Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/4326
uitspraak van de voorzieningenrechter op 10 november 2022 in de zaak tussen
[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker
(gemachtigde: mr. M.S. Rozenbeek),
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen(verweerder)
(gemachtigde: mr. S. Sheikchote).
Inleiding
1. In deze uitspraak beslist de voorlopige voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker naar aanleiding van de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs vanaf 15 augustus 2022.
2. Op 1 december 2021 kreeg verweerder bericht van de politie dat zij vermoeden dat verzoeker niet langer geschikt is om auto te rijden. Daaraan heeft de politie ten grondslag gelegd dat verzoeker is staande gehouden en dat zijn rijbewijs is ingevorderd vanwege het rijden onder invloed van drogerende stoffen (cannabis).
3. Naar aanleiding van dit bericht heeft verweerder bepaald dat verzoeker een medisch onderzoek moet ondergaan om te kijken of hij nog geschikt is om te rijden. Dit onderzoek heeft op 27 juni 2022 plaatsgevonden.
4. Naar aanleiding van de resultaten van het onderzoek heeft verweerder verzoekers rijbewijs bij besluit van 8 augustus 2022 ongeldig verklaard. Volgens verweerder is eiser niet geschikt om te rijden. Uit het onderzoek volgt namelijk dat er sprake was van drugsmisbruik, dat gestopt is op 19 november 2021. Volgens verweerder moet iemand die gestopt is dat minstens een jaar volhouden, voordat hij eventueel weer geschikt is om te rijden.
5. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze ongeldigverklaring. Ook heeft hij een verzoek om voorlopige voorziening ingediend.
6. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 3 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van verweerder.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
7. Deze procedure is bedoeld om in afwachting van de uitkomst van de bezwaarprocedure een voorlopige maatregel te treffen. De voorzieningenrechter beoordeelt dan ook of het door verzoeker gemaakte bezwaar kans van slagen heeft. Vervolgens zal de voorzieningenrechter nog een belangenafweging verrichten. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Spoedeisend belang
8. De voorzieningenrechter treft alleen een voorlopige voorziening als een spoedeisend belang dat vereist, ook wel ‘onverwijlde spoed’ genoemd.
9. Verzoeker stelt dat er sprake is van spoedeisend belang omdat hij zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk. Hij heeft een eigen onderneming in het leggen van kunstgras en heeft voor de uitvoering van zijn werkzaamheden zijn bedrijfsbus nodig. Hij heeft de afgelopen tijd telkens extra personeel moeten inhuren omdat hij zelf niet kon rijden. Dit kost echter een hoop geld en heeft grote gevolgen voor het bedrijf.
10. Verweerder vindt dat er geen sprake is van spoedeisend belang omdat verzoeker al sinds 29 december 2021 niet over zijn rijbewijs beschikt en het ontbreken van zijn rijbewijs op werk ook op een andere manier kan worden opgelost.
11. De voorzieningenrechter is van oordeel dat geen sprake is van een situatie waarin spoedeisend belang ontbreekt. Duidelijk is immers dat het niet hebben van een rijbewijs een grote impact heeft op hoe verzoeker zijn werk kan uitoefenen. Ook is het aannemelijk dat het impact heeft op de financiële situatie van het bedrijf, zeker nu verzoeker door het ontbreken van zijn rijbewijs al lange tijd extra kosten moet maken. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening daarom inhoudelijk beoordelen.
Standpunt verzoeker
12. Verzoeker voert aan dat geen sprake is van misbruik van verdovende middelen. Als eerste voert hij daartoe aan dat het besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen. Volgens verzoeker staat in de psychiatrische rapportage niet goed weergegeven wat hij heeft verklaard. Hij heeft namelijk niet verklaard dat hij dagelijks blowt en dat dit altijd twee tot drie joints per dag is. Hij heeft alleen gezegd dat hij weleens blowt, en dat als hij dit met vrienden in het weekend doet, dit twee tot drie joints kunnen zijn. Verder vindt verzoeker dat niet de conclusie kan worden getrokken dat hij vaker onder invloed van cannabis een motorvoertuig heeft bestuurd. Het is namelijk onbekend hoe veel en hoe vaak hij heeft geblowd en wat daarvan het effect was. Ten tweede betoogt verzoeker dat hij door het besluit onevenredig in zijn belangen wordt geschaad. Hij moet in zijn eigen onderneming meer personeel inhuren omdat hij niet mag rijden, en dat kost een hoop geld.
Regelgeving
13. Uit de regelgeving volgt dat verweerder besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs als de uitslag van het onderzoek daartoe aanleiding geeft. [1] Dat is onder meer het geval indien sprake is van misbruik van psychoactieve middelen, zoals drugs. Voor de beoordeling of hier sprake van is, is een specialistisch rapport vereist. Verder staat in de regelgeving dat personen die misbruik maken van dergelijke middelen zonder meer ongeschikt zijn. Indien ze aannemelijk of aantoonbaar zijn gestopt met dit misbruik moet een recidiefvrije periode van een jaar zijn gepasseerd voordat zij door middel van een herkeuring geschikt kunnen worden geacht. Een strenge opstelling van de keurend arts is aangewezen. [2]
14. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) [3] bestaat in een geval waarin de diagnose drugsmisbruik is gesteld slechts aanleiding om het bestreden besluit niet in stand te laten, indien de psychiatrische rapportage naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig is of anderszins niet concludent is, zodanig dat verweerder zich daarop niet heeft mogen baseren.
Psychiatrische rapportage
15. De voorzieningenrechter leest in de psychiatrische rapportage dat er voorafgaand aan de aanhouding van verzoeker sprake was van drugsmisbruik. Voor de aanhouding blowde verzoeker bijna dagelijks, twee a drie joints per avond. Deze hoeveelheid is boven recreatief. Doordat hij vrijwel dagelijks blowde en zijn auto vaak nodig had voor de werkzaamheden ten behoeve van zijn bedrijf, was er ook vaker sprake van rijden onder invloed. Daarnaast was sprake van tolerantie, en lichte onthoudingsverschijnselen toen hij stopte met het gebruik. Verzoeker vond toen dat hij niet te veel gebruikte, maar achteraf vindt hij dat hij nu beter functioneert en actiever is. Hij voelt zich beter nu hij niet meer blowt. Vroeger heeft hij ook harddrugs gebruikt, maar daar is hij een aantal jaren geleden mee gestopt. De combinatie van alle bevindingen vindt de psychiater voldoende voor drugsproblematiek. Hierbij benadrukt de psychiater dat van hem een strenge opstelling wordt verwacht.
Drugsmisbruik
16. De voorzieningenrechter is op voorhand van oordeel dat verweerder terecht tot de conclusie is gekomen dat verzoeker vanwege drugsmisbruik niet geschikt is om te rijden. De stellingen van verzoeker geven geen aanleiding voor het oordeel dat het onderzoek van de psychiater niet zorgvuldig tot stand is gekomen, en/of gebreken vertoont. Dat de psychiater niet goed zou hebben opgeschreven wat verzoeker precies heeft verklaard, heeft eiser niet onderbouwd en daarvan is ook onvoldoende gebleken. De voorzieningenrechter hecht daarbij waarde aan het feit dat verzoeker na het uitbrengen van het conceptrapport de mogelijkheid heeft gekregen op het conceptrapport te reageren, maar dat verzoeker hierop in eerste instantie slechts heeft aangegeven dat hij akkoord is met het rapport en vervolgens dat hij de inhoud van het rapport begrijpt, maar de conclusies betwist. Ook heeft verzoeker geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid een tweede onderzoek te laten verrichten. Verzoeker heeft pas op zitting aangegeven dat de inhoud niet klopt, en heeft dat niet verder onderbouwd. De enkele stelling van verzoeker op zitting acht de voorzieningenrechter daarom onvoldoende voor het oordeel dat het rapport op dit punt niet klopt. Het feit dat verzoeker gezien het proces-verbaal van 18 november 2021 ten tijde van zijn verhoor door de politie heeft gezegd dat hij niet regelmatig gebruikte, is onvoldoende om over het voorgaande anders te oordelen. De voorzieningenrechter is verder op voorhand van oordeel dat de conclusie van het rapport logischerwijs uit de daarin opgenomen bevindingen volgt. De psychiater kon tot de conclusie komen dat verzoeker vaker onder invloed van cannabis een auto moet hebben bestuurd. Verzoeker was op de dag van de aanhouding nog ruimschoots onder invloed van de, naar eigen zeggen, twee a drie jointjes die hij de avond daarvoor nog had gerookt. Omdat verzoeker verder heeft verklaard dat hij bijna elke avond twee a drie joints rookte en veel moet rijden voor zijn werk, is het aannemelijk dat hij vaker onder invloed van cannabis een motorrijtuig heeft bestuurd. Verder heeft de arts er op gewezen dat de bevindingen afzonderlijk niet concludent hoeven zijn, maar dat het gaat om de combinatie van alle bevindingen tezamen en combinatie met het drugsgebruik ten tijde van de aanhouding. Ook hiermee heeft de arts zijn conclusie inzichtelijk gemaakt. De voorzieningenrechter wijst er hierbij tot slot nog op dat er vanuit de regelgeving een strenge opstelling van de arts wordt verwacht, omdat deze middelen een gevaar opleveren voor de verkeersveiligheid. Dat verzoeker sinds 19 november 2021 geen middelen meer gebruikt is te prijzen. Volgens de regelgeving moet een persoon echter eerst een jaar lang geen middelen meer gebruiken voordat er een nieuw onderzoek kan worden gedaan. Dit jaar is nog niet verstreken.
Belangenafweging
17. De voorzieningenrechter is verder op voorhand van oordeel dat het gevolg van de ongeldigverklaring niet maakt dat verweerder dit besluit niet heeft kunnen nemen. De bepalingen van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011 (hierna de Regeling) op grond waarvan het rijbewijs ongeldig is verklaard, zijn dwingend geformuleerd. Dat betekent dat als uit het medisch onderzoek blijkt dat iemand niet geschikt is om te rijden, verweerder in beginsel zonder nadere belangenafweging het rijbewijs van de persoon ongeldig moet verklaren. Uit rechtspraak van de ABRvS volgt dat in zeer uitzonderlijke gevallen een rechter kan oordelen dat de Regeling buiten toepassing moet blijven, omdat de gevolgen van de Regeling onevenredig uitwerken. [4] Hoewel de voorzieningenrechter begrijpt dat de intrekking van het rijbewijs (financiële) gevolgen voor het bedrijf heeft, is de voorzieningenrechter van oordeel dat dit geen zeer uitzonderlijk geval is. Hierbij is ook van belang dat verzoeker op 19 november 2022, door het verlopen van de recidiefvrije periode van een jaar, de mogelijkheid krijgt om opnieuw een rijbewijs aan te vragen.
Conclusie
18. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bezwaar geen kans van slagen heeft. Daarom wordt het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen.
19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Lange, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L. Ruizendaal, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 november 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: