ECLI:NL:RBMNE:2022:5186

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
6 december 2022
Publicatiedatum
7 december 2022
Zaaknummer
16-240965-21 en 16-172982-21 (gev. ttz)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van eendaadse samenloop van diefstal in vereniging met geweld en bedreiging, medeplegen van mishandeling en bedreiging, en mishandeling met zwaar lichamelijk letsel als gevolg

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 6 december 2022 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, geboren in 2005. De zaak betreft een woningoverval die plaatsvond op 5 september 2021, waarbij de verdachte samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] [slachtoffer 1] heeft overvallen, mishandeld en bedreigd met een mes. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten een afspraak hadden gemaakt met het slachtoffer via een datingsite en zich naar zijn woning hebben begeven. Tijdens de overval is het slachtoffer zwaar mishandeld, waarbij hij letsel heeft opgelopen en onder bedreiging van geweld zijn pincode moest afgeven. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de eendaadse samenloop van diefstal, mishandeling en bedreiging, en heeft hem een jeugddetentie van 90 dagen opgelegd, waarvan 50 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 200 uren. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De rechtbank heeft de vorderingen van beide slachtoffers volledig toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de schade.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16-240965-21 en 16-172982-21 (gev. ttz)
Vonnis van de meervoudige kamer van 6 december 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [2005] in [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] in [woonplaats] ,
hierna te noemen: [verdachte] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 november 2022. [verdachte] was bij deze zitting aanwezig, waardoor juridisch gezien sprake is van een vonnis op tegenspraak. Omdat [verdachte] ten tijde van de tenlastegelegde feiten minderjarig was, heeft de rechtbank de zaak achter gesloten deuren behandeld.
De rechtbank heeft tijdens de zitting gesproken met en geluisterd naar de standpunten van [verdachte] , zijn advocaat mr. E. Janse en de officier van justitie mr. M. Kamper. Daarnaast waren aanwezig de ouders van [verdachte] en S. M’ghaouch, jeugdreclasseringswerker bij Samen Veilig Midden-Nederland. Ook waren aanwezig familieleden van de benadeelde partij [slachtoffer 1] , bijgestaan door mr. R.J. Jager, en de benadeelde partij [slachtoffer 2] , bijgestaan door mr. G.J.A. Hiddinga, jurist bij DAS Rechtsbijstand.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Kort gezegd verdenkt de officier van justitie [verdachte] ervan dat hij:
16-240965-21
feit 1: op 5 september 2021 in [woonplaats] samen met anderen [slachtoffer 1] in zijn woning heeft overvallen;
feit 2: op 5 september 2021 in [woonplaats] samen met anderen [slachtoffer 1] heeft mishandeld;
feit 3: op 5 september 2021 in [woonplaats] samen met anderen [slachtoffer 1] heeft bedreigd.
16-172982-21
op 29 juni 2021 in Nieuwegein [slachtoffer 2] heeft mishandeld, met zwaar lichamelijk letsel als gevolg.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van [verdachte] en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de ten laste gelegde feiten onder parketnummer 16-240965-21 wettig en overtuigend te bewijzen. Zij is van oordeel dat medeplegen voor alle drie de feiten kan worden aangenomen. Zo blijkt uit de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) dat [verdachte] , [medeverdachte 1] en medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) met zijn drieën het plan hebben besproken om de woning te overvallen en vervolgens met zijn drieën naar [woonplaats] zijn afgereisd. [medeverdachte 1] is als eerste bij aangever naar binnengegaan en liet vervolgens [verdachte] en [medeverdachte 2] binnen. [verdachte] en [medeverdachte 2] zagen dat [medeverdachte 1] geweld gebruikte tegen aangever. Zij zijn niet weggegaan, maar bleven in de woning gedurende ten minste negen minuten.
De officier van justitie acht de mishandeling met zwaar lichamelijk letsel als gevolg, ten laste gelegd onder parketnummer 16-172982-21, eveneens wettig en overtuigend te bewijzen. Zo blijkt uit het medisch onderzoek dat aangever een gebroken bekken heeft opgelopen, hetgeen gekwalificeerd kan worden als zwaar lichamelijk letsel.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit van de drie feiten, ten laste gelegd onder parketnummer 16-240965-21. Hij stelt zich op het standpunt dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en de medeverdachten. [verdachte] was in de veronderstelling dat [medeverdachte 1] enkel iets moest ophalen bij een woning in [woonplaats] en uit alle verklaringen blijkt dat [verdachte] niet actief betrokken is geweest bij het geweld dat is toegepast of het mes dat is gebruikt. Ook zijn de weggenomen goederen niet bij [verdachte] aangetroffen. De enkele verklaring van [medeverdachte 1] dat iedereen op de hoogte was van het plan en dat zij gezamenlijk zijn afgereisd naar [woonplaats] , is onvoldoende om te komen tot een nauwe en bewuste samenwerking. Medeplegen kan dan ook niet worden bewezenverklaard.
