In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 13 december 2022 uitspraak gedaan over het verzet van een opposant tegen een eerdere uitspraak van 16 augustus 2021. De opposant had verzocht om opname in de tolkendatabase van de Nationale Politie, maar kreeg op 29 september 2020 te horen dat hij hiervoor niet in aanmerking kwam. De korpschef van politie verklaarde het bezwaar van de opposant niet-ontvankelijk, omdat de brief van 29 september 2020 geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) was. De rechtbank had in de eerdere uitspraak geoordeeld dat er geen twijfel was over de uitkomst, waardoor er geen zitting nodig was. De opposant ging in verzet tegen deze uitspraak, maar de rechtbank oordeelde dat de eerdere beslissing correct was en dat de brief van de korpschef geen 1:3-besluit was. De rechtbank verwierp de argumenten van de opposant en verklaarde het verzet ongegrond. De uitspraak van 16 augustus 2021 bleef daarmee in stand. De rechtbank besloot dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.