ECLI:NL:RBMNE:2022:5540

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 december 2022
Publicatiedatum
20 december 2022
Zaaknummer
UTR 21/4400
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarheid van documenten over een bedrijf in het kader van een Wob-verzoek

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 20 december 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de openbaarmaking van documenten op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Eiser, een ondernemer, heeft bezwaar gemaakt tegen de openbaarmaking van documenten die door een bewonerscomité zijn opgevraagd met betrekking tot zijn bedrijf. Eiser stelt dat de openbaarmaking van deze documenten schadelijk is voor zijn bedrijf en dat het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrechtse Heuvelrug te weinig documenten heeft openbaar gemaakt die een positief beeld van zijn bedrijf schetsen. Hij betoogt dat klachten die ongegrond zijn verklaard ten onrechte niet zijn opgenomen in de openbaar te maken documenten, terwijl hij ook aanvoert dat klachten die ongegrond zijn, niet openbaar gemaakt zouden moeten worden omdat ze een negatief beeld van zijn bedrijf kunnen geven.

De rechtbank heeft geoordeeld dat het college de Wob correct heeft toegepast en dat de openbaarmaking van klachten die geen gevolg hebben gehad, niet in strijd is met de wet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de naam van eiser is weggelakt en dat zijn woonadres ook zijn bedrijfsadres is, waardoor deze gegevens niet onder de privacybescherming vallen. De rechtbank heeft echter ook geconstateerd dat er documenten zijn die niet over het bedrijf van eiser gaan en die niet openbaar gemaakt mogen worden. De rechtbank heeft het bestreden besluit van het college vernietigd voor zover het betreft de openbaarmaking van deze documenten en heeft bepaald dat het college de passages die niet over het bedrijf van eiser gaan, niet openbaar mag maken. Eiser heeft recht op een proceskostenvergoeding van € 46,48, inclusief reiskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4400

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 december 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrechtse Heuvelrug(het college)
(gemachtigden: mr. T. van Dulst en mr. L. Mudde).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[bewonerscomité](het bewonerscomité)
(gemachtigden: R.C.A.G. Schothorst en B.J. Hartog).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de gedeeltelijke openbaarmaking van documenten die gaan over zijn bedrijf. Het bewonerscomité heeft op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) om die openbaarmaking verzocht. Het college heeft in zijn besluit van 16 april 2021 beslist tot openbaarmaking van documenten. Eiser is het hiermee niet eens en hij heeft bezwaar gemaakt. Tijdens de bezwaarfase heeft het college de documenten nog niet feitelijk aan het bewonerscomité verstuurd. Met het bestreden besluit van 12 oktober 2021 op het bezwaar van eiser is het college inhoudelijk bij zijn eerdere besluit gebleven, maar heeft hij wel het primaire besluit herroepen, omdat de motivering in bezwaar is aangevuld. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Met zijn besluit van 30 november 2021 heeft het college het besluit van 12 oktober 2021 vervangen. Het college heeft een aanvullende motivering in bezwaar gegeven, maar heeft geconcludeerd dat hij het primaire besluit niet om die reden hoefde te herroepen. Het college heeft verder naar aanleiding van een verzoek om een voorlopige voorziening van eiser de feitelijke vestrekking van de documenten aan het bewonerscomité opnieuw opgeschort totdat op het beroep is beslist.
De rechtbank heeft het beroep op een zitting behandeld op 5 april 2022. Eiser, mr. L. Mudde, de gemachtigde van het college en de gemachtigden van het bewonerscomité zijn op deze zitting verschenen. In verband met een mediationtraject is de behandeling van het beroep op de zitting geschorst. Nadat bleek dat mediation niet tot een oplossing zou leiden, heeft de rechtbank de behandeling van het beroep hervat en het beroep op 6 december 2022 op een tweede zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigden van het college en de gemachtigden van het bewonerscomité.