De raadsman stelt zich ten aanzien van het feit, ten laste gelegd onder parketnummer 16-172982-21, op het standpunt dat voorwaardelijk opzet op de mishandeling van de conducteur bewezen kan worden, maar dat [verdachte] vrijgesproken dient te worden van het strafverzwarende element dat de mishandeling zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad. Zo is er geen noodzaak geweest tot medische ingrijpen en heeft de specialist vermeld dat het om een beperkte breuk gaat. Juridisch gezien kan het letsel dat aangever heeft opgelopen volgens de raadsman niet gekwalificeerd worden als zwaar lichamelijk letsel.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
16-240965-21 feiten 1, 2 en 3
Bewijsmiddelen [1]
Uit de aangifte [slachtoffer 1] blijkt - zakelijk weergegeven - het volgende: [2]
Op zondag 5 september 2021 was ik thuis in mijn woning aan de [adres] in [woonplaats] . Het was in de middag, dat ik via mijn telefoon op de website [website] aan het surfen was. Ik kwam een jongen tegen. In dat gesprek gaf hij aan naar [woonplaats] te willen komen. Ik heb via WhatsApp mijn adres aan hem gegeven. Rond een uur of half negen werd ik geappt door hem, dat hij voor mijn deur stond. Toen wij samen op mijn slaapkamer waren werd hij gebeld. Ik zag dat hij naar beneden liep. […] Ik kwam uit de keuken met twee glazen water. Ik zag de jongen bij mijn voordeur staan. Ik zag dat hij de deur opende. Ik zag vervolgens twee personen staan. Wat ik nog wel weet, dat ik direct heel veel klappen heb gekregen en dit behoorlijk veel pijn veroorzaakte.
Mijn letsel is:
- Gebroken neus
- Blauw oog aan de linker zijde
- Bloeduitstorting mijn linker oor
- Rechter lichaamsdeel zijkant een wond
- Rechter kaak pijn
- Linker ringvinger uit de kom. Misschien operatie nodig voor herstel.
- Hersenschudding.
Uit het verhoor van aangever [slachtoffer 1] blijkt - zakelijk weergegeven - het volgende: [3]
V: Ik heb van u begrepen dat u wat spullen kwijt bent. De politie en buurtbewoners hebben een aantal goederen gevonden die ik u graag wil laten zien om te kijken of ze van u zijn. Eerst laat ik uw mobiele telefoon zien. Is deze van u?
A: Ja, alleen zat er geen barst in. Er zat bescherming omheen maar die hebben de daders er vanaf gehaald.
V: Wat voor telefoon is dit?
A: Samsung.
V: Ik toon u een ring met streep, wat is daarvan de inscriptie?
A: [A] , [B] , [C] , [D] , [E] . ik herken deze ring als mijn ring, ik heb hem van mijn dochter [D] gekregen.
V: Ik toon u een ring met een zegel, wat is hiervan de inscriptie?
A: [geboortedatum] [F] en zijn sterfdag is [2012] . ik herken deze ring als mijn ring. Dit was de ring van mijn overleden vader. Ik heb hem na zijn overlijden van mijn moeder gekregen.
Uit het verhoor van medeverdachte [medeverdachte 1] blijkt – zakelijk weergegeven – het volgende: [4] O: Dus jij hoorde iemand zeggen waar ligt de passenhouder of portemonnee.
V: En toen?
A: Hij zei het ligt in mijn broek. Toen ging iemand naar boven om de broek te vinden.
O: [medeverdachte 2] heeft tegenover de politie verklaard dat jij tegen hem gezegd zou hebben dat je langs een bekende in [woonplaats] wilde gaan.
V: Wat kun je hierover vertellen?
A: Nee heb ik nooit gezegd. Wij alle drie wisten er van wat we zouden doen voordat we in [woonplaats] waren. Het is vooraf allemaal besproken. Iedereen wist ervan wat er ging gebeuren.
V: Wanneer heb je dit besproken?
A: Die zaterdag
A: We hebben het met z’n drieën besproken en de risico's ook.
V: Was er een plan.
A: Ja
A:. Iedereen wist eigenlijk al wat er moest gebeuren.
V: Wanneer is [verdachte] naar boven gegaan?
A Hij is meerdere keren naar boven gegaan. Eerste keer kwam hij met broek van die man naar beneden. Hij ging daarna weer naar boven, iets van de derde keer ben ik ook naar boven gegaan.
A: [verdachte] is een paar keer naar boven en beneden gelopen om spullen te gaan zoeken.
Uit het van verhoor medeverdachte [medeverdachte 2] blijkt – zakelijk weergegeven – het volgende: [5]
A: Toen de man tegen de grond ging, schreeuwde [medeverdachte 1] tegen die man "wat is je pincode". ik zag dat de man weer bij kwam en gaf toen zijn pincode. [verdachte] was toen naar boven gelopen.
Op de zitting van 24 november 2022 heeft [verdachte] - zakelijk weergegeven - het volgende verklaard: [6]
[medeverdachte 1] gaf die man klappen en op een gegeven moment ging hij knock-out. Ik was naar boven gegaan en toen ik weer beneden kwam zag ik dat er een mes in het spel was gekomen. [medeverdachte 2] had het mes overhandigd aan [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] heeft toen het mes op de keel van die man gezet en riep ‘pincode, pincode’. [medeverdachte 1] had het mes vast met zijn mouw ertussen. [medeverdachte 2] zat toen op de benen van die man.
Uit het verhoor van verdachte [verdachte] blijkt – zakelijk weergegeven – het volgende: [7]
Terwijl ik naar boven liep hoorde ik [medeverdachte 1] roepen "pak mes, pak mes". Daarna hoorde ik [medeverdachte 1] roepen "pincode". Ik hoorde dat die man zijn pincode zei.
Uit het verhoor van verdachte [verdachte] blijkt – zakelijk weergegeven – het volgende: [8]
O: [verdachte] er wordt onderzoek gedaan naar DNA/ dacty sporen op een ijzeren koker welke uit de woning is weggenomen.
V: Zou het kunnen dat jouw DNA/ dacty op de koker wordt aangetroffen? Dat is een koker met geld er in.
A: Ja dat kan.
V: Hoe komt jouw DNA/dacty daar?
A: ik heb dat vastgehouden.
Uit een proces-verbaal bevindingen, inhoudende het ter plaatse komen, blijkt – zakelijk weergegeven – het volgende: [9]
De twee verdachte personen zouden het pand zijn ingegaan waarvan de deur open stond. Vervolgens zouden de gordijnen direct zijn dichtgedaan.[…] Ik hoorde dat de meldster toen verklaarde dat ik samen met collega [verbalisant 1] bij de juiste woning stond. Ik zag dat de gordijnen aan de voorzijde van de woning dicht zaten. Ook de gordijnen bij de voordeur zaten dicht. Vervolgens klopte ik op het raam aan de voorzijde. Ik hoorde vervolgens luide geluiden vanuit de woning komen.
Uit een proces-verbaal bevindingen, inhoudende onderzoek aan de telefoon van medeverdachte [medeverdachte 2] , blijkt – zakelijk weergegeven – het volgende: [10]
Op 16 september 2021 werd verdachte [medeverdachte 2] aangehouden. Bij zijn aanhouding had hij een lphone 11 in de zak van zijn spijkerbroek zitten. Ik heb gezocht op het woord " [woord] ". Dit woord werd in de telefoon aangetroffen bij de webapplicatie van Google Maps. Er komen 9 treffers op de zoekterm [adres] op 12 september 2021 tussen 19.53 uur en 20.19 uur. Ambtshalve is mij bekend dat de data die wordt weergegeven 7 dagen later is dan de daadwerkelijke datum. In dit geval zijn deze Google Maps treffers gemaakt op de dag van de woningoverval.
Uit een proces-verbaal van bevindingen, inhoudende de aangetroffen geldkoker, blijkt – zakelijk weergegeven – het volgende: [11]
Op donderdag 9 september 2021 waren wij op de [adres] . De bewoner, meneer [getuige] , vertelde dat hij eerder al een melding had gedaan bij de politie van geld en een koker wat hij had aangetroffen in zijn straat. Ik vroeg aan [getuige] waar en hoe hij het geld had aangetroffen. Ik hoorde hem het volgende vertellen:
"-Ik heb het geld gevonden op het grasveldje naast de woning op [straat] huisnummer [nummer] .
- Ik heb het geld en de koker gevonden op maandagochtend 6 september 2021.
- Ik heb het geld en een koker in een plastic zak gedaan."
Ik zag dat het geld in een sealbag zat en de koker in een aparte sealbag.
Bewijsoverweging bij parketnummer 16-240965-21
Vast staat dat [verdachte] op 5 september 2021 samen met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] in de woning van aangever [slachtoffer 1] is geweest. In die woning is toen veel geweld gebruikt tegen [slachtoffer 1] , als gevolg waarvan hij fors letsel heeft opgelopen. [slachtoffer 1] is met een mes bedreigd. Uit de woning zijn spullen weggenomen. Ten slotte zijn de drie jongens, toen de politie voor de deur stond en aanklopte, weggevlucht. Aangever [slachtoffer 1] is, kort gezegd, in zijn woning beroofd, mishandeld en bedreigd.
[verdachte] heeft als volgt verklaard over zijn eigen rol. [verdachte] wist niet waar zij heen gingen of wat ze daar gingen doen, toen de drie jongens vanuit Utrecht naar [woonplaats] reisden. [medeverdachte 1] zei alleen dat hij iets moest ophalen bij een bekende. [verdachte] wist niet dat zij naar de woning van [slachtoffer 1] gingen om hem te beroven. Toen hij in de woning was, zag [verdachte] dat [medeverdachte 1] [slachtoffer 1] stompen in het gezicht gaf. [slachtoffer 1] raakte op een gegeven moment buiten bewustzijn. [verdachte] is naar boven gegaan om te kijken of hij via een raam weg kon komen. [verdachte] had door de voordeur weg kunnen gaan, maar hij was bang dat mensen op straat hem zouden zien. Toen hij weer naar beneden ging, kwam hij [medeverdachte 1] tegen, die zei dat hij helemaal naar boven moest gaan om te kijken of er nog mensen in het huis waren. [verdachte] is toen naar zolder gegaan en vervolgens weer naar beneden. Onderweg nam hij een broek mee die op de eerste verdieping lag, omdat [medeverdachte 1] hem dat vroeg. [medeverdachte 1] gaf hem ook een koker, die hij direct weer terug heeft gegeven. Toen er aan de deur werd geklopt, is [verdachte] via een raam gevlucht.
De verklaring van [verdachte] dat hij niet wist dat hij, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] naar de woning van [slachtoffer 1] gingen om hem te beroven, vindt de rechtbank ongeloofwaardig.
[medeverdachte 1] heeft hierover verklaard dat hij nooit heeft gezegd dat hij langs een bekende wilde gaan en dat alle drie de jongens wisten wat ze gingen doen. Dat hebben ze met zijn drieën vooraf allemaal besproken en iedereen wist wat er ging gebeuren, aldus [medeverdachte 1] . De rechtbank ziet geen aanleiding om aan deze verklaring te twijfelen. [medeverdachte 1] heeft behalve [verdachte] en [medeverdachte 2] ook zichzelf belast met zijn verklaring. Dat de jongens alle drie proberen de schuld buiten zichzelf te leggen, zoals de raadsman stelt, geldt dan ook niet voor deze verklaring van [medeverdachte 1] .
Met de telefoon van [medeverdachte 2] is, voordat de drie jongens bij [slachtoffer 1] ’ woning aankwamen, binnen een halfuur negen keer via Google Maps gezocht naar de straat waar [slachtoffer 1] woont. Dit is niet te rijmen met de verklaring van [verdachte] dat [medeverdachte 1] alleen had gezegd dat hij iets moest ophalen, maar sluit wel aan op de verklaring van [medeverdachte 1] dat alle drie de jongens wisten wat ze gingen doen.
