:2016:463.
5.Op grond van artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.