Totstandkoming van het besluit
Op 29 september 2000 heeft het bewonerscomité een Wob-verzoek bij het college ingediend. Het verzoek bestaat uit twee delen:
I. Het bewonerscomité wil de bestemmingsplantrajecten vanaf 1 maart 2018 tot op heden (dat wil zeggen tot de datum van het Wob-verzoek) die gaan over het agrarische bedrijf gelegen aan de [adres] (het bedrijf van eiser).
II. Het bewonerscomité wil vanaf 1 januari 2010 de vergunningverlening en -weigering (milieu en bouw), naleving en overtreding van bestemmingsplan en vergunningen, inspecties, controles, brieven, aanschrijvingen, en handhaving en handhavingsactiviteiten, gedogen, legalisatie, afhandeling van deze zaken, met betrekking tot het
bedrijf, waaronder:
a. alle klachten en/of andere uitingen en communicatie over het bedrijf in de periode van april 2012 tot heden;
b. alle toepasselijke beleidsnotities en andere soortgelijke informatie zoals deskundigenonderzoeken en overige relevante informatie;
c. alle informatie over de overige niet-agrarische bedrijvigheid die plaatsvindt op het adres.
Het Wob-verzoek gaat over het bedrijf van eiser en daarom is aan hem om een zienswijze gevraagd. Eiser is het niet eens met de beslissing van het college om documenten over zijn bedrijf openbaar te maken. Dit heeft uiteindelijk geleid tot dit beroep.
Over de beroepsprocedure
Het beroep richtte zich aanvankelijk tegen het besluit op bezwaar van 12 oktober 2021, maar dit besluit is vervangen door het besluit van 30 november 2021. Het beroep richt zich nu ook tegen dit vervangende besluit. Dit volgt uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb). [1] De rechtbank zal in deze uitspraak het beroep van eiser gericht tegen het besluit van 30 november 2021 beoordelen.
4. De rechtbank stelt vast dat op dit beroep de Wob nog van toepassing is en niet de Wet open overheid (Woo). De Woo is weliswaar in werking getreden op 1 mei 2022 en de Wob is per die datum ingetrokken, maar het besluit van 30 november 2021 is vóór die datum genomen. Daarom is de Wob nog van toepassing. De relevante wetgeving is opgenomen in een bijlage die onderdeel uitmaakt van deze uitspraak.
5. Het college heeft de documenten die onder het Wob-verzoek vallen aan de rechtbank toegestuurd. Hij heeft een set gestuurd waarin passages met toepassing van de Wob zijn weggelakt. Dit is de versie van de documenten die het college openbaar wil maken. Het college heeft ook de ongelakte versie aan de rechtbank toegestuurd, zodat de rechtbank kan zien welke passages het college heeft weggelakt en deze kan beoordelen aan de hand van de beroepsgronden van eiser. Het college heeft verzocht dat uitsluitend de rechtbank van deze twee sets kennis zal nemen. Met toestemming van partijen heeft de rechtbank deze documenten ingezien.

Bespreking van het beroep

6. De rechtbank oordeelt dat de besluitvorming van het college niet in orde is. Het beroep van eiser is daarom gegrond. De rechtbank zal hierna toelichten waarom dat is en aan het eind van de uitspraak bespreken wat hiervan het gevolg moet zijn.
Heeft het college artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob goed toegepast?
7. Eiser stelt dat de (gelakte) documenten nog steeds gegevens bevatten die de persoonlijke levenssfeer raken. Het college heeft volgens hem geen goede toepassing gegeven aan de weigeringsgrond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wob.
8. Eiser heeft dit standpunt naar het oordeel van de rechtbank echter niet met concrete voorbeelden onderbouwd. Dat mocht van hem verwacht worden, omdat hij alle documenten heeft en het college op zijn aandringen de documenten meerdere keren heeft nagekeken en heeft geschoond op (zijn) privégegevens. Concrete aanwijzingen dat die er toch nog in zitten, heeft eiser niet gegeven. De rechtbank heeft ze ook niet aangetroffen bij de beoordeling van de overige beroepsgronden.
