ECLI:NL:RBMNE:2022:5201

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 november 2022
Publicatiedatum
7 december 2022
Zaaknummer
UTR 22/1995
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag extra kinderbijslag op basis van fiscale partner en inkomenscriteria

In deze zaak heeft eiseres, moeder van drie kinderen, een aanvraag ingediend voor extra kinderbijslag over het jaar 2021. De aanvraag werd afgewezen door de Sociale Verzekeringsbank, omdat de heer [vader], haar fiscale partner, en eiseres samen een inkomen hadden dat boven de gestelde grens van € 5.153,- lag. Eiseres betoogde dat zij en de heer [vader] niet samenwoonden en dat haar situatie gelijkgesteld moest worden aan die van een alleenstaande ouder. De rechtbank heeft de zaak op 25 november 2022 behandeld en geconcludeerd dat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden van artikel 7a van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW). De rechtbank oordeelde dat de wetgever bewust had gekozen voor de huidige regeling en dat er geen strijd was met het evenredigheidsbeginsel. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, omdat eiseres niet aan de voorwaarden voldeed en de afwijzing van de aanvraag terecht was.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1995

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 november 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. W. Kort),
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. P.C. van der Voorn).

Inleiding en procesverloop

Eiseres heeft drie kinderen met de heer [vader] te weten [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] . De heer [vader] is in de administratie van verweerder van meet af aan geregistreerd als de aanvrager van de kinderbijslag.
Bij besluit van 24 november 2020 heeft verweerder besloten dat [kind 1] vanaf het derde kwartaal van 2020 dubbele kinderbijslag ontvangt. Op 30 juli 2021 heeft verweerder na een signaal van de gemeente dat eiseres en de heer [vader] niet meer samenwonen aan de heer [vader] verzocht om informatie over waar de kinderen wonen en wie ze verzorgt en onderhoudt. Naar aanleiding van deze informatie is eiseres met ingang van het derde kwartaal van 2021 aangemerkt als aanvrager van de kinderbijslag.
Op 20 januari 2022 heeft eiseres voor [kind 1] over het jaar 2021 extra kinderbijslag aangevraagd. Bij brief van 1 februari 2021 heeft verweerder aan eiseres gevraagd om stukken ten aanzien van de echtscheiding met de heer [vader] over te leggen. Eiseres heeft op dit verzoek gereageerd en aangegeven dat zij nog gehuwd is met de heer [vader] , maar dat hij tijdelijk niet bij hun woont.
Bij besluit van 21 maart 2022 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres om een extra bedrag aan kinderbijslag over het jaar 2021 afgewezen.
In het besluit van 15 april 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 16 november 2022 op zitting behandeld. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres om extra kinderbijslag afgewezen. Verweerder heeft hieraan ten grondslag gelegd dat de heer [vader] de fiscale partner is van eiseres en dat zowel de inkomsten van eiseres als die van de heer [vader] in 2021 hoger waren dan € 5.153,-.
2. Eiseres voert aan dat haar ten onrechte geen extra kinderbijslag ten hoogte van € 2.225,29 is toegekend. Eiseres voert aan dat het klopt dat zij over 2021 de heer [vader] als fiscaal partner had, maar dat hij gedurende een half jaar niet bij haar in de woning woonde. Eiseres en de heer [vader] ontvingen allebei een bijstandsuitkering. Eiseres is van mening dat haar situatie gelijk dient te worden gesteld aan die van een alleenstaande ouder, zonder fiscaal partner. De kosten voor intensieve zorg voor haar dochter zijn er geweest, maar eiseres kan hier geen aanspraak op maken omdat zij een fiscaal partner heeft. Haar fiscaal partner ontvangt een bijstandsuitkering en is daardoor zelf niet in staat geweest een bijdrage te leveren aan de extra kosten. Verweerder houdt ten onrechte vast aan het inkomenscriterium. Het inkomen is in het geheel niet relevant voor het recht op toekenning. De nadelige gevolgen voor eiseres staan niet in verhouding met de bij het besluit te dienen doelen.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
