ECLI:NL:RBMNE:2022:504

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 februari 2022
Publicatiedatum
14 februari 2022
Zaaknummer
9506167
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van verstekvonnis in arbeidsrechtelijke geschil tussen werkgever en werknemer over lening en openstaande facturen

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 9 februari 2022 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De zaak betreft een geschil tussen een werkgever, [geopposeerde] B.V., en een werknemer, [opposant], over een geldleningsovereenkomst en openstaande facturen voor geleverde materialen. De werknemer had eerder in een verstekvonnis een veroordeling gekregen om een bedrag van € 3.060,00 terug te betalen aan de werkgever, vermeerderd met wettelijke rente. De werknemer voerde in verzet aan dat de lening een gift was en dat hij de facturen voor de materialen al had betaald. De kantonrechter oordeelde echter dat de werknemer onvoldoende bewijs had geleverd om zijn stellingen te onderbouwen. De kantonrechter bekrachtigde het verstekvonnis en oordeelde dat de werknemer de lening en de openstaande facturen moest terugbetalen. Daarnaast werd de tegenvordering van de werknemer tot terugbetaling van ingehouden studiekosten afgewezen, omdat de kosten voor een verplicht examen in dit geval voor rekening van de werknemer moesten komen. De kantonrechter veroordeelde de werknemer in de kosten van de verzetsprocedure.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Amersfoort
zaaknummer: 9506167 AC EXPL 21-2525 SV/40160
Vonnis van 9 februari 2022
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[geopposeerde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen: [geopposeerde] ,
gedaagde partij in het verzet,
oorspronkelijk eisende partij,
gemachtigde: mr. S.A.C. Verzaal,
tegen:
[opposant],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen: [opposant] ,
eisende partij in het verzet,
oorspronkelijk gedaagde partij,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de oorspronkelijke dagvaarding van 8 juli 2021 met 13 producties
- het verstekvonnis van 8 september 2021 met zaaknummer 9338713 AC EXPL 21-1758
- de verzetdagvaarding van 13 oktober 2021 met 4 producties, ingediend door [naam onderneming] B.V. namens [opposant]
- het bericht van [naam onderneming] van 29 oktober 2021 dat zij [opposant] niet meer bijstaat
- de aanvullende producties 14 tot en met 17 van [geopposeerde]
- de mondelinge behandeling op 6 januari 2022.
1.2.
De mondelinge behandeling vond plaats op 6 januari 2022. [geopposeerde] heeft zich laten vertegenwoordigen door haar directeur, [A] , bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. Verzaal. [opposant] is niet verschenen. Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[opposant] heeft enige tijd werkzaamheden verricht voor [geopposeerde] via een uitzendbureau.
2.2.
Op 12 oktober 2020 hebben partijen een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd gesloten, op grond waarvan [opposant] vanaf 11 november 2020 bij [geopposeerde] in dienst is geweest als projectleider voor 40 uur per week.
2.3.
[geopposeerde] en [opposant] hebben op 20 oktober 2020 een geldleningsovereenkomst voor een bedrag van € 3.000,00 gesloten, voor de borg en twee maanden huur van de woning van [opposant] .
2.4.
Op 8 december 2020 heeft [geopposeerde] de arbeidsovereenkomst met [opposant] beëindigd tijdens de proeftijd.
2.5.
[geopposeerde] heeft in december 2020 een gedeeltelijke eindafrekening opgemaakt, waarin het nog toekomende loon, vakantiegeld en niet genoten vakantiesaldo is verrekend met openstaande verkeersboetes en studiekosten.
2.6.
[geopposeerde] heeft [opposant] bij brief van 4 februari 2021 verzocht om op basis van de volledige eindafrekening een bedrag van € 11.530,54 te betalen, voor door hem afgenomen maar niet betaalde installatiematerialen en de openstaande lening. [geopposeerde] heeft daarbij bewijsstukken gevoegd, waaronder vijf facturen voor materialen.
2.7.
Daarna is door de gemachtigden van partijen hierover gecorrespondeerd. [opposant] heeft het door [geopposeerde] gevorderde bedrag niet betaald.

3.Het geschil

3.1.
In de verstekprocedure heeft [geopposeerde] gevorderd dat [opposant] wordt veroordeeld om aan haar te betalen:
  • € 3.060,00, vermeerderd met de wettelijke rente per 1 november 2021, uit hoofde van de geldleningsovereenkomst;
  • € 8.530,54 voor openstaande facturen, vermeerderd met de wettelijke rente over de facturen berekend per factuur vanaf de vervaltermijn;
  • de proceskosten en de nakosten.
[geopposeerde] heeft ter onderbouwing van haar vorderingen gesteld dat [opposant] op grond van een geldleningsovereenkomst gehouden is het volledige bedrag van de lening van € 3.000,00, vermeerderd met 2% rente van € 60,00, aan haar terug te betalen. Daarnaast stelt [geopposeerde] dat [opposant] installatiematerialen voor privédoeleinden bij haar heeft besteld en geleverd heeft gekregen, waarvoor hem facturen zijn verstrekt, die niet zijn betaald. Verder heeft [opposant] materialen van [geopposeerde] ontvreemd, waarvoor zij op 12 januari 2021 een afzonderlijke factuur naar [opposant] heeft gestuurd, die ook niet is betaald. [geopposeerde] heeft met de eindafrekening € 266,34 verrekend, waardoor van de facturen nog een bedrag van € 8.530,54 openstaat.
3.2.
In het verstekvonnis is de vordering van [geopposeerde] toegewezen, met een veroordeling van [opposant] in de proceskosten.
3.3.
[opposant] vordert in verzet hem te ontheffen van de veroordeling in het verstekvonnis. [opposant] vordert primair de vorderingen van [geopposeerde] af te wijzen, [geopposeerde] te veroordelen tot betaling aan [opposant] van € 90,75 voor onterecht ingehouden studiekosten, en [geopposeerde] te veroordelen in de proceskosten. [opposant] vordert subsidiair, voor zover hij wordt veroordeeld om aan [geopposeerde] te betalen, daarop € 881,98 voor de aan hem toekomende transitievergoeding in mindering te brengen, met veroordeling van [geopposeerde] in de proceskosten.
3.4.
[opposant] voert als verweer dat de kosten voor een VCA-examen van € 90,75 niet voor zijn rekening moeten komen. [opposant] betwist dat hij een bedrag van € 3.060,00 uit hoofde van de geldleningsovereenkomst aan [geopposeerde] verschuldigd is omdat sprake was een gift en de schriftelijke geldleningsovereenkomst alleen is afgesloten als formaliteit voor [geopposeerde] . [opposant] stelt dat hij de facturen voor de installatiematerialen al contant heeft betaald. [opposant] betwist dat hij materialen van [geopposeerde] heeft ontvreemd, zodat hij de factuur van 12 januari 2021 niet is verschuldigd. [opposant] vordert verder voorwaardelijk de transitievergoeding en stelt dat de wettelijke vervaltermijn voor het indienen van een verzoekschrift daarvoor niet betekent dat het recht op de transitievergoeding komt te vervallen.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Verzet tijdig ingesteld

4.1.
Het verzet wordt geacht tijdig en op de juiste manier te zijn ingesteld, nu het tegendeel niet is gebleken en [geopposeerde] dit ook niet heeft gesteld. [opposant] kan daarom in zijn verzet worden ontvangen.
Over de toegewezen vordering van [geopposeerde] :
Geldlening
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat zij op 20 oktober 2020 een schriftelijke geldleningsovereenkomst hebben gesloten. Daarin is afgesproken dat [geopposeerde] op 20 oktober 2020 € 3.000,00 (als zijnde een lening) aan [opposant] overmaakt, waarover 2% wettelijke rente van € 60,00 is verschuldigd, dat in maandelijkse termijnen van € 255,00 met het salaris wordt verrekend of terstond wordt voldaan als [opposant] ontslag neemt voor het einde van de gehele aflossing.
4.3.
[opposant] erkent dat hij een bedrag van € 3.000,00 van [geopposeerde] heeft ontvangen, maar stelt dat dit een gift was voor de borgsom en de huur van zijn woning, die hij heeft gehuurd om dichterbij het werk te kunnen wonen. De kantonrechter overweegt hierover dat de schriftelijke geldleningsovereenkomst een onderhandse akte is, die dwingend bewijs oplevert van wat tussen partijen is afgesproken. Nu [opposant] stelt dat het niet de bedoeling van partijen was om een geldleningsovereenkomst te sluiten en dat sprake was van een gift, ligt het op de weg van [opposant] dit te bewijzen. [opposant] heeft zijn stelling echter op geen enkele wijze onderbouwd en is ook niet op de zitting verschenen om zijn stelling toe te lichten en eventueel een bewijsaanbod te doen. De kantonrechter is daarom van oordeel dat [opposant] onvoldoende heeft gesteld om te kunnen aannemen dat [geopposeerde] bij het sluiten van de geldleningsovereenkomst het geldbedrag van € 3.000,00 aan [opposant] als gift heeft bedoeld. Dit betekent dat [opposant] de lening en de vergoeding op grond van de geldleningsovereenkomst moet terugbetalen. [opposant] heeft niet betwist dat hij het volledige bedrag van de geldlening van € 3.000,00 en de vergoeding van € 60,00, in totaal € 3.060,00, nog niet aan [geopposeerde] heeft terugbetaald. De toewijzing in het verstekvonnis van de vordering tot veroordeling van [opposant] tot het voldoen van € 3.060,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover met ingang van 1 november 2021, wordt daarom bekrachtigd.
4.4.
Over het verzoek van [opposant] , voor zover hij gehouden is de lening en de vergoeding van € 3.060,00 terug te betalen, om veroordeeld te worden dit bedrag in maandelijkse termijnen van € 255,00 terug te betalen omdat hij geen ontslag heeft genomen maar is ontslagen, overweegt de kantonrechter het volgende.
4.5.
Op grond van de geldleningsovereenkomst moest de geldlening vanaf 30 november 2020 in (twaalf) maandelijkse termijnen van € 255,00 terugbetaald worden. Dit betekent dat de laatste termijn uiterlijk 30 oktober 2021 betaald had moeten worden. In het verstekvonnis is over de toegewezen vordering tot betaling van € 3.060,00 aan [geopposeerde] de wettelijke rente toegewezen met ingang van 1 november 2021, zoals gevorderd. Gelet op het verstrijken van de datum waarop het laatste termijnbedrag betaald had moeten zijn en nu de ingangsdatum van de toegewezen wettelijke rente daarná is gelegen, is er geen grond om te bepalen dat het bedrag van € 3.060,00 in maandelijkse termijnen moet worden voldaan.
Facturen bestelde materialen
4.6.
[opposant] erkent dat hij de materialen zoals vermeld op vier van de door [geopposeerde] genoemde facturen (van 24 juni 2020 voor € 892,19, van 31 augustus 2020 voor
€ 253,12, van 10 december 2020 voor € 41,52 en van 28 december 2020 voor € 3.084,12), heeft besteld en geleverd gekregen. [opposant] voert als bevrijdend verweer dat hij de facturen al contant heeft betaald. De bestelling van materialen was voor privé-doeleinden en dat vond in die situatie pas plaats nadat de materialen via bedrijfsleider [A] waren betaald. [opposant] heeft voor deze werkwijze verwezen naar een verklaring van [B] , een directe collega van [opposant] , en een bewijsaanbod gedaan door het horen van getuigen.
4.7.
De kantonrechter overweegt hierover dat het aan [opposant] is aan te tonen dat hij de geleverde materialen al heeft betaald. [opposant] is daarin niet geslaagd. [opposant] heeft geen stukken, zoals kwitanties, overgelegd waaruit blijkt dat hij voor de materialen heeft betaald aan [geopposeerde] . Uit de door hem overgelegde verklaring van [B] blijkt dat een tekenaar airco’s heeft besteld en daarvoor cash heeft betaald aan [A] , maar niet dat het de vaste werkwijze binnen [geopposeerde] is om vóór de bestelling van materialen voor privé-doeleinden eerst (contant) te betalen aan [A] . Daarnaast heeft [geopposeerde] op de zitting de door [opposant] gestelde gang van zaken bij de bestelling voor privé-doeleinden, gemotiveerd betwist. [geopposeerde] heeft er daarbij op gewezen dat [opposant] in de functie van projectleider de bevoegdheid had om materialen te bestellen. Bovendien was door de voormalige gemachtigde van [opposant] aan [geopposeerde] in een brief van 2 maart 2021 eerder juist nog ontkend dat [opposant] installatiematerialen heeft besteld. [opposant] is niet op de zitting verschenen en heeft daardoor niet meer op deze betwisting van [geopposeerde] gereageerd. De kantonrechter komt daarom niet meer toe aan het bespreken van het bewijsaanbod van [opposant] . Nu [geopposeerde] heeft betwist dat [opposant] voor de geleverde materialen al heeft betaald en [opposant] niet heeft onderbouwd dat hij hiervoor al heeft betaald, slaagt zijn verweer tegen de vordering tot betaling van de openstaande facturen voor bestelde materialen, niet.
Factuur ontvreemde materialen
4.8.
[opposant] betwist dat hij materialen uit het magazijn van [geopposeerde] heeft ontvreemd, zodat hij een vijfde factuur, van 12 januari 2021 voor € 4.525,93 voor weggenomen materialen, niet verschuldigd is. [geopposeerde] heeft tijdens de verzetsprocedure productie 17 ingediend, met beter leesbare afdrukken van Whats’app-berichten met [C] die eerder als productie 12 waren ingediend. In deze berichten wordt bevestigd dat [opposant (voornaam)] ( [opposant] ) materialen van [geopposeerde] heeft meegenomen. Namens [geopposeerde] is door de heer [A] op de zitting toegelicht dat na het ontslag van [opposant] is geconstateerd dat [opposant] materialen voor eigen gebruik heeft weggenomen, wat ook door andere medewerkers is bevestigd. Daarnaast heeft [opposant] voor projecten meer of onnodige materialen besteld, die daarna weg bleken te zijn. [opposant] heeft deze onderbouwing van [geopposeerde] en de omvang van de factuur niet meer weersproken. De kantonrechter is daarom van oordeel dat de vordering tot betaling van de factuur terecht is toegewezen.
4.9.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, zal de toewijzing in het verstekvonnis van de vordering tot veroordeling van [opposant] tot het betalen van de openstaande facturen voor in totaal € 8.530,54, vermeerderd met de wettelijke rente per factuur vanaf de vervaldag van de factuur tot de voldoening, worden bekrachtigd.
Over de tegenvordering van [opposant] :
Ingehouden studiekosten:
4.10.
[opposant] voert aan dat [geopposeerde] op de eindafrekening ten onrechte
€ 90,75 voor studiekosten heeft ingehouden. Deze kosten zijn door [geopposeerde] betaald voor een verplicht VCA-examen, waarvan het onredelijk is dat deze kosten voor rekening van [opposant] komen. [geopposeerde] heeft tijdens de zitting erkend dat deze kosten voor een VCA-diploma zijn ingehouden, maar stelt dat deze kosten in dit geval voor rekening van [opposant] moeten komen. [geopposeerde] heeft daarbij toegelicht dat zij de arbeidsovereenkomst vanwege verwijtbaar handelen van [opposant] heeft beëindigd en dat [opposant] weggenomen materialen heeft doorverkocht. [opposant] heeft dit niet weersproken. De kantonrechter overweegt hierover dat de kosten voor een verplicht examen van de werknemer in beginsel voor rekening van de werkgever moeten komen. Op grond van het tijdens de zitting door [geopposeerde] geschetste handelen van [opposant] acht de kantonrechter het echter naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar als [geopposeerde] de kosten voor het VCA-examen moet dragen. [geopposeerde] mocht deze kosten daarom in dit geval inhouden op de eindafrekening. De tegenvordering van [opposant] tot terugbetaling van de ingehouden studiekosten, slaagt niet.
Transitievergoeding:
4.11.
[opposant] verzoekt voorwaardelijk, als wordt geoordeeld dat hij gehouden is [geopposeerde] een bedrag te betalen, een bedrag van € 881,98 voor de transitievergoeding hiermee te verrekenen. [opposant] stelt onder verwijzing naar de arresten van het Gerechtshof Amsterdam van 6 november 2018 (ECLI:NL:GHAMS:2018:4160) en de Hoge Raad van 14 december 2018 (ECLI:NL:HR:2018:2305) dat artikel 7:686a BW over de vervaltermijn niet in de weg staat aan zijn aanspraak op een transitievergoeding. [geopposeerde] stelt dat [opposant] , nog los van de vervaltermijn, niet heeft onderbouwd dat hij op grond van de door hem genoemde rechtspraak daadwerkelijk recht heeft op een transitievergoeding. De kantonrechter stelt vast dat het verzoek van [opposant] om een transitievergoeding met een verzetdagvaarding in plaats van met een verzoekschrift is gedaan, dat geruime tijd na afloop van de vervaltermijn van drie maanden na het einde van de arbeidsovereenkomst is ingediend. Daarnaast heeft [opposant] niet gemotiveerd waarom uit de door hem genoemde jurisprudentie volgt dat hij – na de vervaltermijn – nog aanspraak kan maken op een transitievergoeding. [opposant] had in ieder geval binnen de vervaltermijn bij [geopposeerde] om de transitievergoeding bij wijze van verrekening moeten vragen. Dat heeft hij niet gedaan. Uit de overgelegde correspondentie blijkt dat de gemachtigde van [opposant] op 2 maart 2021 wel met [geopposeerde] heeft gecorrespondeerd over de vordering van [geopposeerde] en over de uitbetaling van het salaris, maar niet over de transitievergoeding. Het verzoek om de transitievergoeding met de in het verstekvonnis toegewezen vorderingen van [geopposeerde] te verrekenen, wordt daarom afgewezen.
4.12.
[opposant] zal, als in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van het verzet worden veroordeeld. De kosten van [geopposeerde] zullen worden begroot op € 373,00 aan de kosten voor de gemachtigde (1 punt x tarief € 373,00).

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
bekrachtigt het door deze rechtbank op 8 september 2021 onder zaaknummer 9338713 AC EXPL 21-1758 gewezen verstekvonnis;
5.2.
veroordeelt [opposant] in de kosten van de verzetsprocedure, aan de zijde van [geopposeerde] tot op heden begroot op € 373,00 aan salaris gemachtigde;
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Wallis, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 9 februari 2022.