[verdachte] ’s verklaring over zijn rol in de woning van [slachtoffer 1] vindt de rechtbank ongeloofwaardig. Dat [verdachte] alleen naar boven is gelopen om een uitweg te zoeken, is op zichzelf al geen geloofwaardige verklaring. De meest begaanbare uitgangen bevinden zich immers doorgaans niet op de bovenverdieping van een woning. Uiteindelijk zijn de jongens dan ook via een raam op de begane grond gevlucht.
Daarbij komt dat [medeverdachte 1] heeft verklaard dat [verdachte] een paar keer naar boven en beneden is gelopen om spullen te zoeken. Hij ging naar boven op zoek naar waardevolle spullen. De eerste keer kwam hij met de broek van [slachtoffer 1] naar beneden. Dit sluit aan bij de (eerdere) verklaring van [medeverdachte 1] dat [slachtoffer 1] had gezegd dat zijn portemonnee in zijn broek zat en iemand toen naar boven ging om de broek te vinden en sluit aan bij de verklaring van
[medeverdachte 2] dat [verdachte] naar boven is gelopen, toen [slachtoffer 1] zijn pincode gaf.
Deze verklaringen weerspreken dat [verdachte] geen bijdrage aan de beroving heeft geleverd. Ook heeft [verdachte] erkend dat hij een koker met geld heeft vastgehad. Deze koker is later in de tuin gevonden.
[verdachte] wordt verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van het beroven, mishandelen en bedreigen van [slachtoffer 1] . Voor medeplegen is vereist dat sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. Dat betekent dat de – intellectuele en/of materiële – bijdrage van [verdachte] aan de delicten van voldoende gewicht moet zijn geweest. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, houdt de rechtbank rekening met de taakverdeling, het belang van de rol van [verdachte] , zijn aanwezigheid op belangrijke momenten en de omstandigheid dat [verdachte] niet is vertrokken toen dat wel kon. De rechtbank weegt mee dat [verdachte] tijdens de beroving in de woning van [slachtoffer 1] heeft gezocht naar weg te nemen spullen. Op basis van al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de bijdrage van [verdachte] aan de delicten van voldoende gewicht is geweest en dat hij als medepleger kan worden aangemerkt.
Aannemelijk is dat [verdachte] zelf geen geweld heeft gebruikt en dat [medeverdachte 1] het ten laste gelegde geweld heeft gebruikt en [slachtoffer 1] met een mes heeft bedreigd. Toch kunnen deze handelingen ook in de zaak tegen [verdachte] bewezen worden verklaard, als onderdeel van het medeplegen van de beroving, de mishandeling en de bedreiging. Het accent ligt bij medeplegen immers op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht.
16-172982-21
Bewijsmiddelen [12]
Uit de aangifte van [slachtoffer 2] blijkt - zakelijk weergegeven - het volgende: [13]
Plaats delict: [straat] , [woonplaats] .
Op dinsdag 29 juni 2021 omstreeks 16.30 uur, was ik aan het werk als medewerker service en veiligheid bij [vervoersbedrijf] . Ik zag dat de jongen mij een vervoersbewijs overhandigde. Ik zag dat er niet was ingecheckt met het vervoersbewijs. Op dat moment zie ik dat de jongen met vaart op mij af komt. Ik voelde dat de jongen tegen mij aankwam en dat hij mij tegen mijn schouder en borst beukte. Ik probeerde in een reflex de jongen nog vast pakken maar door de beuk vloog ik door de lucht. Ik viel op de grond en voelde meteen een hevige pijn in de buurt van mijn rechterheup. Op de foto's die van mijn heup zijn gemaakt bleek dat ik een gebroken bekken heb ter hoogte van mijn lies.
Op de zitting van 22 november 2022 heeft [verdachte] - zakelijk weergegeven - het volgende verklaard: [14]
Ik had niet ingecheckt. Ik zag een opening waar ik doorheen wilde om te vluchten. Ik kwam toen met mijn schouder tegen die man aan. Ik viel vervolgens tegen het hek en hij viel naar achter. Wij kwamen wel hard tegen elkaar aan, anders waren wij niet gevallen.
Bewijsoverweging bij parketnummer 16-172982-21
Net als de officier van justitie en de raadsman, acht de rechtbank bewezen dat [verdachte] in voorwaardelijke zin opzet had om [slachtoffer 2] te mishandelen. Er was een aanmerkelijke kans dat hij [slachtoffer 2] pijn en letsel zou toebrengen, toen [verdachte] plotseling en hard tegen hem aan botste. Tegen iemand aan botsen op de manier waarop [verdachte] dat heeft gedaan, is naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het toebrengen van pijn en letsel, dat [verdachte] die aanmerkelijke kans bewust moet hebben aanvaard.
[slachtoffer 2] heeft als gevolg van deze mishandeling een bekkenbreuk opgelopen. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit letsel in de gegeven omstandigheden in strafrechtelijke zin als zwaar lichamelijk letsel worden aangemerkt. Zij overweegt daartoe het volgende. Relevant voor de beantwoording van de vraag of sprake is van zwaar lichamelijk letsel zijn, gelet op de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (vgl. HR 18 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1486), in elk geval de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel. De beoordeling kan ook op een combinatie van deze factoren worden gebaseerd. Ook een andere medische behandeling dan een operatie kan van belang zijn. Voor het uitzicht op herstel geldt dat van zwaar lichamelijk letsel niet alleen sprake kan zijn als het uitzicht op herstel in belangrijke mate ontbreekt, maar ook bij een langere periode van herstel of van onzekerheid over dat herstel. Ook kan van belang zijn of tijdens het herstel sprake is van pijn en/of fysieke beperkingen.
Uit de medische gegevens die door [slachtoffer 2] als benadeelde partij zijn overgelegd, blijkt dat hij minimaal twee maanden lang tweemaal per week is behandeld door een fysiotherapeut, die een behandeling van meerdere maanden voorspelde. Uit een advies van de bedrijfsarts van 6 oktober 2021 blijkt dat de mobiliteit van [slachtoffer 2] op dat moment nog beperkt is, dat hij op dat moment 3 x 4 uur per week passend werk verricht en dat dat zijn maximale belasting is. In een bericht gedateerd 2 november 2021 schrijft de behandelend fysiotherapeut dat [slachtoffer 2] op dat moment zes weken in behandeling is, inmiddels tien minuten pijnvrij loopt, maar dat er nog sprake is van pijn na grotere afstanden lopen. Over pijn tijdens het herstel heeft [slachtoffer 2] verklaard dat slapen de nachten na de mishandeling heel moeilijk is geweest vanwege de pijn. Over de periode van herstel en de fysieke beperkingen tijdens dat herstel is gebleken dat [slachtoffer 2] ten minste twee maanden lang volledig arbeidsongeschikt is geweest. Hoewel een operatie niet nodig is geweest, merkt de rechtbank, gelet op de ernst van het letsel, de pijn die [slachtoffer 2] heeft geleden en de duur van het herstel, het letsel aan als zwaar lichamelijk letsel.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] :
16-240965-21:
1
hij 5 september 2021 te [woonplaats] uit een woning gelegen aan de [adres] , tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen (onder meer)
- een telefoon en
- meerdere ringen,
toebehorende aan [slachtoffer 1] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden, dat verdachte en/of zijn mededader(s),
- een afspraak hebben gemaakt met die [slachtoffer 1] via een datingsite ( [website] ) en/of via
Whatsapp en
- zich naar voornoemde woning hebben begeven en voornoemde woning hebben betreden en
- de gordijnen hebben gesloten en
- de deur op een kier hebben gezet (teneinde mededaders in de gelegenheid te stellen om de woning-ongemerkt- te betreden) en
- die [slachtoffer 1] meerdere malen tegen het gezicht/het hoofd, althans het lichaam, hebben gestompt en
- hebben geroepen: “pak een mes, pak een mes en
- een mes aan die [slachtoffer 1] hebben getoond en op de keel van die [slachtoffer 1] hebben gezet en
- hebben geroepen: “de pincode”.
2
op 5 september 2021 te [woonplaats] , tezamen en in vereniging met anderen [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] meerdere malen tegen het gezicht/het hoofd, althans het lichaam, te stompen;
3
op 5 september 2021 te [woonplaats] , tezamen en in vereniging met anderen [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door een mes aan die [slachtoffer 1] te tonen en op de keel van die [slachtoffer 1] te zetten.
16-172982-21:
op 29 juni 2021 te Nieuwegein [slachtoffer 2] heeft mishandeld door onverhoeds en met kracht tegen hem aan te botsen, waardoor deze [slachtoffer 2] ten val kwam,
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken bekken, ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. [verdachte] is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. [verdachte] wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
16-240965-21
Deze zaak bestaat uit één feitencomplex, waarbij de feiten zodanig met elkaar zijn verweven en zozeer in elkaar opgaan dat moet worden geoordeeld dat daar één wilsbesluit aan ten grondslag ligt. De strekking van de betreffende strafbepalingen loopt ook niet zo ver uiteen dat niet zou kunnen worden geoordeeld dat verdachte één verwijt zou kunnen worden gemaakt (vgl. HR 29 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:1028). De rechtbank constateert daarom dat sprake is van eendaadse samenloop.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
de eendaadse samenloop van
feit 1: diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen,
feit 2: medeplegen van mishandeling, en
feit 3: medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
16-172982-21
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van [verdachte] uitsluit. [verdachte] is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd [verdachte] ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot:
- een jeugddetentie van 360 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 320 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarden de voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) en een contactverbod met de medeverdachten en aangever [slachtoffer 1] ;
- een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 120 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 60 dagen jeugddetentie.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat enkel een bewezenverklaring dient te volgen voor de mishandeling, ten last gelegd onder parketnummer 16-172982-21. [verdachte] is gebaat bij het voortzetten van de begeleiding door Save en hoewel bij het opleggen van een voorwaardelijke straf bovenop het deel dat [verdachte] al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, uitgekomen wordt op een relatief forse straf, lijkt dit wel het meest passend. De verdediging verzoekt dan ook een onvoorwaardelijke straf op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest en daarnaast een voorwaardelijke straf met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van [verdachte] , zoals ter terechtzitting is gebleken.
8.3.1.
De ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan
[verdachte] heeft zich op zestienjarige leeftijd samen met anderen schuldig gemaakt aan een woningoverval. Met het slachtoffer is onder valse voorwendselen via [website] een afspraak gemaakt. [medeverdachte 1] is als eerste de woning van het slachtoffer binnengegaan en vervolgens zijn [verdachte] en [medeverdachte 2] ook naar binnengegaan. Het slachtoffer is direct zodanig mishandeld dat hij het bewustzijn heeft verloren. Het huis is door de verdachten doorgezocht en er zijn goederen meegenomen. Ook is bij het slachtoffer een mes op zijn keel gezet en moest hij zijn pincode afgeven. [verdachte] heeft zich niet gedistantieerd van het geweld en heeft geen openheid van zaken gegeven.
[verdachte] heeft met zijn handelen laten zien geen enkel respect te hebben voor andermans eigendommen en de lichamelijke integriteit van anderen. Bovendien heeft hij zich niets aangetrokken van het recht dat iedereen heeft om zich in de eigen woning veilig te voelen. Het slachtoffer ervaart nog altijd gevoelens van onveiligheid, zo blijkt uit de verklaring van het slachtoffer die ter terechtzitting is voorgelezen. Misdrijven zoals deze woningoverval zorgen ook in de samenleving voor een verhoogd gevoel van onveiligheid. De rechtbank rekent [verdachte] dit alles zwaar aan.
8.3.2.
De persoonlijke omstandigheden
Het advies van de Raad voor de Kinderbescherming
De Raad adviseert [verdachte] een onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen en een voorwaardelijke jeugddetentie met bijzondere voorwaarden. Als bijzondere voorwaarde adviseert de Raad het meewerken aan reclasseringstoezicht, het naar school en stage gaan conform zijn lesrooster en een contactverbod met de medeverdachten.
Het advies van Samen Veilig
Mevrouw M’ghaouch heeft het advies van Save op de zitting toegelicht en aangevuld. Zij geeft aan dat [verdachte] gedurende de schorsing het ITB Harde Kern kader goed heeft doorlopen. Hij heeft zich aan de aanwijzingen gehouden, waarna Toezicht en Begeleiding is gestart. Ook hier houdt hij zich goed aan de afspraken. Als zich iets voordeed, dan zocht [verdachte] uit zichzelf contact. Hij heeft het afgelopen jaar aan zijn doelen gewerkt en heeft een positieve houding laten zien. Het advies is dan ook de hulp voort te zetten.
8.3.3.
Conclusie
Gelet op de ernst van de feiten, kan niet met een andere strafmodaliteit worden volstaan dan een vrijheidsbenemende straf. Het is zeer zorgwekkend dat [verdachte] zich op zo’n jonge leeftijd schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank zal echter rekening houden met de jeugdige leeftijd van [verdachte] . De rechtbank zal dan ook geen onvoorwaardelijke jeugddetentie opleggen die langer duurt dan het voorarrest. De rechtbank acht het echter wel van belang dat [verdachte] op het juiste pad blijft en zal daarom ook een voorwaardelijke jeugddetentie opleggen. De rechtbank zal daarnaast, gelet op de ernst van de feiten en het belang dat [verdachte] de gevolgen van zijn handelen ervaart, aan hem een onvoorwaardelijke taakstraf opleggen.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de volgende straf passend en geboden is: een jeugddetentie van 90 dagen, waarvan 50 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die [verdachte] in voorarrest heeft doorgebracht (namelijk 40 dagen), met een proeftijd van 2 jaar en een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 200 uren, te vervangen door 100 dagen jeugddetentie bij niet uitvoeren. De rechtbank zal aan de voorwaardelijke jeugddetentie de door de Raad voorgestelde bijzondere voorwaarden verbinden. Daarnaast zal de rechtbank een contactverbod opleggen met aangever [slachtoffer 1] .

9.BENADEELDE PARTIJ

Vordering [slachtoffer 1]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 11.080,30. Dit bedrag bestaat uit € 3.580,30 materiële schade en € 7.500 immateriële schade, ten gevolge van de aan [verdachte] onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten onder parketnummer 16-240965-21.
Vordering [slachtoffer 2]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 3.940,38. Dit bedrag bestaat uit € 940,38 materiële schade en € 3.000 immateriële schade, ten gevolge van het aan [verdachte] ten laste gelegde feit onder parketnummer 16-172982-21.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
Vordering [slachtoffer 1]
De officier van justitie vordert de vordering hoofdelijk toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Vordering [slachtoffer 2]
De officier van justitie vordert de vordering toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
Vordering [slachtoffer 1]
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, gelet op de bepleite vrijspraak. Subsidiair verzoekt hij rekening te houden met de beperkte rol van [verdachte] en de vordering te matigen en het bedrag te schatten op basis van de rol van [verdachte] . Meer subsidiair verzoekt de raadsman de vordering niet hoofdelijk toe te wijzen, maar per persoon een bedrag te bepalen.
Vordering [slachtoffer 2]
De raadsman refereert zich ten aanzien van de materieel gevorderde schade aan het oordeel van de rechtbank. Hij verzoekt het immateriële deel te matigen, gelet op de bepleite partiële vrijspraak voor het zwaar lichamelijk letsel.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Vordering [slachtoffer 1]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij materiële schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van de bewezen verklaarde feiten. De hoogte van de schade waarvan vergoeding is gevorderd, is niet betwist. De rechtbank ziet in de rol van [verdachte] geen aanleiding de vordering slechts gedeeltelijk toe te wijzen. [verdachte] is op grond van artikel 6:166, eerste lid BW hoofdelijk aansprakelijk voor de schade die door de groep aan de benadeelde partij is toegebracht, welke schade in zijn geheel ook aan [verdachte] moet worden toegerekend. De rechtbank zal de gevorderde materiële schadevergoeding geheel toewijzen.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat aan de benadeelde partij door het bewezen
verklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht, nu de aard en de ernst van de
normschending meebrengen dat de lichamelijke en geestelijke integriteit van de benadeelde
partij is aangetast. De benadeelde partij heeft verklaard dat hij bij de huisarts is geweest voor traumaverwerking en dat hij angstig en schrikachtig is geworden. Hij heeft moeite met het aangaan van nieuwe sociale contacten en is nu – een jaar na het gebeuren – nog steeds onder behandeling voor zijn psychische klachten. De rechtbank acht genoegzaam aangetoond dat sprake is van een zodanige inbreuk dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. Gelet op de schadevergoedingen die doorgaans in vergelijkbare gevallen worden toegewezen en de gevolgen die de benadeelde partij van de woningoverval heeft ondervonden, acht de rechtbank de gevorderde immateriële schadevergoeding van € 7.500,00 redelijk en billijk. De rechtbank ziet in de rol van [verdachte] geen aanleiding de vordering slechts gedeeltelijk toe te wijzen. De rechtbank zal dan ook het gehele bedrag toewijzen.
