In deze zaak heeft de Stichting Onderwijsgroep Amersfoort een kort geding aangespannen tegen [gedaagde] met als doel de opheffing van een eerder opgelegde dwangsom en het staken van de executie van een vonnis van 27 september 2022. De achtergrond van de zaak betreft een arbeidsconflict tussen de Onderwijsgroep en [gedaagde], die eerder was ontslagen wegens vermeende examenfraude. Dit ontslag werd door de bestuursrechter herroepen, maar de Onderwijsgroep weigerde [gedaagde] weer toe te laten tot zijn werkzaamheden. De kantonrechter had in het vonnis van 27 september 2022 de Onderwijsgroep veroordeeld om [gedaagde] binnen drie weken toe te laten tot zijn werkzaamheden, op straffe van een dwangsom van € 500 per dag. De Onderwijsgroep vorderde nu opheffing van deze dwangsom, stellende dat [gedaagde] eerst op een andere locatie moest re-integreren.
De kantonrechter oordeelde dat de Onderwijsgroep onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van een blijvende of tijdelijke onmogelijkheid om aan de hoofdveroordeling te voldoen. De rechter benadrukte dat de re-integratie van [gedaagde] op het [school] onlosmakelijk verbonden was met zijn wedertewerkstelling. De kantonrechter besloot de dwangsom op te heffen met ingang van 1 januari 2023, omdat de arbeidsovereenkomst per die datum was ontbonden door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De proceskosten werden toegewezen aan [gedaagde], omdat de Onderwijsgroep grotendeels ongelijk kreeg in deze procedure.