9. Voor zover eiser meent dat gegevens die gaan over (de locatie van) zijn bedrijf vanwege de privacy weggelakt hadden moeten worden, heeft hij geen gelijk. De rechtbank hanteert als uitgangspunt dat de persoonlijke levenssfeer niet meer de doorslag geeft in de belangenafweging als, zoals in dit geval, de betrokkene onder zijn eigen (familie)naam aan het handelsverkeer deelneemt en het woonadres ook zijn bedrijfsadres is. [2] Voor dit adres geldt in dit geval bovendien geen uitzondering, omdat dit ook het vestigingsadres van zijn inrichting is, het deels gaat om documenten die emissiegegevens op het milieu bevatten en zijn bedrijf een IPPC-inrichting is. De locatie waar de emissie plaatsvindt, is milieu-informatie in de zin van de Wob en kan om die reden niet geheim blijven. [3] Ook hoefde het college geen aanleiding te zien om namen van zakenpartners van eiser te lakken als het om bedrijfsnamen van die zakenpartners gaat. Er is geen reden aangevoerd waarom de betrokken handelsnamen van zakenpartners of adviseurs niet openbaar zouden mogen worden wegens onevenredige benadeling. Ook hier zijn de privénamen van betrokken natuurlijke personen (mensen) wel terecht gelakt. De beroepsgrond slaagt niet.
Ontstaat er door de openbaarmaking van deze documenten een onevenwichtig beeld van het bedrijf van eiser?
10. Eiser voert enerzijds aan dat het dossier compleet moet zijn, anders schaadt het hem en zijn bedrijf. Hij vindt dat het college te weinig documenten openbaar heeft gemaakt die een positief beeld schetsen van zijn bedrijf. Het beeld dat daardoor ontstaat is volgens hem eenzijdig. Hij vindt bijvoorbeeld dat klachten die ongegrond zijn verklaard ten onrechte niet bij de documenten zitten.
Aan de andere kant stelt eiser dat klachten die ongegrond zijn nu juist niet bij de stukken zouden mogen zitten, want klachten die nergens toe leiden, geven een onterecht negatief beeld van zijn bedrijf. Tijdens de zitting heeft eiser toegelicht dat hij heeft bedoeld te zeggen dat er helemaal niets openbaar mag worden gemaakt over zijn bedrijf, omdat het bewonerscomité verkeerde bedoelingen heeft en selectief uit de stukken zal citeren ten nadele van eiser en zijn bedrijf. Hij vreest voor negatieve framing naar aanleiding van de openbaarmaking van deze documenten.
11. De rechtbank geeft eiser geen gelijk in zijn aanvankelijke standpunt dat er geen klachten zijn bijgevoegd die ongegrond zijn gebleken. Die zitten juist wel bij de documenten. De rechtbank wijst als voorbeeld naar de ongegronde klacht over geluidsoverlast, B&A II doc. A9.. Eiser heeft geen concrete voorbeelden genoemd die tot een andere conclusie moeten leiden. Zo zitten bij de documenten ook e-mailberichten over het voortraject, documenten over het aantal varkens en over de geur/luchtwasser en dat hij een ander bureau voorstelt om de werking van de geurwasser te controleren. Gelet op de datum van het e-mailbericht van eiser, [4] te weten 21 september 2020, is aannemelijk dat eventuele latere correspondentie hierover buiten de reikwijdte van dit Wob-verzoek valt, omdat dit verzoek dateert van 29 september 2020. Dat eiser het niet eens is met de inhoudelijke conclusie uit de documenten is geen reden waarom ze niet openbaar gemaakt kunnen worden. Het is de rechtbank ook niet gebleken dat eisers Wob-verzoek op onterechte gronden anders wordt behandeld dan het Wob-verzoek van het bewonerscomité, noch dat eiser zelf anders wordt behandeld dan het bewonerscomité.
12. Ook is er geen aanleiding om zijn standpunt te honoreren dat klachten die niet tot de constatering van een overtreding hebben geleid, helemaal niet openbaar gemaakt zouden mogen worden. Tijdens de zitting is duidelijk geworden dat de achtergrond van deze beroepsgrond is dat eiser vreest dat het bewonerscomité alleen die documenten gaat citeren die hem goed uitkomt.
De Wob biedt daar echter geen weigeringsgrond voor. Klachten bij het college over het bedrijf van eiser en de uitkomst van die klachten, zijn openbaar te maken gegevens in de zin van de Wob. Openbaarmaking van deze gegevens geeft op zichzelf bezien ook geen onevenwichtig beeld van het bedrijf van eiser, zoals hij stelt. Als het college en eiser daarvoor concrete aanknopingspunten zouden vinden, had eiser in de gelegenheid gesteld kunnen worden om de openbaarmaking van bepaalde gegevens van een disclaimer, toelichting of commentaar kunnen voorzien. [5] Tijdens de zitting is over deze mogelijkheid gesproken, maar dat heeft niet tot een werkbare uitkomst geleid, zodat de rechtbank hier niet verder op in zal gaan. Dat eiser vreest dat er selectief gebruik gemaakt zal worden van de openbaar gemaakte documenten, mag openbaarmaking zelf niet in de weg staan. Deze beroepsgrond slaagt niet.
13. De rechtbank volgt eiser echter wel in zijn standpunt dat openbaarmaking van bepaalde gegevens tot een vertekend beeld over zijn bedrijf zou kunnen leiden. Het gaat dan om gegevens die niet over zijn bedrijf gaan en daarmee dus buiten de reikwijdte van het Wob-verzoek vallen. Voor zover het besluit zulke gegevens bevat is het in strijd is met artikel 3, tweede lid, van de Wob. De rechtbank wijst op het document Bestuurlijke overleggen & Handhaving (BO&H) doc. 1, ‘Uitkomsten portefeuillehoudersoverleggen handhaving vanaf 2010’. Veel handhavingsonderwerpen in dat document gaan namelijk niet over eisers bedrijf. Omdat door het buurtcomité specifiek gevraagd is om informatie over eisers bedrijf, lijkt het alsof deze onderwerpen ook allemaal over zijn bedrijf gaan. Dat is dus niet zo en daarom wekt deze lijst een onjuiste indruk en geeft die een onevenwichtig beeld van eiseres bedrijf. De (chronologisch) eerste vijf pagina’s gaan allemaal over een ander bedrijf en ook in de pagina’s daarna moet informatie over andere bedrijven worden geweigerd, omdat ze niet onder het Wob-verzoek valt.
14. Dat geldt ook voor document 17 van “”Veiligheid &Handhaving” (V&H), onderdeel B “mails” met bijlage. Ook dit document gaat over handhavingsreacties afkomstig van een ander bedrijf. In zoverre is het beroep gegrond. De rechtbank zal bepalen dat de (delen van) deze twee documenten die gaan over andere bedrijven dan het bedrijf van eiser buiten de reikwijdte van het Wob-verzoek vallen en dus niet openbaar gemaakt zullen worden.
15. Bij de openbaarmaking, moet het college ook de documenten van ná het Wob verzoek verwijderen uit de selectie. Die documenten vallen, daar zijn partijen het over eens, namelijk ook niet onder de reikwijdte van het verzoek. Aan de hand van de inventarislijst gaat het om de volgende documenten:
-Beleid & Advies I (B&A I), A doc. 2 t/m 4;
-B&A I, C doc. 5 t/m 7;
-B&A I, D, doc. 1;
-B&A I, E, doc. 31 en 32;
-“A. bewoners”, doc. 19 t/m 26;
-“B. mail verzonden”, doc 11;
-“C. Raad”, doc. 2 t/m 8.
Openbaarmaking van deze documenten levert eveneens strijd op met artikel 3, tweede lid, van de Wob.
16. Ter onderbouwing van zijn standpunt dat er te weinig documenten openbaar zijn gemaakt die een positief beeld schetsen van zijn bedrijf, heeft eiser op 7 juni 2022 gemaild met de rechtbank. Hij heeft twee screenshots van e-mailberichten bijgevoegd, waaruit communicatie blijkt tussen hem en gemeenteambtenaren. Het e-mailbericht van 7 juni 2022 met bijlagen is doorgestuurd aan het college en aan het bewonerscomité. Al voor de zitting heeft eiser telefonisch aangegeven hier bezwaar tegen te hebben. Op de zitting is daarom afgesproken dat partijen de e-mailbericht met bijlagen terugsturen naar de rechtbank en mogelijk digitale versies uit hun digitale systemen verwijderen. De rechtbank zal dit e-mailbericht verder ook niet betrekken bij het beroep.
Reactie van het bewonerscomité
17. Het bewonerscomité heeft benadrukt dat de informatie die is opgevraagd met name ziet op milieu-informatie. Dit mag niet beperkt worden opgevat, zeker niet als het om emissie-gegevens gaat en als dit wel is gebeurd, verzoekt hij om dit in de overwegingen te betrekken.
18. Uit het bestreden besluit blijkt dat het college zich heeft gerealiseerd dat het hier ook om milieu-gegevens gaat, onder meer met de verwijzing naar artikel 10, vierde lid Wob. Evenwel ontbreekt een dergelijke verwijzing naar artikel 11, vierde lid Wob.
Het bewonerscomité heeft echter zelf geen beroep ingesteld, zodat de beroepsgronden van eiser de omvang van het geding bepalen. [6] Gelet hierop en op het rechtsbeginsel dat eiser niet benadeeld mag worden door een zelf ingesteld beroep, mag de rechtbank in het kader van dit beroep niet beoordelen of het bestreden besluit op dit punt in orde is. De rechtbank laat het dan ook bij voorgaande constatering..

Conclusie en gevolgen

Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3, tweede lid, van de Wob. Dit betekent dat het college de documenten die gaan over handhaving bij andere bedrijven, te weten passages uit BO&H doc. 1, en V&H.B., onderdeel “mails”, doc. 17, met bijlage, niet openbaar mag maken. Het betekent verder dat documenten die dateren van ná het Wob-verzoek evenmin openbaar gemaakt mogen worden, het gaat om de documenten B&A I, A doc. 2 t/m 4, B&A I, C doc. 5 t/m 7, B&A I, D, doc. 1, B&A I, E, doc. 31 en 32, A bewoners, doc. 19 t/m 26, B. Mail verzonden, doc. 11 en C. Raad, doc. 2 t/m 8. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit voor zover daarbij deze (passages van) documenten openbaar zijn gemaakt. De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb nu zelf een beslissing en bepaalt dat het college de passages van BO&H doc. 1 en V&H.B., onderdeel “mails”, doc. 17, met bijlage die niet gaan over eisers bedrijf, niet openbaar maakt. De documenten B&A I, A doc. 2 t/m 4, B&A I, C doc. 5 t/m 7, B&A I, D, doc. 1, B&A I, E, doc. 31 en 32, A bewoners, doc. 19 t/m 26, B. Mail verzonden doc. 11 en C. Raad, doc. 2 t/m 8 worden evenmin openbaar gemaakt in het kader van dit Wob-verzoek.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden.
Het college moet de proceskosten van eiser vergoeden. Niet is gebleken dat eiser kosten heeft gemaakt voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, zoals bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Eiser heeft op het formulier proceskosten de naam van een advocaat genoemd, maar niet kan worden vastgesteld dat deze advocaat proceshandelingen voor eiser heeft verricht die voor vergoeding in aanmerking komen.
Het college moet wel de reiskosten van eiser vergoeden ter hoogte van € 32,48 (kosten voor vervoer per auto, 29 km maal € 0,28, voor twee zittingen, heen en terug).
Voor zover eiser verzocht heeft om vergoeding van verletkosten als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder e, van het Bbp, heeft hij het gestelde uurtarief van € 88,- per uur niet met gegevens onderbouwd. Dat had hij wel moeten doen, zo blijkt ook uit de toelichting op het formulier proceskosten. De rechtbank stelt de verletkosten daarom vast tegen het minimumtarief van € 7,- per uur voor 2 zittingen, dat wil zeggen € 14,-. [7] De kosten die eiser stelt te hebben gemaakt voor telefoongesprekken met de rechtbank, komen niet voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank wijst erop dat deze kosten niet vallen onder de definitie verletkosten, als bedoeld in artikel 1 aanhef en onder e, van het Bpb. Eiser heeft ze ten onrechte onder verletkosten opgevoerd. Het zijn ook geen kosten die voor vergoeding in aanmerking kunnen komen op grond van artikel 1 aanhef en onder f, van het Bpb, verschotten, omdat die kosten specifiek zijn omschreven en telefoongesprekken met de rechtbank daarbij niet zijn genoemd.
Het Bpb heeft een limitatieve en forfaitair karakter, dat wil zeggen dat kosten die niet onder deze regeling vallen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Eiser heeft gelet op wat hiervoor is overwogen dus recht op een proceskostenvergoeding van € 46,48. Het college moet dit bedrag aan hem betalen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gericht tegen het besluit van 30 november 2021 gegrond;
- vernietigt het besluit van 30 november 2021 voor zover daarin is beslist dat de documenten BO&H doc. 1, V&H.B., onderdeel “mails”, doc. 17, met bijlage, B&A I, A doc. 2 t/m 4, B&A I, C doc. 5 t/m 7, B&A I, D, doc. 1, B&A I, E, doc. 31 en 32, A bewoners, doc. 19 t/m 26, B. Mail verzonden doc. 11 en C. Raad, doc. 2 t/m 8 openbaar gemaakt worden;
- herroept het besluit van 16 april 2021 voor zover daarin is beslist dat de hiervoor genoemde documenten openbaar gemaakt worden;
- bepaalt dat de passages van de documenten BO&H doc. 1 en V&H.B., onderdeel “mails”, doc. 17, met bijlage, die niet gaan over het bedrijf van eiser, niet openbaar gemaakt worden en bepaalt dat de overige hiervoor genoemde documenten helemaal niet openbaar gemaakt zullen worden, omdat zij buiten de reikwijdte van het Wob-verzoek vallen, en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde gedeelte van het besluit;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 181,- aan eiser moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 46,48 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.J.M. Mol, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E.C. Bakker, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 december 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 6:19
1Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
Wet openbaarheid van bestuur zoals die gold tot 1 mei 2022
Artikel 3
[…]
2 De verzoeker vermeldt bij zijn verzoek de bestuurlijke aangelegenheid of het daarop betrekking hebbend document, waarover hij informatie wenst te ontvangen.
[…]
Artikel 10
[…]
2 Het verstrekken van informatie ingevolge deze wet blijft eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
[…]
e.de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;
[…]
g. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
4 Het eerste lid, aanhef en onder c en d, het tweede lid, aanhef en onder e, en het zevende lid, aanhef en onder a, zijn niet van toepassing voorzover het milieu-informatie betreft die betrekking heeft op emissies in het milieu. Voorts blijft in afwijking van het eerste lid, aanhef en onder c, het verstrekken van milieu-informatie uitsluitend achterwege voorzover het belang van openbaarmaking niet opweegt tegen het daar genoemde belang.
[…]
Artikel 11
1 In geval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, wordt geen informatie verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen.
[…].

Voetnoten

1.Artikel 6:19, eerste lid, van de Awb.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2002:AE5445 en 17 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:112.
3.Dit volgt uit vaste rechtspraak, bijvoorbeeld de uitspraak van 27 januari 2021, ECLI:NL:RVS:2021:153.
4.Document B&A I, doc. E 30.
5.Vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 10 november 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO3465 en van 2 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1123.
6.Artikel 8:69, tweede lid, van de Awb
7.Vgl. de uitspraak van de Afdeling van 21 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2742.