De rechtbank zal de vordering van € 11.080,30 geheel toewijzen, bestaande uit € 3.580,30 materiële schade en € 7.500,00 immateriële schade, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 5 september 2021 tot de dag van volledige betaling.
De rechtbank veroordeelt [verdachte] hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 september 2021 tot de dag van volledige betaling. Dit betekent dat [verdachte] tegenover de benadeelde partij voor het hele bedrag aansprakelijk is. Zijn verplichting tot het vergoeden van deze schade vervalt, als en voor zover (een van) zijn mededader(s) de schade aan de benadeelde heeft/hebben vergoed.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij aan [verdachte] de hoofdelijke verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het toegewezen bedrag van € 11.080,30, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 5 september 2021, tot de dag van volledige betaling. Als [verdachte] niet betaalt, zal deze verplichting niet worden aangevuld met gijzeling omdat [verdachte] nog minderjarig was ten tijde van het plegen van de feiten.
Een betaling die [verdachte] doet aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien [verdachte] betaalt aan de benadeelde partij.
Vordering [slachtoffer 2]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij materiële schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van de bewezen verklaarde feiten. De gevorderde schadevergoeding is verder ook niet betwist. De rechtbank zal daarom de vordering geheel toewijzen.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat aan de benadeelde partij door het bewezen
verklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht, nu de aard en de ernst van de
normschending meebrengen dat de lichamelijke en geestelijke integriteit van de benadeelde
partij is aangetast. De rechtbank acht genoegzaam aangetoond dat sprake is van een zodanige
inbreuk dat de immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt. De benadeelde partij heeft zijn bekken gebroken als gevolg van de bewezen verklaarde mishandeling. Het letsel heeft grote gevolgen gehad voor de benadeelde partij, zo is hij een half jaar (deels) arbeidsongeschikt geweest, zoals niet is betwist door de verdediging. Gelet op de schadevergoedingen die doorgaans in vergelijkbare gevallen worden toegewezen en de gevolgen die de benadeelde partij van de mishandeling heeft ondervonden, acht de rechtbank de gevorderde immateriële schadevergoeding van € 3.000,00 redelijk en billijk. De rechtbank zal dit bedrag toewijzen.
De rechtbank zal de vordering tot een totaalbedrag van € 3.940,38 toewijzen, bestaande uit € 940,38 materiële schade en € 3.000,00 immateriële schade, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 29 juni 2021 tot de dag van volledige betaling.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partij aan [verdachte] de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het toegewezen bedrag van € 3.940,38, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 29 juni 2021, tot de dag van volledige betaling. Als [verdachte] niet betaalt, zal deze verplichting niet worden aangevuld met gijzeling omdat [verdachte] nog minderjarig was ten tijde van het plegen van het feit.
Een betaling die [verdachte] doet aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien [verdachte] betaalt aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 47, 55, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 285, 300 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde onder parketnummer 16-240965-21 bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het tenlastegelegde onder parketnummer 16-172982-21 bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentie van 90 dagen;
- bepaalt dat de tijd door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht (te weten: 40 dagen) op de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
- bepaalt dat een gedeelte van
50 dagenvan de jeugddetentie
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van twee jaarvast;
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
 zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
 ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
 medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte:
 naar school en stage gaat conform zijn lesrooster;
 medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht van Samen Veilig Midden-Nederland, afdeling jeugdreclassering, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
 zich houdt aan het contactverbod met de medeverdachten [medeverdachte 2] , geboren op [2004] in [geboorteplaats] (Somalië) en [medeverdachte 1] , geboren op [2006] in [geboorteplaats] , zolang als de jeugdreclassering dit nodig acht;
 zich houdt aan het contactverbod met aangever [slachtoffer 1] , geboren op [1961] in [geboorteplaats] , zolang als de jeugdreclassering dit nodig acht;
waarbij aan de Samen Veilig Midden-Nederland opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 77aa van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 200 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 100 dagen jeugddetentie;
Benadeelde partij [slachtoffer 1]
- wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van
€ 11.080,30, bestaande voor een bedrag van € 7.500,00 uit immateriële schade en voor een bedrag van
€ 3.580,30 uit materiële schade;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 september 2021 tot de dag van volledige betaling;
- veroordeelt verdachte hoofdelijk tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, met dien verstande dat indien en voor zover reeds door een ander/anderen (gedeeltelijk) is betaald, verdachte (in zoverre) van deze verplichting zal zijn bevrijd;
- legt verdachte de hoofdelijke verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 11.080,30 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 september 2021, tot de dag van volledige betaling. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze verplichting aangevuld met 0 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd
als hij of een ander op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Benadeelde partij [slachtoffer 2]
- wijst de vordering van [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van
€ 3.940,38, bestaande voor een bedrag van € 3.000,00 uit immateriële schade en voor een bedrag van € 940,38 uit materiële schade;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 2] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 juni 2021 tot de dag van volledige betaling;
- legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat € 3.940,38 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 juni 2021, tot de dag van volledige betaling. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze verplichting aangevuld met 0 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd
als hij of een ander op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
Voorlopige hechtenis
- heft op het – reeds geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.M. Schothorst, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. L.M.G. de Weerd en mr. S. Ourahma, rechters, in tegenwoordigheid van mr. T.T. van den Dool, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 6 december 2022.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
16-240965-21
1
hij, op of omstreeks 5 september 2021 te [woonplaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, in/uit een woning (gelegen aan de [adres] ), tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen te weten (onder meer)
- een of meerdere telefoon(s) en/of
- een of meerdere ring(en),
in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke
bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat verdachte en/of zijn mededader(s),
- een afspraak heeft/hebben gemaakt met die [slachtoffer 1] via een datingsite ( [website] ) en/of via
Whatsapp en/of
- zich naar voornoemde woning heeft/hebben begeven en/of voornoemde woning heeft/hebben betreden en/of
- de gordijnen in de (slaap)kamer heeft/hebben gesloten en/of
- de deur op een kier heeft/hebben gezet (teneinde mededaders in de gelegenheid te stellen om de woning-ongemerkt- te betreden) en/of
- die [slachtoffer 1] één of meerdere malen in/tegen het gezicht/het hoofd, althans het lichaam, te
stompen/te slaan en/of
- heeft/hebben geroepen: "pak een mes, pak een mes", althans woorden van gelijke aard en/of
strekking, en/of
- een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp aan die [slachtoffer 1] heeft/hebben getoond en/of op de keel en/of nek van die [slachtoffer 1] heeft/hebben gezet en/of heeft/hebben gehouden en/of
- heeft/hebben geroepen: "de pincode", althans woorden van gelijke aard en/of strekking,
en/of
hij, op of omstreeks 5 september 2021, te [woonplaats] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het
oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of
bedreiging met geweld [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot de afgifte van een of meerdere
telefoon(s) en/of een of meerdere ring(en), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan die [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s)
- een afspraak heeft/hebben gemaakt met die [slachtoffer 1] via een datingsite ( [website] ) en/of via
Whatsapp en/of
- zich naar voornoemde woning heeft/hebben begeven en/of voornoemde woning heeft/hebben betreden en/of
- de gordijnen in de (slaap)kamer heeft/hebben gesloten en/of
- de deur op een kier heeft/hebben gezet (teneinde mededaders in de gelegenheid te stellen om de woning-ongemerkt- te betreden) en/of
- die [slachtoffer 1] één of meerdere malen in/tegen het gezicht/het hoofd, althans het lichaam, te
stompen/te slaan en/of
- heeft/hebben geroepen: "pak een mes, pak een mes", althans woorden van gelijke aard en/of
strekking en/of
- een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp aan die [slachtoffer 1] heeft/hebben getoond en/of op de keel en/of nek van die [slachtoffer 1] heeft/hebben gezet en/of heeft/hebben gehouden en/of
- heeft/hebben geroepen: "de pincode", althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
(Artikel art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2
hij op of omstreeks 5 september 2021 te [woonplaats] , tezamen en in vereniging met een of meer
anderen, althans alleen [slachtoffer 1] heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] één of meerdere malen in/tegen het gezicht/het hoofd, althans het lichaam, te stompen/te slaan;
(Artikel art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
3
hij op of omstreeks 5 september 2021 te [woonplaats] , tezamen en in vereniging met een of meer
anderen, althans alleen, [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling, door een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp aan die [slachtoffer 1] te tonen en/of op de keel en/of nek van die [slachtoffer 1] te zetten en/of te houden;
(Artikel art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
16-172982-21
hij op of omstreeks 29 juni 2021 te Nieuwegein [slachtoffer 2] heeft mishandeld door onverhoeds en met kracht tegen hem aan te botsen en/of te beuken en/of te lopen waardoor deze [slachtoffer 2] ten val kwam, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken bekken, ten gevolge
heeft gehad;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 300 lid 2 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn, tenzij anders vermeld, als bijlagen opgenomen bij de in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 17 maart 2022, genaamd MD5R021044 / 09MABOLO21, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 312 tot en met 863. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 1] van 6 september 2021, opgesteld door [verbalisant 2] , p. 500-503.
3.Proces-verbaal van verhoor aangever [slachtoffer 1] van 17 september 2021, opgesteld door [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , p. 504-509.
4.Proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte 1] van 29 september 2021, opgesteld door [verbalisant 5] en [verbalisant 6] , p. 432.
5.Proces-verbaal bevindingen van 23 september 2021, opgesteld door [verbalisant 7] en [verbalisant 8] , p. 467-476.
6.De verklaring van verdachte, afgelegd op de zitting van 22 november 2022.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 8 september 2021, opgesteld door [verbalisant 6] en [verbalisant 9] , p. 377-384.
8.Proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] van 15 oktober 2021, opgesteld door [verbalisant 4] en [verbalisant 6] , p. 394-395.
9.Proces-verbaal bevindingen van 5 september 2021, opgemaakt door [verbalisant 10] , p. 531-533.
10.Proces-verbaal bevindingen van 21 september 2021, opgemaakt door [verbalisant 4] , p. 628-631.
11.Proces-verbaal van bevindingen van 9 september 2021, opgemaakt door [verbalisant 11] , p. 580.
12.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn, tenzij anders vermeld, als bijlagen opgenomen bij de in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 1 juli 2021, genummerd PL0900-2021206991, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 26. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
13.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer 2] van 30 juni 2021, opgesteld door [verbalisant 12] , p. 3-4.
14.De verklaring van verdachte, afgelegd op de zitting van 22 november 2022.