ECLI:NL:RBMNE:2022:4839

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
17 november 2022
Publicatiedatum
22 november 2022
Zaaknummer
C/16/512899 / FO RK 20-1195
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdverblijfplaats en zorgregeling voor minderjarige kinderen na scheiding van ouders

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 17 november 2022 uitspraak gedaan over de hoofdverblijfplaats en zorgregeling van twee minderjarige kinderen, geboren in 2015 en 2017, na de scheiding van hun ouders. De vader en moeder hebben beiden verzocht om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hen vast te stellen. De vader verzoekt om de hoofdverblijfplaats bij hem te bepalen, terwijl de moeder verzoekt om vervangende toestemming om met de kinderen te verhuizen naar een andere plaats. De rechtbank heeft in haar beoordeling gekeken naar de omstandigheden die volgens de rechtspraak van de Hoge Raad relevant zijn bij een verhuizing, zoals de noodzaak om te verhuizen, de voorbereiding van de verhuizing, en het belang van de kinderen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader moet worden vastgesteld, omdat de moeder onvoldoende heeft aangetoond dat haar verhuizing noodzakelijk was en omdat de kinderen in hun huidige omgeving moeten blijven voor hun welzijn. De rechtbank heeft ook een zorgregeling vastgesteld waarbij de kinderen om de week bij de moeder verblijven van donderdag uit school tot zondagavond, en er zijn belmomenten tussen de kinderen en de moeder geregeld. De rechtbank heeft de verzoeken van de ouders voor het overige afgewezen en de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
Locatie Utrecht
Zaaknummers: C/16/512899 / FO RK 20-1195
C/16/514421 / FO RK 20-1306
Beschikking van 17 november 2022
in de zaak van:
[de vader],
wonende in [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. A. Patist,
tegen
[de moeder],
wonende in [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. F.E.J. Menkveld.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Voor het verloop van de procedure tot 25 januari 2021 verwijst de rechtbank naar de beschikking van die datum. Bij die beschikking heeft de rechtbank een voorlopige zorgregeling vastgesteld en de (definitieve) beslissing op de verzoeken aangehouden in afwachting van de resultaten van het ouderschapsbemiddelingstraject bij [instelling] en het verslag van [instelling] .
1.2.
De rechtbank heeft daarna de volgende stukken ontvangen:
  • het e-mailbericht met bijlage van [instelling] van 31 augustus 2021;
  • het F9-formulier van de vader van 8 september 2021;
  • de brief van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) van 10 september 2021, ontvangen op 13 september 2021;
  • het F9-formulier van de moeder van 15 september 2021;
  • het rapport van de Raad van 28 januari 2022, ontvangen op 1 februari 2022;
  • het F9-formulier met bijlagen van de vader van 10 februari 2022, ontvangen op 15 februari 2022;
  • het F9-formulier met bijlagen (waaronder een aanvullend verzoek over kinderalimentatie) van de vader van 21 februari 2022, ontvangen op 23 februari 2022;
  • de e-mail met bijlagen van de moeder van 28 februari 2022;
  • het F4-formulier van de moeder van 23 maart 2022;
  • het verweerschrift van de moeder op het verzoek van de vader over de kinderalimentatie, met zelfstandig verzoek (tegenverzoek), ontvangen op 20 april 2022;
  • de e-mail met bijlage van de moeder van 1 juli 2022, met een aanvullend verzoek en een verzoek om een provisionele voorziening;
  • de e-mail met bijlage van de vader van 5 juli 2022;
  • de e-mail met bijlage van de vader van 6 juli 2022, met een wijziging van zijn verzoek.
1.3.
Daarna heeft een mondelinge behandeling (zitting) door de meervoudige kamer (drie rechters) plaatsgevonden op 7 juli 2022. Daarbij waren aanwezig: de ouders en hun advocaten. Aan het begin van de zitting heeft mr. Menkveld een wrakingsverzoek ingediend. Het verloop van die zitting blijkt uit het proces-verbaal dat van die zitting is opgemaakt.
1.4.
Het wrakingsverzoek is op 2 augustus 2022 ongegrond verklaard.
1.5.
Daarna heeft de rechtbank nog de volgende stukken ontvangen:
  • het F9-formulier van 9 augustus 2022 van de vader;
  • het F9-formulier van 12 oktober 2022 van de moeder met bijlage, met daarin een aanvullend verzoek.
