201407054/1/A3.
Datum uitspraak: 18 februari 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Utrecht,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland (hierna: de rechtbank) van 14 juli 2014 in zaak nrs. 14/3398 en 14/3401 in het geding tussen:
[appellant]
en
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht.
Procesverloop
Bij besluit van 26 februari 2014 heeft het college een aanvraag van [appellant] om een urgentieverklaring afgewezen.
Bij besluit van 7 mei 2014 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 juli 2014 heeft de rechtbank, voor zover thans van belang, het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 januari 2015, waar [appellant], vergezeld van D.A.J. Pfeiffer, en bijgestaan door mr. H.M. Mauritz, advocaat te Utrecht, en het college, vertegenwoordigd door mr. W. van Beveren, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 1.1, onder 12, van de Regionale Huisvestingsverordening Bestuur Regio Utrecht (hierna: de Huisvestingsverordening) wordt onder eigen toegang verstaan elke deur die direct toegang geeft tot de woning bereikbaar via de straatzijde dan wel vanuit een gemeenschappelijke verkeersruimte en die voorzien is van een van gemeentewege verleend huisnummer.
Ingevolge artikel 1.1, onder 45, wordt onder zelfstandige woonruimte verstaan woonruimte met een eigen toegang, die door een huishouden kan worden bewoond zonder dat het huishouden daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen buiten die woonruimte.
Ingevolge artikel 2.5.1, eerste lid, kunnen burgemeester en wethouders een in het register ingeschreven woningzoekende urgent verklaren, waarbij de volgende voorwaarden van toepassing zijn:
a. de woningzoekende is ingezetene van de regio;
b. de woningzoekende beschikt(e) over zelfstandige woonruimte in de regio;
c. er is sprake van een bijzondere noodsituatie;
d. de noodsituatie is ontstaan buiten eigen schuld en was door de woningzoekende niet te voorzien;
e. de woningzoekende kan aantonen eerst zelf naar een oplossing te hebben gezocht;
f. een verhuizing binnen zes maanden is noodzakelijk en
g. de woningzoekende is niet in staat om zelf binnen zes maanden voor passende huisvesting te zorgen via het aanbodsysteem als bedoeld in artikel 2.6.1. of op andere wijze.
Ingevolge artikel 4.1, eerste lid, zijn burgemeester en wethouders bevoegd in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar hun oordeel tot een bijzondere hardheid leidt ten gunste van de aanvrager af te wijken van deze verordening.
2. [appellant] heeft een aanvraag om een urgentieverklaring ingediend om medische redenen. Aan het in bezwaar gehandhaafde besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat [appellant] niet voldoet aan het vereiste dat hij beschikt over een zelfstandige woonruimte als bedoeld in artikel 2.5.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Huisvestingsverordening, zodat hij niet voor een urgentieverklaring in aanmerking komt. Daarnaast voldoet [appellant] evenmin aan de voorwaarden van artikel 2.5.1, eerste lid, aanhef en onder d en e, van de Huisvestingsverordening. Voorts is het college niet gebleken van feiten en omstandigheden die aanleiding geven tot toepassing van de hardheidsclausule.
3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat hij niet beschikt over een zelfstandige woonruimte. Daartoe voert hij aan dat de feitelijke situatie van dien aard is dat de woning behoort te worden aangemerkt als een zelfstandige woonruimte. Hij beschikt over een eigen woonruimte met eigen toegang.
3.1. [appellant] woont op het adres [locatie] te Utrecht. Niet in geschil is dat de tante van [appellant] op datzelfde adres woont. De woning aan de [locatie] te Utrecht heeft maar één huisnummer en is niet formeel gesplitst zodat [appellant] niet beschikt over een huisvestingsvergunning voor de ruimte die hij (onder)huurt. Gelet hierop en gezien het bepaalde onder 12 en 45 van artikel 1.1 van de Huisvestingsverordening, heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat de woonruimte van [appellant] geen zelfstandige woonruimte is als bedoeld in artikel 2.5.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Huisvestingsverordening.
Het betoog faalt.
4. Nu de voorwaarden van artikel 2.5.1 van de Huisvestingsverordening cumulatief zijn, behoeft hetgeen [appellant] heeft betoogd over de voorwaarden van artikel 2.5.1, eerste lid, aanhef en onder d en e, van de Huisvestingsverordening geen bespreking meer.
5. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college in redelijkheid heeft kunnen afzien van toepassing van de hardheidsclausule. Daartoe voert hij aan dat zijn gezin in een noodsituatie verkeert en op straat dreigt te worden gezet. Hij wordt bedreigd door de verhuurder en vreest represailles nu hij ondanks het verstrijken van de looptijd van de huurovereenkomst in de woning is gebleven. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat hij een beroep kan doen op huurbescherming, aldus [appellant].
5.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 17 april 2013 in zaak nr. 201209117/1/A3), acht de Afdeling het beleid van het college dat de hardheidsclausule gelet op het beperkte woningaanbod in de regio Utrecht slechts wordt toegepast in zeer incidentele noodgevallen, waaronder een levensbedreigende of daarmee vergelijkbare situatie wordt verstaan, niet onredelijk.
Voorts heeft de Afdeling in deze uitspraak overwogen dat het al dan niet toepassen van de hardheidsclausule een discretionaire bevoegdheid is van het college, zodat de rechter het al dan niet gebruik maken van die bevoegdheid terughoudend dient te toetsen.
Uit hetgeen [appellant] heeft aangevoerd kan weliswaar worden afgeleid dat hij belang heeft bij een zelfstandige woonruimte, doch hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat de situatie van zijn gezin levensbedreigend, dan wel daarmee vergelijkbaar is. De rechtbank heeft derhalve terecht overwogen dat het college in redelijkheid van toepassing van de hardheidsclausule heeft kunnen afzien.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.
w.g. Verheij w.g. Neuwahl
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 18 februari 2015
280-798.