4. In de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) is in artikel 7a bepaald dat een verzekerde recht heeft op dubbele kinderbijslag voor een minderjarig kind, dat is aangewezen op intensieve zorg. Die verzekerde heeft volgens dit artikel ook aanspraak op extra kinderbijslag, indiende verzekerde met betrekking tot dat kalenderjaar dan wel een gedeelte daarvan geen fiscaal partner heeft of als het inkomen van de verzekerde of dat van zijn partner (in het jaar 2021) lager is dan € 5.153,-.
5. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 7a van de AKW. De rechtbank interpreteert de gronden van eiseres zo dat zij van mening is dat de wetgever onvoldoende oog heeft gehad voor haar situatie. Ter zitting heeft eiseres aangevoerd dat er sprake is van strijdt met het evenredigheidsbeginsel als bedoeld in artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
6. De rechtbank overweegt dat uit de tekst van artikel 7a van de AKW blijkt dat de wetgever er bewust voor heeft gekozen om de tegemoetkoming alleen toe te kennen aan een ouder zonder partner, dan wel een ouder met een partner met een belastbaar loon dat niet meer is dan € 5.153,- zoals dat bedrag in artikel 8:14a, eerste lid, onderdeel a, van de Wet IB 2001, was vastgesteld op het moment van het bestreden besluit.
7. De wetgever heeft met een extra bedrag aan kinderbijslag niet de bedoeling gehad om mensen met een bijstandsuitkering of een laag inkomen te compenseren. De regeling is bedoeld als een tegemoetkoming voor alléénverdieners die de zorg hebben voor chronisch zieke of gehandicapte kinderen. Met alléénverdieners wordt in dit geval ook bedoeld de situatie dat in een gezin de ene ouder het (grootste gedeelte) van het gezinsinkomen verdient en de andere ouder voor het kind zorgt. Deze mensen kunnen over het algemeen namelijk geen aanspraak maken op de fiscale voordelen (combinatiekorting) die tweeverdieners wel hebben. Dit is ook bevestigd door de hoogste rechter in dit soort zaken. [1] Ook in deze zaken ging het om mensen die een bijstandsuitkering ontvingen. De hoogste rechter heeft daarbij ook geoordeeld dat de keuze van de wetgever niet zo onredelijk is dat de wetgever deze niet had mogen maken. Verder heeft de hoogste rechter geoordeeld dat de wetgever de compensatie van de extra kinderbijslag ook niet hoefde uit te breiden tot andere huishoudens met chronisch zieke of gehandicapte kinderen en een inkomen op het niveau van bijstandsgerechtigden. Van de omstandigheid dat fiscaal partners met een aanzienlijk hoger gezamenlijk gezinsinkomen dan eiseres en haar partner wel in aanmerking kunnen komen voor de tegemoetkoming indien één van hen een inkomen onder de toetsingsgrens ontvangt, kan, ook als eiseres daarin wordt gevolgd, blijkens de tekst van artikel 7a, tweede lid, aanhef en onder b, van de AKW niet gezegd worden dat die niet is verdisconteerd in de keuze die de wetgever heeft gemaakt.
8. Met betrekking tot het beroep op het evenredigheidsbeginsel overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank stelt vast dat de AKW, en dus het hier aan de orde zijnde artikel 7a, een wet in formele zin is. Het desondanks toepassen van het evenredigheidsbeginsel zou dan tegen de wettelijke bepaling ingaan. Voor deze ‘contra legem’ toepassing is in beginsel geen ruimte. De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet nader heeft gemotiveerd waarom er in haar situatie toch sprake moet zijn van een contra legem toepassing van het evenredigheidsbeginsel. Zoals eerder onder 7 is overwogen heeft de wetgever bij de totstandkoming van de wet de situatie van eiseres onder ogen gehad. Het beroep op het evenredigheidsbeginsel kan daarom niet slagen.
9. Omdat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 7a van de AKW heeft verweerder terecht haar aanvraag voor extra kinderbijslag afgewezen.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van L.S. Lodder, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 november 2022.
Griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie in dit kader de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 30 juli 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1683 en14 februari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:455.