ECLI:NL:RBMNE:2022:531

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 februari 2022
Publicatiedatum
15 februari 2022
Zaaknummer
UTR 21/4048
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag woningurgentie en toetsing aan Huisvestingswet

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 februari 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag om woningurgentie door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijdemeren. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. A. Güngörmez, had haar aanvraag om woningurgentie ingediend, omdat zij met haar kinderen bij haar moeder inwoont en de situatie als onhoudbaar ervaart. Het college heeft de aanvraag afgewezen op basis van de Huisvestingsverordening Gooi en Vechtstreek 2019, omdat eiseres niet voldeed aan de gestelde randvoorwaarden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het college in zijn besluiten van 10 maart 2021 en 22 september 2021 de aanvraag en het bezwaar van eiseres ongegrond heeft verklaard. Eiseres heeft aangevoerd dat de criteria van de urgentieregeling in strijd zijn met de Huisvestingswet en dat de verordening niet voldoet aan de eisen van de wetgever. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de urgentieregeling niet in strijd is met de Huisvestingswet en dat de voorwaarden die door het college zijn gesteld niet onredelijk zijn.

De rechtbank heeft verder overwogen dat eiseres niet aan alle randvoorwaarden voldoet, met name dat zij niet kan aantonen dat haar woonprobleem niet kon worden voorkomen. Eiseres heeft haar huur opgezegd om bij haar partner in te trekken, maar deze keuze heeft geleid tot een onzekere woonsituatie. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de afwijzing van de aanvraag om woningurgentie niet in strijd is met de Grondwet of internationale verdragen, en dat het college in redelijkheid de hardheidsclausule niet heeft hoeven toepassen. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiseres ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/4048

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 februari 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. A. Güngörmez),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Wijdemeren, verweerder
(gemachtigde: J. Sumer).

Procesverloop

In het besluit van 10 maart 2021 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om woningurgentie afgewezen.
In het besluit van 22 september 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 24 december 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na sluiting van het onderzoek op de zitting heeft eiseres nog aanvullende stukken ingediend. De rechtbank heeft hierin geen aanleiding gezien om het onderzoek te heropenen. De rechtbank laat deze stukken dan ook buiten beschouwing.

