ECLI:NL:RBMNE:2022:4942
Rechtbank Midden-Nederland
- Proceskostenveroordeling
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-waarde vaststelling en proceskostenveroordeling
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil over de vaststelling van de WOZ-waarde van een woning. Eiser, eigenaar van de woning aan [adres 1] in [woonplaats], was het niet eens met de door de heffingsambtenaar van de gemeente [gemeente] vastgestelde waarde van € 266.000,- voor het belastingjaar 2021, die was gebaseerd op de waardepeildatum van 1 januari 2020. Eiser stelde dat de waarde niet hoger kon zijn dan € 241.000,- en voerde aan dat de grondstaffel niet op voldoende inzichtelijke wijze was verstrekt. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar er niet in was geslaagd om aannemelijk te maken dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. De rechtbank stelde vast dat de waarde van de woning schattenderwijs op € 260.000,- moest worden vastgesteld, omdat beide partijen hun bepleite waarden niet aannemelijk hadden gemaakt. Daarnaast oordeelde de rechtbank dat er procedurele gebreken waren aan de zijde van de heffingsambtenaar, wat aanleiding gaf tot een proceskostenveroordeling. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en veroordeelde de heffingsambtenaar tot vergoeding van de proceskosten van eiser, die op € 2.056,- werden vastgesteld. Tevens werd het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiser vergoed.