Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Bewezenverklaring en bewijsvoering
3.Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
4.Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
5.Beslissing
18 oktober 2022.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 oktober 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De verdachte, geboren in 1988, was beschuldigd van zware mishandeling van een slachtoffer op 9 februari 2018 in Curaçao. Het slachtoffer had aangifte gedaan van mishandeling, waarbij hij verklaarde dat hij door de verdachte met gebalde vuisten was geslagen, wat resulteerde in twee gebroken ribben en kneuzingen aan zijn gezicht. De Hoge Raad heeft de vraag behandeld of de opgelopen letsels als zwaar lichamelijk letsel konden worden aangemerkt volgens artikel 1:200 van het Wetboek van Strafrecht van Curaçao.
Het Hof had vastgesteld dat de ribfracturen en de onderkaakfractuur niet invasief medisch ingrijpen vereisten en dat de herstelperiode was ingeschat op negen weken. Echter, de Hoge Raad oordeelde dat het Hof onvoldoende had gemotiveerd waarom de letsels als zwaar lichamelijk letsel konden worden gekwalificeerd, vooral gezien het feit dat de herstelperiode uiteindelijk zes maanden bleek te zijn en het slachtoffer nog steeds moeilijkheden ondervond bij het tillen van zware voorwerpen. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en wees de zaak terug voor herbehandeling.
Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van de aard van het letsel, de noodzaak van medisch ingrijpen en het uitzicht op herstel bij de kwalificatie van zwaar lichamelijk letsel in het strafrecht.