ECLI:NL:RBMNE:2022:5411

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 december 2022
Publicatiedatum
16 december 2022
Zaaknummer
10179379 AV EXPL 22-27 MT/48380
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot opheffing van dwangsom en staken van executie in kort geding tussen Stichting Onderwijsgroep Amersfoort en [gedaagde]

In deze zaak heeft de Stichting Onderwijsgroep Amersfoort een kort geding aangespannen tegen [gedaagde] met als doel de opheffing van een eerder opgelegde dwangsom en het staken van de executie van een vonnis van 27 september 2022. De achtergrond van de zaak betreft een arbeidsconflict tussen de Onderwijsgroep en [gedaagde], die eerder was ontslagen wegens vermeende examenfraude. Dit ontslag werd door de bestuursrechter herroepen, maar de Onderwijsgroep weigerde [gedaagde] weer toe te laten tot zijn werkzaamheden. De kantonrechter had in het vonnis van 27 september 2022 de Onderwijsgroep veroordeeld om [gedaagde] binnen drie weken toe te laten tot zijn werkzaamheden, op straffe van een dwangsom van € 500 per dag. De Onderwijsgroep vorderde nu opheffing van deze dwangsom, stellende dat [gedaagde] eerst op een andere locatie moest re-integreren.

De kantonrechter oordeelde dat de Onderwijsgroep onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een blijvende of tijdelijke onmogelijkheid om aan de hoofdveroordeling te voldoen. De rechter benadrukte dat de re-integratie van [gedaagde] op het [school] onlosmakelijk verbonden was met zijn wedertewerkstelling. De kantonrechter besloot de dwangsom op te heffen met ingang van 1 januari 2023, omdat de arbeidsovereenkomst per die datum was ontbonden door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De proceskosten werden toegewezen aan [gedaagde], omdat de Onderwijsgroep grotendeels ongelijk kreeg in deze procedure.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 10179379 AV EXPL 22-27 MT/48380
Kort geding vonnis van 8 december 2022
inzake
de stichting
Stichting Onderwijsgroep Amersfoort,
gevestigd te Amersfoort,
verder ook te noemen de Onderwijsgroep,
eiseres,
gemachtigde: mr. H.A.A. Berendsen,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde,
gemachtigde: mr. M. Hille Ris Lambers.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 15 november 2022, met producties;
  • de aanvullende producties van de Onderwijsgroep;
  • de producties van [gedaagde] ;
  • de pleitnota van [gedaagde] ;
  • de mondelinge behandeling, gehouden op 23 november 2022. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat tijdens de mondelinge behandeling is besproken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De vaststaande feiten

2.1.
[gedaagde] , geboren op [1983] , is op 1 augustus 2012 in dienst getreden van de Onderwijsgroep, laatstelijk als Leraar [functie] bij het [school] .
2.2.
Bij besluit van 29 juli 2019 heeft de Onderwijsgroep aan [gedaagde] wegens plichtsverzuim, gepleegd op 21 juni 2019, in het ontslagbesluit omschreven als
“examenfraude”, met ingang van 1 augustus 2019 strafontslag verleend.
2.3.
Bij uitspraak van 19 maart 2021 heeft deze rechtbank, sector bestuursrecht, het beroep van [gedaagde] gegrond verklaard en het ontslagbesluit herroepen, omdat - samengevat- van examenfraude geen sprake is geweest.
2.4.
Nadat de Onderwijsgroep hem vervolgens had uitgenodigd voor een gesprek over een mogelijke overplaatsing naar een andere school dan die waarop hij altijd heeft gewerkt
Heeft [gedaagde] zich op 14 november 2021 ziekgemeld met spanningsklachten. Op 16 november 2021 heeft de bedrijfsarts geoordeeld dat hij wegens ziekte niet tot het verrichten van de bedongen arbeid in staat was.
2.5.
Het ontbindingsverzoek van de Onderwijsgroep is op 25 februari 2022 mondeling behandeld. Tijdens deze zitting is namens de Onderwijsgroep ter zitting verklaard dat, wat betreft de gevorderde werkhervatting, voor de school de deur is definitief dicht is. óók als de Centrale Raad van Beroep (CRvB) de uitspraak van de bestuursrechter van 19 maart 2021 zou bevestigen. In dit verband heeft mevrouw Vogelzangs opgemerkt dat de vacature die door het eerdere strafontslag van [gedaagde] was ontstaan is vervuld.
2.6.
In de ontbindingsprocedure is op 30 maart 2022 beschikking gegeven. De kantonrechter heeft de verzochte ontbinding afgewezen, omdat van een ernstige en duurzame verstoring van de arbeidsverhouding (nog) geen sprake was en van de Onderwijsgroep mocht worden gevergd dat zij zich inspant om het onderlinge vertrouwen te herstellen.
2.7.
Op 14 april 2022 heeft de CRvB de hiervoor genoemde uitspraak van de bestuursrechter van 19 maart 2021 bevestigd, omdat (kort gezegd) [gedaagde] zich niet aan plichtsverzuim heeft schuldig gemaakt.
2.8.
Sindsdien heeft [gedaagde] bij de Onderwijsgroep aangedrongen op werkhervatting. Daartoe is de Onderwijsgroep niet overgegaan.
2.9.
Bij vonnis van 27 september 2022 heeft de kantonrechter in kort geding de Onderwijsgroep onder andere veroordeeld tot:
“(…)
5.1.
veroordeelt de Onderwijsgroep om [gedaagde] , binnen drie weken na betekening van dit vonnis, toe te laten tot het verrichten van zijn werkzaamheden als vakdocent [functie] op het [school] die bestaan in het lesgeven en de direct daarmee verband houdende werkzaamheden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,-- per dag dat zij hiermee in gebreke blijft;
5.2.
veroordeelt de Onderwijsgroep om binnen drie weken na betekening van dit vonnis, met inschakeling van de bedrijfsarts, een begin te maken met de re-integratie van [gedaagde] in de overige tot zijn functie behorende werkzaamheden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,-- per dag dat zij hiermee in gebreke blijft;
5.3.
bepaalt dat de ingevolge 5.1. en 5.2. totaal te verbeuren dwangsommen niet meer zullen bedragen dan
€ 50.000.--;
(…)”
2.10.
Op 4 oktober 2022 heeft [gedaagde] de bedrijfsarts [A] gesproken. De bedrijfsarts rapporteert het volgende:
“(…) Betrokkenen heb ik heden op het spreekuur op de [naam] gezien en gesproken. Er zijn gerechtelijke uitspraken gedaan omtrent zijn arbeidsvoorwaardelijke situatie. De vraag aan ondergetekende is of er sprake is van ziekte en of betrokkene in staat is om te re-integreren binnen de onderwijsgroep Amersfoort. Op basis van
zijn medische situatie kan ik aangeven dat er sprake is van medische beperkingen maar dat betrokkenen wel in staat is om te starten met een re-integratie. Het is daarbij wel van belang dat er wordt gesproken over de plek van de re-integratie en dat er een plan komt om te kunnen starten. Er dient dan sprake te zijn van een geleidelijke opbouw in uren en taken waarbij ondergetekende kan adviseren. Advies is om een vervolgafspraak te plannen op het moment dat er een kennismakingsgesprek heeft plaatsgevonden op zijn nieuwe werkplek.(…)”
2.11.
Op donderdag 6 oktober 2022 hebben de Onderwijsgroep en [gedaagde] het advies van de bedrijfsarts met elkaar besproken. De Onderwijsgroep heeft vervolgens een plan van aanpak opgesteld (productie 12 bij dagvaarding). Hierin was opgenomen dat [gedaagde] op een andere werkplek van [school] zou starten met de re-integratie. In het plan van aanpak werd verder opgenomen dat er zo snel mogelijk een kennismakingsgesprek zou plaatsvinden op de re-integratieplek en dat [gedaagde] vanaf 1 november 2022 met 2 tot 3 dagdelen per week kon gaan lesgeven, dit geëvalueerd zou worden en dat dit vervolgens verder opgebouwd zou gaan worden.
2.12.
[gedaagde] heeft aangegeven niet akkoord te gaan met het plan van aanpak, omdat hij op het [school] wil re-integreren en nergens anders (productie 13 bij dagvaarding).
2.13.
Vervolgens heeft de deurwaarder het bevel tot betaling aan de Onderwijsgroep doen betekenen (productie 7 bij dagvaarding). In het bevel van de deurwaarder staat:
“dat U gerequireerde per 21 oktober 2022 in strijd heeft gehandeld met de inhoud van het bovenomschreven vonnis, immers niet tijdig heeft voldaan aan het bevel om binnen drie weken na betekening van genoemd vonnis [gedaagde] toe te laten tot het verrichten van zijn werkzaamheden als vakdocent [functie] op het [school] die bestaan in het lesgeven en de direct daarmee verband houdende werkzaamheden, zulks op straffe van een dwangsom ad. € 500,00 voor ieder dag, tot een maximum van € 50.000,00.”
2.14.
Op 15 november 2022 heeft [gedaagde] de bedrijfsarts [A] gesproken. De bedrijfsarts rapporteert het volgende:
“(…) Zoals eerder aangegeven acht ik betrokkene in staat om zijn werk als docent te hervatten. Naar ik heb begrepen zijn de juridische belemmeringen opgeheven en kan er een start gemaakt worden. Betrokkene ziet voor
zichzelf geen belemmeringen om te starten op het [school] . Vanuit de school zijn er wel belemmeringen/bezwaren aangegeven om daar te starten. Mijn advies aan werkgever en betrokkene is om over deze belemmeringen in gesprek te gaan en te kijken wat er nodig is om deze op te heffen. Betrokkene is nu wel in staat om te starten met reintegreren. Dit kan en mag ook op een andere reintegratieplek waar betrokkene mag starten met gedeeltelijke werkhervatting in eigen werk. Het advies is om dit stapsgewijs op te bouwen waarbij er regelmatig geëvalueerd wordt. Mijn verwachting is dat betrokkene binnen 6 weken weer toe kan werken naar een volledige werkhervatting in eigen functie.(…)”
2.15.
Bij beschikking van 21 november 2022 heeft Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst per 1 januari 2023 ontbonden. Dit op grond van een ernstig en duurzame verstoring van de arbeidsrelatie.

3.Het geschil

3.1.
de Onderwijsgroep vordert (na wijziging van eis) veroordeling van [gedaagde] bij wege van voorlopige voorziening om:
I. de in het vonnis van 27 september 2022 opgelegde dwangsommen voor zover deze zien op de beslissing onder randnummer 5.1 op te heffen en opgeheven te houden;
II. [gedaagde] op straffe van een ineens opeisbare dwangsom van € 50.000,00 te bevelen de executie van het vonnis ter inning van de dwangsommen te staken en gestaakt te houden;
III. [gedaagde] te veroordelen tot terugbetaling van al hetgeen de Onderwijsgroep heeft betaald ter zake de gestelde verbeurde dwangsommen binnen 48 uur na betekening van dit vonnis;
IV. [gedaagde] te veroordelen in de proceskosten op basis van de daadwerkelijke advocaatkosten, dan wel een van het liquidatietarief afwijkende hogere proceskostenveroordeling, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van het vonnis;
V. [gedaagde] te veroordelen in de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van de Onderwijsgroep in de door [gedaagde] werkelijk gemaakte advocaatkosten, begroot op € 2.413,00, te vermeerderen met 6 % kantoorkosten en 21 % btw, dan wel een in een conform liquidatietarief vastgesteld bedrag.
3.3.
Op de inhoud daarvan zal hierna - voor zover van belang - worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Naar het oordeel van de kantonrechter is voldoende aannemelijk geworden dat de Onderwijsgroep een spoedeisend belang heeft bij de gevorderde voorziening(en).
4.2.
de Onderwijsgroep vordert primair de dwangsom, opgelegd door de kantonrechter bij vonnis van 27 september 2022, ex artikel 611d Rv, op te heffen. Subsidiair vordert zij de executie van het vonnis ter inning van de dwangsommen te staken en gestaakt te houden.
De Onderwijsgroep legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] dient te re-integreren op een andere locatie dan [school] . Pas daarna kan [gedaagde] worden toegelaten tot het verrichten van zijn werkzaamheden als vakdocent [functie] op het [school] , aldus de Onderwijsgroep.
4.3.
De kantonrechter overweegt het volgende. Op grond van artikel 611d Rv kan de rechter die een dwangsom heeft opgelegd op vordering van de veroordeelde de dwangsom opheffen, opschorten of matigen ingeval van blijvende of tijdelijke, gehele of gedeeltelijke onmogelijkheid voor de veroordeelde om aan de hoofdveroordeling te voldoen. Van onmogelijkheid als bedoeld in artikel 611d Rv is slechts sprake als de veroordeelde wel wil, maar niet kan nakomen, dus buiten staat is aan de veroordeling te voldoen (vgl. HR 13 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:1941). Daarnaast geldt dat de executierechter, indien zich na verbeurte van de dwangsom een nieuwe, geen overmacht opleverende omstandigheid heeft voorgedaan, kan toetsen of de titel waarbij de dwangsom is opgelegd, nog doeltreffend en uitvoerbaar is (vgl. BenGH 30 september 2010, NJ 2013/350 (Faucon c.s./Braine-l'Alleud Sablière SA)).
4.4.
Gebleken is dat [gedaagde] nog steeds niet toegelaten wordt tot het verrichten van werkzaamheden als vakdocent [functie] op het [school] , ondanks dat de Onderwijsgroep daartoe wel onder 5.1 van het vonnis van de kantonrechter van 27 september 2022 is veroordeeld. In dit vonnis heeft de kantonrechter overwogen dat [gedaagde] nog niet zodanig hersteld is dat hij alweer alle tot zijn functie behorende werkzaamheden kan verrichten. Waar het werk van [gedaagde] zich met name uitstrekt tot organisatorische (overhead-) werkzaamheden, die met het eigenlijke lesgeven geen direct verband houden, moest aan de re­ integratie met hulp van de bedrijfsarts nadere invulling worden gegeven. Door de kantonrechter werd geen belemmering gezien voor de veroordeling tot wedertewerkstelling van [gedaagde] in de werkzaamheden als vakdocent [functie] op het [school] , die bestaan in het lesgeven en de direct daarmee in verband staande werkzaamheden. Geoordeeld is dat de Onderwijsgroep moet meewerken aan deze wedertewerkstelling, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag dat zij hiermee in gebreke blijft.
4.5.
De Onderwijsgroep stelt dat [gedaagde] eerst moet starten met re-integreren op een andere locatie dan het [school] , hetgeen waarvan zij in haar plan van aanpak van 12 oktober 2022 ook is uitgegaan. De Onderwijsgroep verwijst daarbij naar de terugkoppeling van de bedrijfsarts van 4 oktober 2022. Naar het oordeel van de kantonrechter is dit een onjuist standpunt. De bedrijfsarts schrijft dat van belang is dat er wordt gesproken over de plek van de re-integratie en dat er een plan van aanpak komt om te kunnen starten. Anders dan de Onderwijsgroep stelt sluit de bedrijfsarts een re-integratie van [gedaagde] naast het hervatten zijn werkzaamheden als vakdocent [functie] op het [school] niet uit. Omdat [gedaagde] zich niet kon vinden in het plan van aanpak zijn partijen wederom met elkaar in gesprek gegaan. Ook dit gesprek heeft niet tot een voor partijen gewenst resultaat geleid. Vervolgens heeft de Onderwijsgroep [gedaagde] opnieuw uitgenodigd voor een gesprek met de bedrijfsarts. Ook naar aanleiding van dit gesprek is de bedrijfsarts niet tot de conclusie gekomen dat re-integratie van [gedaagde] dient plaats te vinden op een andere werkplek, buiten het [school] .
4.6.
De kantonrechter kan zich niet aan de indruk onttrekken dat de Onderwijsgroep terstond na het wijzen van het vonnis van de kantonrechter van 27 september 2022 onder geen beding terugkeer van [gedaagde] naar de werkvloer duldde. Tekenend in dat kader zijn de uitlatingen van de Onderwijsgroep tijdens de mondelinge behandeling van het ontbindingsverzoek van de Onderwijsgroep op 25 februari 2022. Tijdens deze zitting is namens de Onderwijsgroep verklaard dat, wat betreft de gevorderde werkhervatting, voor de school de deur is definitief dicht is. Oók als de Centrale Raad van Beroep (CRvB) de uitspraak van de bestuursrechter van 19 maart 2021 zou bevestigen, oftewel dus ook als het oordeel is dat van examenfraude geen sprake is geweest.
4.7.
Het is onbegrijpelijk dat de Onderwijsgroep nog altijd een re-integratie van [gedaagde] op het [school] frustreert. Temeer omdat de kantonrechter in het vonnis van 27 september 2022 heeft geoordeeld dat [gedaagde] weder te werk moet worden gesteld op het [school] . Alleen betreffende de werkzaamheden die met het eigenlijke lesgeven geen direct verband houden, moest met behulp van de bedrijfsarts nadere invulling aan worden gegeven. Het gaat hier om feitelijke invulling van de re-integratie en niet om eventuele re-integratie van [gedaagde] op een andere locatie, zoals de Onderwijsgroep stelt. De wedertewerkstelling op het [school] en de re-integratie van [gedaagde] zijn dan ook onlosmakend met elkaar verbonden.
Uit de rapportages van de bedrijfsarts blijkt niet dat er iets aan re-integratie van [gedaagde] op het [school] in de weg staat, behalve dan het feit dat de Onderwijsgroep dit onwenselijk vindt.
4.8.
Kortom, de stellingen van de Onderwijsgroep maken dus niet dat sprake is van een blijvende of tijdelijke, gehele of gedeeltelijke onmogelijkheid voor de Onderwijsgroep om aan de hoofdveroordeling te voldoen.
4.9.
Wel dient opheffing plaats te vinden nu bij beschikking van 21 november 2022 Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst per
1 januari 2023 heeft ontbonden. Deze nieuwe omstandigheid brengt met zich dat de kantonrechter de dwangsom met ingang van 1 januari 2023 zal opheffen, nu deze vanaf die datum niet meer doeltreffend en uitvoerbaar is.
4.10.
De volgende vraag die in deze procedure moet worden beantwoord, is of (de uitvoerbaar bij voorraad verklaring uit) het vonnis van 27 september 2022, op de voet van artikel 438 lid 2 Rv moet worden geschorst.
4.11.
De maatstaf voor de beoordeling van een vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een rechterlijke uitspraak in kort geding is door de Hoge Raad partieel heroverwogen in een arrest van 20 december 2019 (ECLI:NL:HR:2019:2026). In het arrest is de Hoge Raad teruggekomen op de maatstaf zoals die was ingezet in het [naam] -arrest (HR 22 april 1983, ECLI:NL:HR:1983:AG4575), althans voor zover het gaat om de tenuitvoerlegging van een uitspraak waartegen een rechtsmiddel is ingesteld of nog open staat. Gesteld noch gebleken is dat tegen het vonnis van 27 september 2022 hoger beroep is ingesteld. Dit betekent dus dat de veroordeling waarvan de Onderwijsgroep de schorsing verlangt thans onherroepelijk is. Ingevolge voornoemd arrest geldt alsdan het criterium van [naam] uit 1983 nog onverkort, dat wil zeggen dat er slechts ruimte is voor schorsing indien de executant met het doorzetten van de executie misbruik maakt van zijn executiebevoegdheid. Daarvan is sprake indien de veroordeling waaraan hij zijn bevoegdheid ontleent is gebaseerd op een kennelijke feitelijke en juridische misslag. Van misbruik van executiebevoegdheid kan ook sprake zijn indien de tenuitvoerlegging als gevolg van feiten en omstandigheden die zich na de veroordeling hebben voorgedaan of aan het licht zijn getreden aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand doen ontstaan, op grond waarvan voortzetting van die tenuitvoerlegging – gelet op de over en weer betrokken belangen – neerkomt op misbruik van bevoegdheid.
4.12.
De Onderwijsgroep heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die, zo deze aannemelijk zouden zijn, met zich brengen dat sprake is van een kennelijke misslag of van omstandigheden, opgetreden of gebleken na het vonnis van de kantonrechter van 27 september 2022, die aan de zijde van de Onderwijsgroep een noodtoestand doen ontstaan.
Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat de kantonrechter geen grond ziet om de executie van het vonnis van 27 september 2022 te schorsen. Ook het subsidiair gevorderde zal daarom worden afgewezen.
4.13.
De proceskosten komen voor rekening van de Onderwijsgroep, omdat zij grotendeels ongelijk krijgt. [gedaagde] heeft verzocht om de Onderwijsgroep te veroordelen tot betaling van de werkelijke proceskosten. Een vordering tot volledige vergoeding van de proceskosten is alleen toewijsbaar in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Naar het oordeel van de kantonrechter is hiervan niet gebleken. De proceskosten worden toegewezen tot het geldende liquidatietarief. Deze proceskosten worden tot aan deze uitspraak vastgesteld op € 747,00 aan salaris voor de gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
Heft de dwangsom, opgelegd bij vonnis van deze rechtbank van 27 september 2022, op met ingang van 1 januari 2023;
5.2.
veroordeelt de Onderwijsgroep tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 747,00 aan salaris gemachtigde.
5.3.
Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
5.4.
Wijst af wat meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.A. van Steenbeek, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 8 december 2022.