Overwegingen

Eiseres heeft een aanvraag om woningurgentie ingediend, omdat zij met haar kinderen inwoont bij haar moeder en de situatie onhoudbaar wordt.
Is de Huisvestingsverordening in strijd met de Huisvestingswet?
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat niet wordt voldaan aan de voorwaarden, zoals neergelegd in de Huisvestingsverordening Gooi en Vechtstreek 2019 (de verordening).
3. Eiseres voert allereerst aan dat de criteria van de urgentieregeling in strijd zijn met de Huisvestingswet en de bedoeling van de wetgever. De wetgever spreekt over noodsituaties en maatschappelijk belang, dat zijn de criteria voor een urgentieregeling. De regeling moet ook voldoen aan procesvereisten zoals het evenredigheidsbeginsel. Daarbij komt dat niet is aangetoond dat verweerder bij de invoering van de verordening de noodzaak ervan heeft onderbouwd.
4. De rechtbank overweegt hierover als volgt. De verordening is een algemeen verbindend voorschrift. In een geschil over een besluit dat is genomen op basis van een algemeen verbindend voorschrift kan de vraag aan de orde worden gesteld of dit voorschrift in strijd is met hogere regelgeving of algemene rechtsbeginselen (ook wel de exceptieve toetsing genoemd). De toetsing vindt plaats op de wijze als door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) is uiteengezet in haar uitspraak van 12 februari 2020 [1] .
5. De rechtbank is van oordeel dat de urgentieregeling uit de verordening niet in strijd is met de Huisvestingswet of algemene rechtsbeginselen. Eiseres heeft gelijk dat de wetgever noodsituaties en het maatschappelijk belang voor ogen heeft gehad als criteria voor een urgentieregeling. Dit vraagt echter om een nadere uitwerking op gemeentelijk niveau. Verweerder heeft daarom voorwaarden gesteld in de urgentieregeling om te bepalen wanneer sprake is van een noodsituatie. De rechtbank is van oordeel dat deze voorwaarden niet onredelijk zijn. Gelet op het beperkte woningaanbod mogen de voorwaarden streng zijn en mag veel worden gevraagd van degene die om urgentie verzoekt. Van enige strijd met de door eiseres genoemde procesvereisten – voor zover van toepassing – is niet gebleken
.De beroepsgrond slaagt niet.
Voldoet eiseres aan de randvoorwaarden van de urgentieregeling?
6. In de verordening staan de voorwaarden om voor urgentie in aanmerking te kunnen komen. Voordat getoetst wordt aan de gronden voor urgentieverlening, wordt eerst bekeken of voldaan wordt aan de randvoorwaarden. Verweerder is van oordeel dat eiseres niet voldoet aan de volgende randvoorwaarden:
- aanvrager moet aantonen dat het woonprobleem niet kon worden voorkomen;
- aanvrager reageert voldoende op bij het huishouden passende woningaanbiedingen in de hele regio; en
- aanvrager moet aantonen dat er geen, al dan niet tijdelijke, alternatieve oplossing is voor het woonprobleem.
7. Eiseres voert aan dat zij wel aan alle randvoorwaarden voldoet. Verweerder heeft ten onrechte niet aan alle randvoorwaarden getoetst. Verweerder werpt haar ten onrechte tegen dat zij haar woonprobleem zelf heeft veroorzaakt. Het is heel normaal om met je partner te gaan samenwonen. Zij kon niet voorzien dat haar relatie stuk zou lopen en dat er een huisvestingsprobleem zou ontstaan. Verder heeft zij in voldoende mate op het woningaanbod gereageerd en geen passende woningen geweigerd.
8. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het primaire besluit aan alle randvoorwaarden heeft getoetst. Het standpunt van eiseres dat dit niet zo is, is dus onjuist. Een paar randvoorwaarden worden eiseres niet tegengeworpen. Eiseres heeft namelijk geen passende woningen geweigerd en zij is ingezetene van de regio Gooi- en Vechtstreek. Aan die randvoorwaarden voldoet zij dus en daarom gaat de rechtbank daar verder niet op in.
9. Verweerder werpt eiseres wel tegen dat zij niet kan aantonen dat het woonprobleem niet kon worden voorkomen, omdat zij de huur van een passende woning heeft opgezegd om bij haar partner in te trekken in een woonboot met een hoge huur. Dit is een riskante keuze geweest, te meer omdat er geen officiële afspraken zijn gemaakt. Ook heeft eiseres onvoldoende en te beperkt gereageerd op het vrijgekomen woningaanbod door voornamelijk te reageren op één-gezinswoningen.
10. De rechtbank heeft wel wat vraagtekens bij deze standpunten van verweerder, maar ook als aan één voorwaarde niet wordt voldaan, kan verweerder de aanvraag al afwijzen. En de rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat aan de derde (hiervoor onder rechtsoverweging 6 genoemde) voorwaarde niet is voldaan. Eiseres heeft een alternatieve oplossing voor het woonprobleem gevonden. Ze woont namelijk tijdelijk bij haar moeder. Dat deze oplossing niet ideaal is en dat eiseres behoefte heeft aan een eigen plek, begrijpt de rechtbank heel goed, maar dit maakt niet dat niet gezegd kan worden dat er geen alternatief is.
11. Aan in ieder geval één randvoorwaarde wordt dus niet voldaan en daarom heeft verweerder geen verder onderzoek hoeven doen naar de urgentie.
Had verweerder de hardheidsclausule moeten toepassen?
12. Eiseres heeft een beroep gedaan op de hardheidsclausule. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid de hardheidsclausule niet heeft hoeven toepassen. Verweerder past de hardheidsclausule alleen toe in zeer incidentele noodsituaties, waarbij gedacht kan worden aan levensbedreigende of daarmee vergelijkbare situaties. Een beleid van die strekking is door de hoogste bestuursrechter niet onredelijk gevonden. [2] De rechtbank ziet ook geen aanleiding om het beleid van verweerder op dit punt onredelijk te vinden. De rechtbank overweegt dat uit wat eiseres heeft aangevoerd wel kan worden afgeleid dat zij haar woonsituatie als moeilijk ervaart, maar niet dat de situatie levensbedreigend of daarmee vergelijkbaar is.
Is de afwijzing in strijd met de Grondwet of internationale verdragen?
13. Eiseres voert tot slot aan dat verweerder handelt in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), het Europees Sociaal Handvest (ESH), artikel 27 van het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) en de Grondwet.
13. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder met het afwijzende besluit in strijd handelt met de door eiseres aangehaalde (internationale) regelgeving. Uit rechtspraak van de ABRvS [3] blijkt dat de door eiseres aangehaalde artikelen 17 en 31 van het ESH zich niet voor rechtstreekse toepassing lenen door de rechter, omdat deze bepalingen naar zijn inhoud niet een ieder verbinden. Ook de beslissingen van het European Committee of Social Rights (ECSR) waar eiseres naar verwijst, zijn niet bindend voor de verdragsluitende partijen. Daaraan kunnen in een procedure als deze geen rechtstreekse aanspraken worden ontleend. Bovendien zien deze beslissingen van het ECSR, net als overigens ook de uitspraak van de Hoge Raad van 21 september 2012 die eiseres aanhaalt, op de situatie van uitgeprocedeerde asielzoekers en hun kinderen. Die situatie is niet vergelijkbaar met de situatie van eiseres, die immers legaal in Nederland verblijft. Deze beslissingen zijn wel gezaghebbend en kunnen daarom een rol spelen bij de uitleg en toepassing van andere, wel rechtstreeks toepasbare, bepalingen zoals artikel 8 van het EVRM. Dit neemt echter niet weg dat uiteindelijk de interpretatie die het Europees Hof voor de Rechten van de Mens aan artikel 8 van het EVRM geeft, bepalend is.
15. Artikel 8 van het EVRM heeft als doel het individu te beschermen tegen willekeurige inbreuken door de overheid op het recht op eerbiediging van het privéleven en familie- en gezinsleven en dat aan het effectief respecteren daarvan positieve verplichtingen voor de overheid zijn verbonden. In dit geval gaat het om de vraag of, hoewel niet aan de voorwaarden daarvoor wordt voldaan, toch een urgentieverklaring moet worden verleend. In dit verband moet worden beoordeeld of in het besluit om een urgentieverklaring te weigeren een juist evenwicht is bereikt tussen de belangen van het individu en het algemeen belang van een rechtvaardige woonruimteverdeling [4] . De rechtbank beantwoordt de vraag of zich in dit geval feiten of omstandigheden voordoen waaruit een positieve verplichting tot het verlenen van een urgentieverklaring voortvloeit, ontkennend. Met wat eiseres heeft aangevoerd, heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat het voor haar niet mogelijk is om zonder urgentieverklaring op enige wijze een gezinsleven met haar kinderen te hebben. Verweerder heeft daarom het algemeen belang van een rechtvaardige woonruimteverdeling zwaarder mogen laten wegen dan het belang van eiseres om op de door haar gewenste wijze haar gezinsleven vorm te geven.
16. Verder bestaat er geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit in strijd met de Grondwet is. In artikel 22, tweede lid, van de Grondwet is bepaald dat bevordering van voldoende woongelegenheid voorwerp van zorg van de overheid is. Deze bepaling brengt niet met zich dat de overheid voor alle burgers een woning moet garanderen. Van strijd met de Grondwet is daarom geen sprake. Deze beroepsgrond slaagt niet.
16. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier. De beslissing is uitgesproken op 15 februari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 18 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:493
4.Zie de hiervoor genoemde uitspraak van de ABRvS van 1 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:922