ECLI:NL:RBMNE:2022:5280

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 december 2022
Publicatiedatum
12 december 2022
Zaaknummer
UTR 21/819
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van verzoek tot opname in tolkendatabase van de politie

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 13 december 2022 uitspraak gedaan over het verzet van een opposant tegen een eerdere uitspraak van 16 augustus 2021. De opposant had verzocht om opname in de tolkendatabase van de Nationale Politie, maar kreeg op 29 september 2020 te horen dat hij hiervoor niet in aanmerking kwam. De korpschef van politie verklaarde het bezwaar van de opposant niet-ontvankelijk, omdat de brief van 29 september 2020 geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) was. De rechtbank had in de eerdere uitspraak geoordeeld dat er geen twijfel was over de uitkomst, waardoor er geen zitting nodig was. De opposant ging in verzet tegen deze uitspraak, maar de rechtbank oordeelde dat de eerdere beslissing correct was en dat de brief van de korpschef geen 1:3-besluit was. De rechtbank verwierp de argumenten van de opposant en verklaarde het verzet ongegrond. De uitspraak van 16 augustus 2021 bleef daarmee in stand. De rechtbank besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/819 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 december 2022 op het verzet van

[opposant] , te [woonplaats] , opposant

(gemachtigde: mr. P.J. de Booij).

Procesverloop

Opposant heeft de politie verzocht om te mogen worden opgenomen in de tolkendatabase van de Nationale Politie. Bij brief van 29 september 2020 heeft de politie opposant meegedeeld dat hij hiervoor niet in aanmerking komt, omdat er al voldoende tolken in de tolkendatabase van de Nationale Politie (de tolkenbestand) zijn opgenomen die de talencombinatie van opposant beheersen.
Opposant heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 5 februari 2021 heeft de korpschef van politie het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Dit omdat de brief van 29 september 2020 geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is. De rechtbank gebruikt hierna de aanduiding “het 1:3-besluit”.
Tegen dit besluit heeft opposant beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 16 augustus 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:4514, heeft de rechtbank, met toepassing van artikel 8:54 van de Awb, het beroep van opposant ongegrond verklaard. Opposant is tegen deze uitspraak in verzet gegaan.
De zitting betreffende het verzet heeft plaatsgevonden op 17 november 2021. Opposant is verschenen, samen met zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W. Kolkman.

Overwegingen

1. In verzet beoordeelt de rechtbank of de rechtbank in haar uitspraak van
16 augustus 2021 terecht heeft geoordeeld dat er geen twijfel over de uitkomst was en dat er toen dus geen zitting nodig was.
2. Volgens opposant is de uitspraak van de rechtbank van 16 augustus 2021 niet juist. Hij stelt dat de brief van de korpschef van politie van 29 september 2020 wel degelijk een
1:3-besluit is.
3. De rechtbank volgt opposant hierin niet. In rechtsoverweging 4 van haar uitspraak van 16 augustus 2021 heeft de rechtbank uitgelegd dat en waarom de brief van
29 september 2020 geen 1:3-besluit behelst. De essentie is dat de beslissing van de korpschef van politie, als vervat in de brief van 29 september 2020, niet haar grondslag vindt in een speciaal voor het openbaar bestuur of bij of krachtens de wet geschapen publiekrechtelijke grondslag. Het oordeel van de rechtbank in de uitspraak van 16 augustus 2021 dat de beslissing daardoor geen 1:3-besluit is, blijft aldus overeind. Daaruit voortvloeiend geldt hetzelfde voor het oordeel dat sprake was van een “kennelijk” ongegrond beroep.
4. Ter onderbouwing van zijn standpunt dat geen sprake is van een 1:3-besluit heeft verweerder verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 16 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2016:2672. In rechtsoverweging 5 van haar uitspraak van 16 augustus 2021 heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder deze verwijzing terecht heeft gedaan. Nu oordelend op het verzetschrift tegen deze uitspraak, kan om twee redenen betwijfeld worden of deze verwijzing adequaat is geweest. Ten eerste ging het in de zaak waarover de Afdeling heeft geoordeeld om een beslissing van de korpschef van politie om een tolk te verwijderen uit de tolkendatabase. Dat was een andere situatie dan de situatie van opposant. In de situatie van opposant speelt namelijk dat de korpschef van politie op voorhand geen gebruik maakt van de aangeboden diensten van opposant. Als gevolg daarvan neemt de korpschef van politie opposant niet op in de tolkendatabase. Ten tweede geldt dat door een wetswijziging die in werking treedt per 1 januari 2023 [1] een beslissing om een tolk te verwijderen uit het tolkenbestand wél een 1:3-besluit wordt. Wat er verder ook van zij, de beschreven twijfel over rechtsoverweging 5 van de uitspraak van
16 augustus 2021 doet niet af aan de dragende en correcte argumentatie in rechtsoverweging 4 van die uitspraak.
5. Opposant wijst er voorts op dat in het recht sprake is van een ontwikkeling in het denken over het besluitbegrip. Opposant haalt in dit verband de conclusie van Staatsraad
mr. Widdershoven van 24 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:249. Ook verwijst opposant naar een artikel van mr. Van Male in NTB 2020/101. Naar het oordeel van de rechtbank treft één en ander geen doel, omdat deze conclusie en dit artikel betrekking hebben op beslissingen die de opmaat kunnen zijn voor het treffen van bestuursrechtelijke sancties. In de zaak van opposant is daarvan geen sprake.
6. Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank geen aanleiding om tot een andere conclusie te komen dan zij in haar uitspraak van 16 augustus 2021 al heeft gedaan. Dit betekent dat het verzet ongegrond is en dat de uitspraak van de rechtbank van 16 augustus 2021 in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. L.L. Hol, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 december 2022.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunt u niet in hoger beroep.

Voetnoten

1.De Wet van 14 oktober 2020 tot wijziging van de Politiewet 2012 (Staatsblad 2020, 412).