1.6.
De zaak is verder behandeld door de meervoudige kamer (drie rechters) tijdens de mondelinge behandeling (zitting) van 20 oktober 2022. Daarbij waren aanwezig: de ouders, bijgestaan door hun advocaten, en mevrouw [A] en mevrouw [B] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad).
1.7.
Beide advocaten hebben op de zitting een pleitnota voorgedragen en overhandigd.
1.8.
De verzoeken over de kinderalimentatie zijn later op een aparte zitting enkelvoudig behandeld. De beslissing op die verzoeken wordt opgenomen in een aparte beschikking.

2.Waar de procedure over gaat

2.1.
Partijen hebben een relatie met elkaar gehad. Deze is in [2020] geëindigd. Zij zijn de ouders van:
  • [minderjarige 1] , geboren op [2015] in [geboorteplaats] , en
  • [minderjarige 2] , geboren op [2017] in [geboorteplaats] .
2.2.
De ouders hebben samen het gezag over de kinderen. De moeder woont sinds oktober 2021 in [plaats 1] , de vader verblijft in de voormalig gezamenlijke woning in [plaats 2] .
2.3.
De rechtbank heeft in deze procedure in de beschikking van 25 januari 2021 een
voorlopigezorgregeling vastgesteld. Bij beschikking van 30 november 2021 heeft de rechtbank in een provisionele-voorzieningenprocedure tussen de ouders de hoofdverblijfplaats van de kinderen
voorlopigvastgesteld bij de vader, een
voorlopigezorgregeling vastgesteld waarbij de kinderen per vijf achtereenvolgende weekenden steeds drie weekenden bij de moeder verblijven, van vrijdagmiddag uit school tot zondag 18:30 uur (na het eten) in een schema van moeder/vader/moeder/moeder/vader.
Daarnaast heeft de rechtbank de volgende
voorlopigevakantie- en feestdagenregeling vastgesteld:
  • de kinderen verblijven in 2021 met Sinterklaas bij de moeder;
  • de kinderen verblijven vanaf 24 december 2021 om 17:00 uur een week bij de vader;
  • de kinderen verblijven vanaf 31 december 2021 om 17:00 uur een week bij de moeder;
  • op 7 januari 2022 start de vijfweekse cyclus van de zorgregeling weer, waarbij de kinderen dat weekend bij de moeder verblijven;
  • tijdens de overige vakanties/feestdagen loopt de zorgregeling door, tenzij de ouders in onderling overleg daarover andere afspraken maken.
2.4.
De vader verzoekt de rechtbank de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] bij hem te bepalen. De vader is het namelijk niet eens met het verzoek van de moeder om met [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] te mogen verhuizen naar [plaats 1] . Verder verzoekt de vader om een zorgregeling vast te stellen waarbij de kinderen eens per twee weken bij de moeder zijn vanaf donderdagmiddag uit school tot zondagavond 18:30 uur (waarbij de kinderen hebben gegeten bij de moeder). Tot slot verzoekt de vader een verdeling van de vakanties en feestdagen vast te stellen.
2.5.
De moeder wil met [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] verhuizen naar [plaats 1] . Daarom vraagt de moeder om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij haar vast te stellen en om haar vervangende toestemming te verlenen om met de kinderen naar [plaats 1] te mogen verhuizen. De moeder vraagt de rechtbank om een zorgregeling vast te stellen tussen de vader en de kinderen waarbij de kinderen drie van de vijf weekenden bij hem verblijven van vrijdagmiddag uit school tot zondagavond 18:30 uur tot 19:00 uur (na het eten). Tot slot verzoekt ook de moeder een verdeling van de vakanties en feestdagen vast te stellen.
2.6.
De Raad heeft een onderzoek uitgevoerd nadat de ouderschapsbemiddeling niet gelukt was. De Raad adviseert de rechter om:
  • de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vader te bepalen;
  • een zorgregeling vast te stellen waarbij de kinderen eens per veertien dagen van vrijdagmiddag tot zondagavond bij de moeder zijn, en de overige tijd bij de vader, waarbij de moeder de kinderen op vrijdag ophaalt en de vader de kinderen op zondagavond ophaalt, en waarbij er elke woensdag een (beeld)belmoment tussen de kinderen en de moeder is op een vast tijdstip;
  • een vakantie- en feestdagenregeling vast te stellen, waarbij de vakanties die langer dan één week duren (meivakantie, zomervakantie en kerstvakantie) bij helfte worden verdeeld, en de kinderen in de vakanties van één week (herfstvakantie en voorjaarsvakantie) bij de moeder verblijven.

3.De beoordeling

Beslissingen
3.1.
De rechtbank zal beslissen dat:
- de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] bij de vader wordt vastgesteld;
- een zorgregeling wordt vastgesteld tussen de moeder en de kinderen van één keer per twee weken van donderdag uit school tot zondag 18.30 uur; en waarbij er om de week op woensdag (na het weekend van de moeder) en op zaterdag (in het weekend dat de kinderen niet bij de moeder verblijven) een (beeld)belmoment tussen de kinderen en de moeder is op een vast tijdstip door ouders onderling af te spreken, en als dat niet lukt zal het (beeld)belmoment op beide dagen om 17.00 uur plaatsvinden;
- een verdeling van de vakanties en feestdagen wordt vastgesteld, zoals is opgenomen in punt 4.3 van het dictum van deze beschikking.
Het overige of anders verzochte zal de rechtbank afwijzen. De rechtbank zal hierna uitleggen waarom zij deze beslissingen neemt.
Hoofdverblijfplaats
3.2.
Beide ouders verzoeken de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] bij hen te bepalen. Nu de moeder sinds oktober 2021 in [plaats 1] woont, zouden de kinderen naar [plaats 1] moeten verhuizen als de rechtbank hun hoofdverblijfplaats bij haar zou bepalen. De moeder verzoekt dan ook om vervangende toestemming van de rechtbank – ter vervanging van de toestemming van de vader – om met de kinderen naar [plaats 1] te verhuizen. Bij de beslissing over dit verzoek houdt de rechtbank rekening met het volgende. Iedere ouder heeft in beginsel het recht om zijn of haar leven met de kinderen in te richten op een manier die hem of haar goed lijkt. Daaronder valt in beginsel ook de vrijheid om op een andere plek met de kinderen te gaan wonen. Als de ene ouder het niet eens is met de verhuisplannen van de andere ouder, dan kan er door de ouder die wil verhuizen vervangende toestemming aan de rechtbank worden gevraagd. De rechtbank brengt in dat geval alle omstandigheden in kaart en maakt een belangenafweging. Het belang van de kinderen staat hierbij voorop, maar afhankelijk van de omstandigheden kunnen andere belangen zwaarder wegen. Omstandigheden die volgens de rechtspraak van de Hoge Raad [1] een rol kunnen spelen zijn:
  • de noodzaak om te verhuizen;
  • hoe goed de verhuizing is voorbereid en doordacht;
  • de voorstellen die zijn gedaan om de gevolgen van de verhuizing te verzachten;
  • hoe goed de ouders met elkaar kunnen overleggen;
  • hoe vaak er contact plaatsvindt tussen de kinderen en de niet verhuizende ouder voor en na de verhuizing;
  • de leeftijd van de kinderen, hun mening en in hoeverre zij zijn gewend aan hun omgeving of juist aan verhuizingen;
  • de (extra) kosten van de omgang na de verhuizing.
De noodzaak om te verhuizen
3.3.
Het staat vast dat de moeder in oktober 2021, dus inmiddels een jaar geleden, is verhuisd naar [plaats 1] . De moeder stelt dat zij daartoe genoodzaakt was, nu zij in de omgeving [plaats 2] geen betaalbare woning kon vinden. De rechtbank kan de moeder hierin niet volgen. De reden hiervoor is dat de vader heeft bestreden dat zij binnen redelijke afstand buiten de gemeente [gemeente] naar een woning heeft gezocht. Het lag daarom op haar weg om aan te tonen dat zij dat wel had gedaan. Nu zij heeft nagelaten om bewijsstukken over te leggen, moet de rechtbank er van uitgaan dat de moeder uitsluitend naar woningen binnen [plaats 2] heeft gezocht. Door haar zoekgebied zo te beperken, heeft de moeder de kans aanmerkelijk verkleind dat zij een geschikte woning zou vinden op een relatief beperkte afstand van de voormalige gezamenlijke woning. Hoewel de rechtbank kan invoelen dat het voor de moeder fijn is om in de buurt van haar oude netwerk (en haar moeder) in de regio [plaats 1] / [plaats 3] te wonen, vindt de rechtbank het niet begrijpelijk dat de moeder ervoor heeft gekozen om op zo’n grote afstand van de vader te gaan wonen. Uit de stellingen van de moeder kan de rechtbank, zonder een nadere uitwerking en/of onderbouwing, die ontbreekt, niet afleiden dat er geen alternatieve woonplaats op kortere afstand van de vader te bedenken en te vinden was geweest.
De mate waarin de verhuizing is voorbereid en doordacht
3.4.
Verder vindt de rechtbank dat de moeder de verhuizing onvoldoende heeft voorbereid en overlegd met de vader. De moeder heeft immers zonder enig overleg met de vader de woning in [plaats 1] gekocht. Haar wens om te verhuizen was wel een heel belangrijk onderwerp van gesprek in het ouderschapsbemiddelingstraject waarnaar de rechter de ouders in januari 2021 had verwezen, maar haar voornemen om al gedurende de loop van dat traject specifiek dit huis te kopen heeft ze daar helemaal niet besproken. Hierdoor was na haar mededeling dat ze het huis had gekocht geen constructief overleg tussen de ouders meer aan de orde. De ouderschapsbemiddeling is toen dan ook gestopt.
Het belang van de kinderen
3.5.
Verder is de rechtbank het met de Raad eens dat een wisseling van sociale omgeving en van vriendjes en vriendinnetjes niet in het belang van de kinderen is, met name als ouders het niet eens zijn over de verhuizing. Het is voor de kinderen dan niet wenselijk om hun vertrouwde omgeving te wijzigen. De rechtbank volgt de Raad en neemt daarbij mee dat [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] in de afgelopen periode al veel wisselingen hebben meegemaakt. Hun ouders zijn immers uit elkaar en wonen niet meer in hetzelfde huis. Hun ouders kunnen bovendien niet goed meer met elkaar overleggen en dat zorgt voor spanning bij de kinderen. De rechtbank vindt het dan ook niet in hun belang dat de kinderen in deze situatie ook nog naar [plaats 1] zouden moeten verhuizen en ook van school zouden moeten wisselen.
Contact tussen de vader en de kinderen voor en na de verhuizing
3.6.
Voor de rechtbank is verder van belang dat de vader inmiddels ook een grote rol heeft in de uitvoering van de zorgtaken in het leven van [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] . De moeder stelt dat zij feitelijk de hoofdopvoeder van [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] is (geweest) en die rol wil zij nu vanuit [plaats 1] voortzetten met hulp van haar netwerk. Tijdens hun relatie hadden de ouders hun taken en rollen zo verdeeld dat de moeder meer (uren) voor [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] zorgde. Sinds de ouders uit elkaar zijn en niet meer samen met de kinderen in één huis wonen is de situatie echter veranderd. Er is het afgelopen jaar een nieuwe verdeling van de zorg voor [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] ontstaan: zij verblijven nu doordeweeks bij de vader en drie van de vijf weekenden bij de moeder. De vader heeft op de zitting verteld dat hij het belangrijk vindt om onderdeel te blijven uitmaken van het leven van [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] . De vader wil zijn aandeel in de zorg voor [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] dragen en richt zijn leven daar nu op in. Dit maakt dat de wijze waarop de zorg tijdens de samenwoning van de ouders verdeeld was geen grote rol bij de beslissing van de rechtbank speelt. Bovendien doen beide ouders het volgens de Raad pedagogisch goed en hebben de kinderen met beide ouders een goede relatie. De rechtbank vindt dat de vader in staat is om het grootste deel van de zorg voor de kinderen op zich te nemen. Hij laat nu immers ook al geruime tijd zien dat het goed gaat. De moeder noemt ook geen concrete zorgen die maken dat de kinderen niet hun hoofdverblijfplaats kunnen hebben bij de vader.
3.7.
Hiervoor onder 3.3, 3.4, 3.5 en 3.6 heeft de rechtbank een aantal van de onder 3.2 genoemde omstandigheden besproken die volgens de Hoge Raad relevant zijn. De rechtbank vindt deze omstandigheden in dit geschil van zoveel gewicht dat deze moeten maken dat het verzoek van de moeder wordt afgewezen. Een eventuele uitgebreide zorgregeling tussen de kinderen en de vader en/of een financiële compensatie kan als gevolg van de grote afstand tussen [plaats 2] en [plaats 1] niet opwegen tegen de nadelen die een verhuizing van de kinderen naar [plaats 1] zou meebrengen. De rechtbank zal daarom de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] bij de vader vaststellen.
Zorgregeling
3.8.
De ouders zijn het er over eens dat een co-ouderschapsregeling niet te doen is, gelet op de grote reisafstand. Zij zijn het er niet over eens welke regeling dan wel moet gelden.
3.9.
De rechtbank vindt het in het belang van de kinderen dat zij zowel weekenden bij de moeder als bij de vader kunnen zijn. Bij een door de moeder voorgestelde vijfweekse regeling, waarbij de kinderen per vijf weken drie weekenden bij de moeder zijn en twee weekenden bij de vader, kunnen de kinderen minder vrije tijd doorbrengen in de plaats waar hun sociale leven zich afspeelt. Dat vindt de rechtbank niet in hun belang. Een tweeweekse regeling zal naar het oordeel van de rechtbank zorgen voor meer rust voor de kinderen en is vanwege de regelmaat ook duidelijker en voorspelbaarder voor hen.
3.10.
Verder zal de rechtbank beslissen dat een belregeling wordt vastgesteld, zodat de kinderen steeds op de woensdag (één keer per twee weken, na het weekend van de moeder) vóór het avondeten en in het weekend (één keer per twee weken, in het weekend dat de kinderen niet bij de moeder verblijven) met de moeder kunnen bellen. De rechtbank gaat er van uit dat de ouders onderling afspraken maken over het moment waarop de kinderen en de moeder kunnen bellen. Voor het geval de ouders hier samen niet uitkomen, beslist de rechtbank dat de moeder en de kinderen op de hiervoor genoemde woensdag en zaterdag om 17.00 uur kunnen bellen.
3.11.
Daarnaast zal de rechtbank beslissen dat [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] tijdens studiedagen op donderdag of vrijdag bij de moeder verblijven. Dit heeft de moeder verzocht en de vader heeft er geen verweer tegen gevoerd.
Verdeling van de vakanties en feestdagen
3.12.
Op de zitting hebben de ouders afspraken gemaakt over de verdeling van de vakanties. De rechtbank zal de gemaakte afspraken hieronder opnemen.
3.13.
Over de herfstvakantie 2022 hebben de ouders afgesproken dat [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] vanaf het eerste weekend tot dinsdag 18.30 uur bij de vader verblijven en vanaf dinsdag 18.30 uur tot zondag bij de moeder. Dat betekent dat de rechtbank niet meer hoeft te beslissen op het desbetreffende verzoek van de vader.
3.14.
Over de éénweekse vakanties hebben de ouders op de zitting afgesproken dat de weekendregeling blijft doorlopen, en dat de kinderen een midweek (van zondagavond 18:30 uur tot vrijdag 18.30 uur) bij de moeder verblijven.
3.15.
In de meivakantie verblijven de kinderen in de even jaren de eerste week bij de moeder en de tweede week bij de vader, en in de oneven jaren andersom.
3.16.
In de zomervakantie verblijven de kinderen in de oneven jaren de eerste drie weken bij de vader en de laatste drie weken bij de moeder, en in de even jaren andersom. De rechtbank zal geen beslissing meer nemen over de verdeling van de zomervakantie 2022, omdat die vakantie al voorbij is.
3.17.
Tijdens Pasen verblijven de kinderen in de even jaren van donderdag uit school tot en met maandag bij de vader en in de oneven jaren bij de moeder.
3.18.
Tijdens Pinksteren verblijven de kinderen in de even jaren van vrijdag uit school tot en met maandag bij de moeder en in de oneven jaren bij de vader.
3.19.
In de kerstvakantie verblijven de kinderen in de even jaren de eerste week bij de moeder en de tweede week bij vader, en in de oneven jaren andersom. De kerstdagen en oud en nieuw zullen zij niet apart verdelen. Het idee van de ouders achter deze regeling is dat er anders teveel wisselingen zijn en onrust is voor de kinderen. Het uitgangspunt bij deze regeling is wel dat de kinderen Kerstmis het ene jaar bij de vader vieren en het andere jaar bij de moeder. Dat betekent dus dat als Kerstmis niet precies in de eerste week van de vakantie valt, de ouders de eerste week moeten verlengen tot en met tweede kerstdag.
Aanvullend raadsonderzoek
3.20.
De rechtbank zal niet, zoals door de moeder is gevraagd, de Raad vragen een aanvullend onderzoek te verrichten. Dit omdat het goed gaat met de kinderen bij beide ouders. De Raad maakt zich daar geen zorgen om. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de Raad te vragen een nader onderzoek te doen. Dat de moeder het niet eens is met de uitkomst van het onderzoek maakt niet dat het onderzoek niet goed of onvolledig is. Het is geen wedstrijd wie de betere ouder is. Beide ouders zijn voldoende in staat om de kinderen een goede en veilige opvoeding te bieden en zij zijn ieder belangrijk voor de kinderen. De moeder noemt bovendien geen concrete punten waar de Raad nog nader onderzoek naar zou moeten verrichten.
Hulpverlening
3.21.
De rechtbank spreekt de hoop uit dat ouders na afloop van deze procedure gaan werken aan hun onderlinge communicatie. Dit is ook door de Raad geadviseerd. Deze procedure heeft voor veel onrust tussen de ouders gezorgd. De rechtbank hoopt dat het de ouders lukt om in het belang van [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] te gaan werken aan een constructieve communicatie en samenwerking. De ouders zouden zich hiervoor weer kunnen aanmelden bij [instelling] . Dat vindt de rechtbank ook in het belang van de kinderen.
De uitvoerbaarheid bij voorraad
3.22.
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht. Dat betekent dat de beslissing moet worden gevolgd, ook als één van de ouders hoger beroep instelt tegen deze beslissing. De beslissing van de rechtbank geldt in dat geval totdat het gerechtshof een andere beslissing neemt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
bepaalt dat [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] voortaan hun hoofdverblijfplaats hebben bij de vader;
4.2.
stelt de volgende zorgregeling vast:
  • [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] verblijven één keer per twee weken van donderdag uit school tot zondag 18.30 uur bij de moeder;
  • waarbij de moeder de kinderen op donderdag ophaalt en de vader haalt de kinderen op zondagavond op bij de moeder;
  • en waarbij er om de week op woensdag (na het weekend van de moeder) en op zaterdag (in het weekend dat de kinderen niet bij de moeder verblijven) een (beeld)belmoment tussen de kinderen en de moeder is op een vast tijdstip door ouders onderling af te spreken, en als dat niet lukt zal het (beeld)belmoment op beide dagen om 17.00 uur plaatsvinden;
  • tijdens studiedagen op donderdag of vrijdag verblijven [minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] bij de moeder;
4.3.
stelt de volgende verdeling van de vakanties en feestdagen vast:
  • tijdens de vakanties van één week:[minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] verblijven, aansluitend op de lopende weekendregeling van zondagavond 18:30 uur tot vrijdag 18.30 uur bij de moeder;
  • tijdens de meivakantie:[minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] verblijven in de even jaren de eerste week bij de moeder en de tweede week bij de vader, en in de oneven jaren andersom;
  • tijdens de zomervakantie:[minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] verblijven in de oneven jaren de eerste drie weken bij de vader en de laatste drie weken bij de moeder, en in de even jaren andersom;
  • tijdens de kerstvakantie:[minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] verblijven in de even jaren de eerste week bij de moeder en de tweede week bij vader, en in de oneven jaren andersom;
  • tijdens Pasen:[minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] verblijven in de even jaren van donderdag uit school tot en met maandag bij de vader en in de oneven jaren bij de moeder;
  • tijdens Pinksteren:[minderjarige 1 (voornaam)] en [minderjarige 2 (voornaam)] verblijven in de even jaren van vrijdag uit school tot en met maandag bij de moeder en in de oneven jaren bij de vader;
4.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst de verzoeken van de ouders voor het overige af.
Dit is de beslissing van de rechtbank, genomen door (kinder)rechters mr. G.L.M. Urbanus, voorzitter, mr. L.A.C. de Vaan en mr. A.C. van Waning, in samenwerking met mr. S. Clement, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 november 2022.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem-Leeuwarden. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.

Voetnoten

1.HR 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5901.