In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag om woningurgentie door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijdemeren. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. A. Güngörmez, had haar aanvraag om woningurgentie ingediend, omdat zij met haar kinderen bij haar moeder inwoont en de situatie als onhoudbaar ervaart. Het college heeft de aanvraag afgewezen op basis van de Huisvestingsverordening Gooi en Vechtstreek 2019, omdat eiseres niet voldeed aan de gestelde randvoorwaarden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het college in zijn besluiten van 10 maart 2021 en 22 september 2021 de aanvraag en het bezwaar van eiseres ongegrond heeft verklaard. Eiseres heeft aangevoerd dat de criteria van de urgentieregeling in strijd zijn met de Huisvestingswet en dat de verordening niet voldoet aan de eisen van de wetgever. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de urgentieregeling niet in strijd is met de Huisvestingswet en dat de voorwaarden die door het college zijn gesteld niet onredelijk zijn.
De rechtbank heeft verder overwogen dat eiseres niet aan alle randvoorwaarden voldoet, met name dat zij niet kan aantonen dat haar woonprobleem niet kon worden voorkomen. Eiseres heeft haar huur opgezegd om bij haar partner in te trekken, maar deze keuze heeft geleid tot een onzekere woonsituatie. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de afwijzing van de aanvraag om woningurgentie niet in strijd is met de Grondwet of internationale verdragen, en dat het college in redelijkheid de hardheidsclausule niet heeft hoeven toepassen. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard.