ECLI:NL:RBMNE:2022:4985

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 november 2022
Publicatiedatum
29 november 2022
Zaaknummer
C/16/546969 / KL ZA 22-250
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van conservatoire beslagen ten laste van bestuurder privé in kort geding

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, vordert de eiser, bestuurder van de besloten vennootschap [bedrijf] B.V., de opheffing van conservatoire beslagen die ten laste van hem privé zijn gelegd door de gedaagden. Deze beslagen zijn gelegd in het kader van een geschil dat is ontstaan uit een aanneemovereenkomst voor de verbouwing van de woning van de gedaagden. De eiser stelt dat er summierlijk is gebleken van de ondeugdelijkheid van de vordering jegens hem, en dat er geen grond is voor persoonlijke aansprakelijkheid. De gedaagden voeren verweer en stellen dat de eiser persoonlijk aansprakelijk is omdat hij bij het aangaan van de overeenkomst wist dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen kon voldoen.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de vorderingen van de eiser moeten worden toegewezen. De rechter stelt vast dat de gedaagden niet aannemelijk hebben gemaakt dat de vennootschap insolvent is en dat er onvoldoende feiten zijn die wijzen op een ernstig verwijt aan de eiser. De voorzieningenrechter benadrukt dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor haar schulden, en dat er in bijzondere gevallen ook het bestuur aansprakelijk kan worden gehouden. In dit geval is er geen bewijs dat de eiser bij het aangaan van de overeenkomst wist dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen kon voldoen.

De voorzieningenrechter concludeert dat de gelegde conservatoire beslagen ten laste van de eiser opgeheven moeten worden. De vordering tot opheffing van de beslagen wordt toegewezen, evenals de vordering om de gedaagden te veroordelen tot het doorhalen van het beslag in het Kadaster. De gedaagden worden ook veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Lelystad
zaaknummer / rolnummer: C/16/546969 / KL ZA 22-250
Vonnis in kort geding van 30 november 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. R.V. de Lauwere te Hilversum,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagden,
advocaat mr. S.H.N. de Wijs te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagden c.s.] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 5
  • de mondelinge behandeling op 16 november 2022
  • de pleitnota van [eiser]
  • de pleitnota van [gedaagden c.s.]
1.2.
Daarna is bepaald dat op 30 november 2022 vonnis wordt gewezen.

2.Waar gaat dit kort geding over?

2.1.
[eiser] is bestuurder van de besloten vennootschap [bedrijf] B.V. (hierna: [bedrijf] ). Op 29 december 2019 zijn [bedrijf] en [gedaagden c.s.] een aanneemovereenkomst voor de verbouwing en renovatie van de woning van [gedaagden c.s.] aangegaan. Tussen partijen is een geschil ontstaan over, kort gezegd, de door [bedrijf] verrichte werkzaamheden. Op 19 oktober 2022 zijn namens [gedaagden c.s.] conservatoire beslagen ten laste van [eiser] gelegd op de woning van [eiser] en onder de bank van [eiser] (ING Bank). Ook zijn er conservatoire beslagen gelegd ten laste van [bedrijf] .
2.2.
In dit kort geding vordert [eiser] samengevat - de opheffing van de ten laste van hem privé gelegde conservatoire beslagen. Daaraan legt [eiser] ten grondslag dat summierlijk is gebleken van de ondeugdelijkheid van de vordering jegens hem privé. Volgens [eiser] bestaat geen enkele grond om hem persoonlijk aansprakelijk te stellen. Laat staan dat er aanleiding zou zijn om op zijn privé vermogen conservatoir beslag te leggen voor een (betwiste) vordering op [bedrijf] .
2.3.
[gedaagden c.s.] voert verweer.
2.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.Wat oordeelt de voorzieningenrechter?

3.1.
De voorzieningenrechter zal de vorderingen van [eiser] toewijzen. Dit oordeel wordt hierna uitgelegd.
3.2.
Volgens art. 705 lid 2 Rv moet het beslag onder andere worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht blijkt. Dit brengt mee dat het in de eerste plaats op de weg ligt van degene die de opheffing vordert om met inachtneming van de beperkingen van de voorzieningenprocedure aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk of onnodig is. De kortgedingrechter zal beslissen aan de hand van een beoordeling van wat door beide partijen naar voren is gebracht en summierlijk met bewijsmateriaal is onderbouwd. Die beoordeling kan niet geschieden los van de in een zodanig geval vereiste afweging van de wederzijdse belangen (HR 14 juni 1996, NJ 1997, 481).
3.3.
Uit het beslagrekest blijkt dat [gedaagden c.s.] vreest dat [bedrijf] de door haar (gestelde) vordering niet zal kunnen voldoen, omdat [eiser] aan [gedaagden c.s.] heeft laten weten dat [bedrijf] ‘leeggetrokken’ zal worden. Bovendien was [bedrijf] in mei 2021 alleen bereid de werkzaamheden uit te voeren op basis van vooruitbetaling; een voorschot op de eindfactuur. De vrees dat [bedrijf] de vordering van [gedaagden c.s.] niet zal kunnen voldoen wordt kracht bijgezet door de afwezigheid van jaarcijfers sinds 2017. Bovendien heeft [eiser] [gedaagden c.s.] bedreigd, waardoor [gedaagden c.s.] hem niet meer toegelaten heeft op het werk. Volgens [gedaagden c.s.] leidt dit alles tot persoonlijke aansprakelijkheid van [eiser] als bestuurder van [bedrijf] , omdat hij bij het aangaan van de overeenkomst wist dat [bedrijf] de overeenkomst niet kon nakomen dan wel omdat [eiser] heeft bewerkstelligd dat [bedrijf] haar verplichtingen uit de overeenkomst niet nakwam terwijl hij wist dat [bedrijf] geen verhaal biedt voor de schade die [gedaagden c.s.] daardoor lijdt.
3.4.
[eiser] betoogt daarentegen dat geen sprake is van financiële problemen van [bedrijf] en verwijst ter onderbouwing hiervan naar de enkelvoudige jaarrekeningen over 2020 en 2021 en de resultaatanalyse van 2021 van [bedrijf] . Zelfs al zou [bedrijf] nu financiële problemen hebben dan nog kan niet gezegd worden dat hij dit bij het aangaan van de overeenkomst in 2019 al wist. Tot slot betwist [eiser] dat hij [gedaagden c.s.] heeft bedreigd.
3.5.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Als uitgangspunt geldt dat alleen de vennootschap aansprakelijk is voor haar schulden. Uitsluitend in bijzondere gevallen kan, naast de vennootschap, het bestuur van de vennootschap aansprakelijk worden gehouden voor de schuld van de vennootschap aan een schuldeiser. Dit kan zich voordoen als de bestuurder persoonlijk ter zake van de benadeling van de schuldeiser een ernstig verwijt kan worden gemaakt in een situatie waarbij de bestuurder i) namens de vennootschap heeft gehandeld of ii) heeft bewerkstelligd of toegelaten dat de vennootschap haar wettelijke of contractuele verplichtingen niet nakomt.
3.6.
Voor situatie i) geldt als maatstaf dat er sprake kan zijn van een ernstig verwijt wanneer de bestuurder bij het namens de vennootschap aangaan van verbintenissen wist of redelijkerwijs behoorde te weten dat de vennootschap niet aan haar verplichtingen zou kunnen voldoen en geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade tegenover de schuldeiser (Beklamel-norm, HR 6 oktober 1989, ECLI:NL:HR:1989:AB9521). Voor situatie ii) geldt de maatstaf dat er sprake kan zijn van een ernstig verwijt als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijs had behoren te begrijpen dat de door haar bewerkstelligde of toegelaten handelswijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou kunnen nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade (Ontvanger/ [naam] , HR 8 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ0758) .
3.7.
In het beslagrekest en tijdens de mondelinge behandeling heeft [gedaagden c.s.] niet aannemelijk gemaakt dat [bedrijf] insolvent is (en zij dus geen verhaal biedt). Uit de door [eiser] overgelegde cijfers blijkt naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat [bedrijf] voldoende verhaal biedt voor een eventuele vordering van [gedaagden c.s.] Aan de betwisting van deze cijfers door [gedaagden c.s.] wordt voorbijgegaan, nu het cijfers zijn die door een accountant zijn opgesteld en die (inmiddels) zijn gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel. Daarnaast zijn er onvoldoende feiten of omstandigheden gesteld op grond waarvan aannemelijk is dat zelfs al zou [bedrijf] haar verplichtingen niet kunnen nakomen, hiervan aan [eiser] persoonlijk een ernstig verwijt te maken valt. De enkele, door [eiser] betwiste, mededeling dat hij de vennootschap zal leegtrekken of de, eveneens door [eiser] betwiste, bedreiging zijn daarvoor onvoldoende net zoals het verzoek om vooruitbetaling.
3.8.
Ook een afweging van de wederzijdse belangen pakt uit in het voordeel van [eiser] . Bij deze afweging kent de voorzieningenrechter betekenis toe aan het hiervoor gegeven oordeel over de summierlijke ondeugdelijkheid van de vordering. Gelet hierop en het feit dat het beslag [eiser] in zijn persoonlijke levenssfeer raakt, moet naar het oordeel van de voorzieningenrechter het belang van [eiser] bij opheffing van het onder hem gelegde beslag zwaarder wegen dat het belang van [gedaagden c.s.] tot handhaving daarvan.
Conclusie
3.9.
De conclusie is dat de gelegde conservatoire beslagen ten laste van [eiser] opgeheven moeten worden. De vordering tot het opheffen van de conservatoire beslagen onder de ING Bank ten laste van [eiser] en op de onroerende zaak wordt toegewezen. [eiser] vordert onder C. om [gedaagden c.s.] (hoofdelijk) op straffe van een dwangsom te veroordelen tot het ‘zorgen voor doorhaling’ van het gelegde beslag in het Kadaster. Deze vordering wordt toegewezen met dien verstande dat de dwangsom ingaat drie dagen na betekening van dit vonnis. Tot slot wordt ook de vordering onder D. toegewezen om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis de ING Bank N.V. schriftelijk te berichten dat het beslag onder ING Bank N.V. ten laste van [eiser] ingevolge dit vonnis is opgeheven op straffe van een dwangsom.
3.10.
[gedaagden c.s.] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding € 125,03
- griffierecht 314,00
- salaris advocaat
1.016,00
Totaal € 1.455,03
[gedaagden c.s.] zal worden veroordeeld in de nakosten op de hierna te vermelden wijze.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
heft op het op 19 oktober 2022 ten laste van [eiser] onder ING Bank N.V. gelegde conservatoire beslag,
4.2.
heft op het op 19 oktober 2022 ten laste van [eiser] onder de onroerende zaak, de woning en grond te [bedrijf] , [woonplaats] gelegde conservatoire beslag,
4.3.
gebiedt [gedaagden c.s.] hoofdelijk om uiterlijk binnen drie dagen na betekening van dit vonnis het beslag op de onroerende zaak te doen doorhalen in het Kadaster, op straffe van een dwangsom van € 2.500,- voor iedere dag dat [gedaagden c.s.] in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 50.000,-,
4.4.
gebiedt [gedaagden c.s.] om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis ING Bank N.V. schriftelijk te berichten dat het beslag onder ING Bank N.V. ten laste van [eiser] ingevolge dit Vonnis is opgeheven, op straffe van verbeurte van een dwangsom van
€ 1.000,- voor iedere dag dat [gedaagden c.s.] in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, met een maximum van € 10.000,-,
4.5. veroordeelt [gedaagden c.s.] in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.455,03,
4.6.
veroordeelt [gedaagden c.s.] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 163,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagden c.s.] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
4.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
4.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.P. Lunter en in het openbaar uitgesproken op 30 november 2022. [1]

Voetnoten

1.type: