ECLI:NL:RBMNE:2022:4462

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
29 september 2022
Publicatiedatum
9 november 2022
Zaaknummer
UTR 22/1792
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete opgelegd aan eiseres wegens niet afsluiten zorgverzekering en de rechtsgeldigheid van de opgelegde boetes in het kader van Chavez-Vilchez-verblijfsrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 september 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een uit Afghanistan afkomstige vrouw, en het CAK, dat haar een boete had opgelegd wegens het niet afsluiten van een zorgverzekering. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsdocument op basis van het Chavez-Vilchez-verblijfsrecht, maar deze aanvraag was aanvankelijk afgewezen. Na bezwaar werd haar verblijfsrecht erkend, maar in de tussentijd had het CAK haar een aanmaning gestuurd om een zorgverzekering af te sluiten, met de dreiging van een boete. Eiseres heeft de zorgverzekering niet afgesloten binnen de gestelde termijnen, wat leidde tot de oplegging van twee boetes van elk €426,24.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat eiseres ten tijde van de aanmaningen en de boetes rechtmatig verblijf had op grond van artikel 8, aanhef en onder e, van de Vreemdelingenwet, en dus verzekeringsplichtig was. Echter, de rechtbank erkende ook dat eiseres in een situatie van verminderde verwijtbaarheid verkeerde, omdat zij niet op de hoogte was van haar verzekeringsplicht. De rechtbank heeft de eerste boete gematigd tot €170,- en de tweede boete vernietigd, omdat de verwijtbaarheid voor deze boete geheel ontbrak. De rechtbank heeft het CAK veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, die in totaal €2.600,- bedragen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1792

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 september 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. W. Boelens),
en

CAK Bezwaar en Beroep (verweerder)

(gemachtigde: mr. J.M. Nijman).

Inleiding

1. Eiseres is afkomstig uit Afghanistan en heeft een dochter met de Nederlandse nationaliteit. Op 23 december 2020 heeft zij bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst (de IND) een document als bedoeld in artikel 9 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) aangevraagd. Dit is een document waarmee eiseres kan aantonen dat zij in Nederland rechtmatig verblijf heeft als gemeenschapsonderdaan, omdat zij zorg draagt voor een Nederlands kind (een Chavez-Vilchez-verblijfsrecht). De IND heeft deze aanvraag in het besluit van 20 augustus 2021 afgewezen. Eiseres heeft tegen de afwijzing bezwaar gemaakt. In het besluit van 15 maart 2022 heeft de IND het bezwaar van eiseres gegrond verklaard en alsnog besloten een document af te geven, waaruit blijkt dat eiseres een Chavez-Vilchez-verblijfsrecht heeft in Nederland.
2. Op 24 mei 2021 heeft verweerder eiseres een aanmaning verstuurd. Verweerder heeft eiseres hierin meegedeeld dat zij vóór 28 augustus 2021 een zorgverzekering moet afsluiten en dat verweerder haar anders een boete oplegt. Eiseres heeft niet binnen de gestelde termijn een zorgverzekering afgesloten. Verweerder heeft aan eiseres daarom in het besluit van 6 september 2021 (het primaire besluit 1) een boete opgelegd ter hoogte van
€ 426,24. [1] In dit besluit heeft verweerder eiseres opgedragen vóór 6 december 2021 een zorgverzekering af te sluiten. Anders legt verweerder haar een tweede boete op.
3. Eiseres heeft niet vóór 6 december 2021 een zorgverzekering afgesloten. In het besluit van 14 december 2021 (het primaire besluit 2) heeft verweerder aan eiseres daarom een tweede boete van € 426,24 opgelegd. [2]
4. Eiseres heeft tegen het primaire besluit 1 bezwaar gemaakt. Verweerder heeft in het besluit van 16 maart 2022 (het bestreden besluit) het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres heeft beroep tegen het bestreden besluit ingesteld. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
5. De rechtbank heeft het beroep op 18 augustus 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.
Omvang van het geding en volgorde van bespreking door de rechtbank
6. Verweerder heeft in het bestreden besluit het aanvullend bezwaarschrift van 29 december 2021 van eiseres tegen het primaire besluit 1 opgevat als ook gericht tegen het primaire besluit 2. In het verweerschrift stelt verweerder zich echter op het standpunt dat het primaire besluit 2 buiten de omvang van dit geding valt, omdat eiseres hier geen bezwaar tegen heeft gemaakt. Ter zitting hebben partijen er mee ingestemd dat de tweede boete, opgelegd in het primaire besluit 2, bij de beoordeling door de rechtbank wordt betrokken, zoals verweerder in het bestreden besluit al had gedaan. Het geschil ziet dus zowel op de eerste als op de tweede boete.
7. De rechtbank zal in deze uitspraak eerst het standpunt van verweerder ten aanzien van de boetes bespreken. Vervolgens zal de rechtbank de beroepsgronden bespreken en daarbij beoordelen of de verweten gedragingen een overtreding zijn, of de eerste boete terecht is opgelegd en tot slot of de tweede boete terecht is opgelegd. De regels die in deze zaak relevant zijn, staan in de bijlage.
Het bestreden besluit
8. Verweerder vindt dat de boetes terecht zijn opgelegd. Eiseres had ten tijde van de aanmaning en het opleggen van de boetes rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, aanhef en onder e, van de Vw en was daarmee verzekeringsplichtig. [3] Dit volgt ook uit het besluit van 31 januari 2022 van de Sociale Verzekeringsbank (SVB), waarin de SVB vaststelt dat eiseres verzekeringsplichtig is omdat zij zorg draagt voor een Nederlands kind. Dat de IND pas in het besluit van 15 maart 2022 het verblijfsrecht van eiseres heeft vastgesteld doet hier volgens verweerder niet aan af. Uit vaste rechtspraak volgt dat een Chavez-Vilchez-verblijfsrecht declaratoir van aard is. Het verstrekken van een verblijfsdocument geeft geen recht, maar bevestigt dit enkel. [4] Verweerder vindt dat hij niet in strijd met het legaliteitsbeginsel heeft gehandeld, omdat hij op grond van artikel 9a, artikel 9b en artikel 9c van de Zvw bevoegd was om eiseres de boetes op te leggen. Eiseres heeft ondanks de aanmaningen namelijk niet binnen de gestelde termijnen een ziektekostenverzekering afgesloten, terwijl zij hier wel toe verplicht was. Ook vindt verweerder dat eiseres verwijtbaar heeft gehandeld. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij er alles aan heeft gedaan om zich wel binnen de beide gestelde termijnen te verzekeren. Verweerder ziet geen aanleiding om de boete te matigen. Eiseres heeft niet met stukken onderbouwd dat sprake is van bijzondere omstandigheden.
Is sprake van een overtreding?
9. Eiseres voert primair aan dat geen sprake is van een overtreding en dat de boetes daarom onterecht zijn opgelegd. De verzekeringsplicht bestaat alleen voor vreemdelingen met rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, aanhef en onder a t/m e en l, van de Vw. [5] Op het moment dat de aanmaningen werden verstuurd en de beide boetes werden opgelegd had eiseres geen bij haar bekend verblijfsrecht op grond waarvan zij verzekeringsplichtig was. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft pas nadien, in de uitspraak van 12 november 2021, bepaald dat vreemdelingen die een verblijfsdocument voor een Chavez-Vilchez-verblijfsrecht aanvragen in de aanvraagfase rechtmatig verblijf hebben op grond van artikel 8, aanhef en onder e, van de Vw. [6] Eiseres was hierdoor in de periode van 23 december 2020 tot 20 augustus 2021 er niet van op de hoogte dat zij een verblijfsrecht had op grond van artikel 8, aanhef en onder e, van de Vw en dus verzekeringsplichtig was. De IND heeft de aanvraag van eiseres in het besluit van 20 augustus 2021 afgewezen en eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Eiseres verkeerde in de veronderstelling dat zij tijdens de bezwaarfase rechtmatig verblijf had op grond van artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw en daarom ook niet verzekeringsplichtig was. Pas in het besluit van 15 maart 2022 heeft de IND het Chavez-Vilchez-verblijfsrecht van eiseres erkend. Tot 15 maart 2022 wist eiseres dus niet dat zij, gelet op haar verblijfstatus, verzekeringsplichtig was. Er bestond redelijke twijfel ten tijde van de gedragingen of eiseres zich moest laten verzekeren. Eiseres vindt dat zij hierdoor op 28 augustus 2021 en 6 december 2021 niet meer in verzuim kon zijn. Eiseres vindt dat verweerder de boetes onbevoegd en in strijd met het legaliteitsbeginsel heeft opgelegd. [7]
10. De rechtbank volgt dit standpunt niet. Een Chavez-Vilchez-verblijfsrecht is een declaratoir verblijfsrecht. Dit betekent dat een dergelijk verblijfrecht juridisch gezien ook al bestaat vóór de erkenning ervan door de IND. In het besluit van 15 maart 2022 heeft de IND enkel bevestigd dat eiseres beschikt over een Chavez-Vilchez-verblijfsrecht. Het verblijfsrecht zelf bestond echter al daarvóór. De rechtbank overweegt dat eiseres ten tijde van de aanmaning op 24 mei 2021, het verstrijken van de termijn voor het afsluiten van de zorgverzekering op 28 augustus 2021 en het verstrijken van de tweede termijn voor het afsluiten van een zorgverzekering op 6 december 2021 rechtmatig verblijf had op grond van artikel 8 onder e van de Vw. Dit betekent dat eiseres op grond van de wet destijds verzekeringsplichtig was. [8] Het is niet in geschil dat eiseres naar aanleiding van de aanmaningen geen zorgverzekering heeft afgesloten en dat zij niet binnen de gestelde termijnen beschikte over een Nederlandse zorgverzekering. Daarmee staat vast dat sprake was van een overtreding van artikel 9b en artikel 9c van de Zvw. Dat eiseres zelf niet op de hoogte was van haar verblijfsstatus en bijbehorende verzekeringsplicht maakt dit niet anders. Wel kan deze omstandigheid een rol spelen bij beantwoording van de vraag of de overtredingen verwijtbaar waren en of de opgelegde boetes evenredig zijn. In het vervolg van deze uitspraak zal de rechtbank dit beoordelen.
Is de eerste boete terecht opgelegd?
11. Eiseres voert verder aan dat als sprake is van een overtreding verwijtbaarheid hiervoor volledig ontbreekt dan wel dat sprake is van verminderde verwijtbaarheid. Verweerder had hierdoor af moeten zien van het opleggen van de boete of deze moeten matigen. Eiseres was er immers ten tijde van de aanmaning en het verstrijken van de eerste termijn er niet van op de hoogte dat zij beschikte over een verblijfsrecht in Nederland en dat zij hier verzekeringsplichtig was. Ook vindt eiseres dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met haar persoonlijke situatie bij het opleggen van de boete. Eiseres is een uitgeprocedeerde asielzoekster, die de Nederlandse taal niet goed machtig is. De regelgeving op dit onderwerp is erg ingewikkeld. Verder heeft eiseres geprobeerd om een zorgverzekering af te sluiten, maar werd zij geweigerd omdat zij geen verblijfsdocument had. Onder deze omstandigheden kan verweerder het eiseres niet aanrekenen dat zij niet binnen de gestelde termijn een zorgverzekering heeft afgesloten. Eiseres wijst er verder op dat zij geen financieel nadeel voor de Nederlandse overheid heeft veroorzaakt door geen zorgverzekering af te sluiten.
12. De rechtbank oordeelt dat geen sprake is van een situatie waarin verwijtbaarheid volledig ontbreekt. Verweerder heeft eiseres op 24 mei 2021 een aanmaning gestuurd. Eiseres heeft na ontvangst van de aanmaning geen actie ondernomen. Als het voor eiseres niet voldoende duidelijk was of zij verzekeringsplichtig was, had zij na de aanmaning contact daarover met verweerder kunnen en moeten opnemen. Gesteld noch gebleken is dat eiseres daartoe niet in staat was. Door naar aanleiding van de aanmaning geen contact op te nemen met verweerder kan, ondanks de onduidelijkheid rondom de verblijfsstatus van eiseres, niet geconcludeerd worden dat verwijtbaarheid in dit geval volledig ontbreekt. [9] Eiseres heeft ter zitting toegelicht dat zij na de aanmaning geen contact heeft opgenomen met verweerder, omdat haar toenmalige advocaat tegen eiseres had gezegd dat zij zich van de brief van verweerder niks moest aantrekken, omdat zij eerst een verblijfsvergunning moest hebben. Dat eiseres dit advies heeft opgevolgd komt naar vaste rechtspraak voor rekening en risico van eiseres. [10] Eiseres heeft daarnaast nog aangevoerd dat haar echtgenoot, in de periode tot 28 augustus 2021, zich wel tot een zorgverzekeraar heeft gewend met een verzoek om eiseres te verzekeren, maar die stelling is verder niet onderbouwd. Dit betekent dat verweerder niet af hoefde te zien van het opleggen van een boete vanwege het volledig ontbreken van verwijtbaarheid. [11]
13. De rechtbank oordeelt dat in de gegeven omstandigheden wel sprake is van verminderde verwijtbaarheid. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
14. Eiseres heeft vóór het verstrijken van de termijn in de aanmaning op 20 augustus 2021 een besluit van de IND ontvangen, waarin staat dat zij geen verblijfsrecht meer heeft in Nederland. [12] De IND is de instantie die bevoegd is om de rechtmatigheid van iemands verblijf vast te stellen. Eiseres mocht er naar het oordeel van de rechtbank daarom van uitgaan dat zij vanaf 20 augustus 2021 tot het besluit van de IND van 15 maart 2022 geen rechtmatig verblijf in Nederland meer had op grond van artikel 8, aanhef en onder a t/m e en l, van de Vw en dus niet langer verzekeringsplichtig was. Het kan naar het oordeel van de rechtbank niet geheel voor rekening en risico komen dat de IND het besluit van 20 augustus 2021 heeft herzien, waardoor achteraf blijkt dat eiseres in deze periode wel rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, aanhef en e, van de Vw had en dus verzekeringsplichtig was.
15. Onder deze omstandigheden is het naar het oordeel van de rechtbank niet volledig aan eiseres toe te rekenen dat zij niet vóór het verstrijken van de termijn in de aanmaning een zorgverzekering heeft afgesloten. Vanaf 20 augustus 2021 verkeerde eiseres immers niet ten onrechte in de veronderstelling dat zij niet meer verzekeringsplichtig was. Op dit moment was de termijn uit de eerste aanmaning nog niet volledig verstreken. Het is gelet op de omstandigheden die in deze zaak spelen naar het oordeel van de rechtbank onevenredig om eiseres de volledige boete op te leggen.
16. De rechtbank ziet daarom aanleiding om vanwege verminderde verwijtbaarheid op grond van artikel 5:46, derde lid, van de Awb de opgelegde boete te matigen.
17. De opgelegde boete is een zogeheten gefixeerde boete waarvan de hoogte is vastgesteld bij wettelijk voorschrift, namelijk in artikel 9b van de Zvw. Voor het vaststellen in dit geval van de hoogte van de boete sluit de rechtbank aan bij de in de rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep ontwikkelde rekenmethode voor het matigen van een op grond van artikel 9b van de Zvw opgelegde boete voor iemand die vrijwel geen financiële draagkracht heeft. [13] Bij het vaststellen van een passende boete is de rechtbank van oordeel dat er, ondanks de verminderde verwijtbaarheid, wel aanleiding is om een boete op te leggen vanwege de prikkel tot verzekering tegen ziektekosten die, gelet ook op het belang van de volksgezondheid, daarvan moet uitgaan. Daarnaast houdt de rechtbank rekening met de hoogte van de standaardpremie (bij benadering € 142,08), de hoogte van de niet ontvangen zorgtoeslag (bij benadering € 107,- per maand) en de in artikel 9b, tweede lid, van de Zvw neergelegde berekeningsmethode van de boete. De rechtbank stelt de boete vast op € 170,-.
Is de tweede boete terecht opgelegd?
18. Eiseres heeft aangevoerd dat het besluit van 14 december 2021 niet in werking is getreden, omdat dit alleen aan eiseres en niet aan de gemachtigde van eiseres is toegestuurd. Verweerder was bekend met het feit dat eiseres een gemachtigde heeft en had daarom het besluit (ook) aan de gemachtigde moeten toesturen.
19. Dit betoog slaagt niet. De omstandigheid dat het besluit alleen aan eiseres is gestuurd en niet aan de gemachtigde heeft naar het oordeel van de rechtbank niet tot gevolg dat het besluit niet in werking is getreden. Uit de jurisprudentie waar eiseres op wijst volgt enkel dat door onjuiste bekendmaking de bezwaartermijn niet aanvangt. [14]
20. Verder stelt eiseres dat de tweede boete ook ten onrechte is opgelegd, omdat de verwijtbaarheid geheel ontbreekt. De IND had haar aanvraag afgewezen en de bezwaarprocedure liep nog. Eiseres dacht dat zij vanaf het instellen van bezwaar rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw had en niet verzekeringsplichtig was. Desondanks heeft eiseres zich naar aanleiding van de eerste boete toch proberen te verzekeren. Ter onderbouwing heeft eiseres een brief van Menzis van 17 november 2021 overgelegd, waarin staat dat de verzekeraar haar aanvraag niet kan verwerken totdat zij een geldig verblijfsdocument overlegt.
21. Dit betoog slaagt. Op 20 augustus 2021 heeft eiseres een besluit van de IND ontvangen, waarin staat dat zij geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Zoals de rechtbank in overweging 14 van deze uitspraak reeds heeft overwogen mocht eiseres uitgaan van de inhoud van dit besluit en kan niet geheel voor haar rekening en risico komen dat de IND dit besluit achteraf heeft herzien. Eiseres verkeerde dus vanaf 20 augustus 2021 niet ten onrechte in de veronderstelling dat zij niet langer verzekeringsplichtig was. Daarnaast heeft eiseres, nadat haar een eerste boete was opgelegd en binnen de door verweerder gestelde tweede termijn om een zorgverzekering af te sluiten, zich toen tot een zorgverzekeraar gewend. Eiseres heeft met de brief van zorgverzekeraar Menzis van 17 november 2021 onderbouwd dat zij alsnog heeft geprobeerd om een zorgverzekering af te sluiten. Uit de afwijzing door zorgverzekeraar Menzis blijkt echter dat de zorgverzekeraar eiseres vanwege de onduidelijkheid rondom haar verblijfsstatus niet wilde verzekeren. De rechtbank oordeelt dat verweerder het onder deze omstandigheden niet aan eiseres kan toerekenen dat zij niet vóór 6 december 2021 een zorgverzekering heeft afgesloten. Omdat voor de tweede boete de verwijtbaarheid geheel ontbreekt, had verweerder op grond van artikel 5:41 van de Awb moeten afzien van het opleggen van deze boete.
Conclusie en gevolgen
22. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluiten tot stand is gekomen in strijd met artikel 3:2, artikel 5:41 en artikel 7:12 van Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:72a van de Awb zelf in de zaak voorzien. De rechtbank herroept het primaire besluit 1 en het primaire besluit 2. De rechtbank matigt de boete opgelegd in het primaire besluit 1 tot een bedrag van €170,- en bepaalt dat de boete opgelegd bij het primaire besluit 2 komt te vervallen.
23. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van
€ 541,-. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 759,-. De rechtsbijstand door de gemachtigde levert in bezwaar 2 punten op (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting). De bijstand in beroep levert eveneens 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting). Toegekend wordt dus € 2.600,-

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit 1 en legt eiseres een boete op van € 170,-;
- herroept het primaire besluit 2 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het
vernietigde bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 50,- aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 2.600,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. R.G.A. Beijen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 september 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

Artikel 2 van de Zorgverzekeringswet

1. Degene die ingevolge de Wet langdurige zorg en de daarop gebaseerde regelgeving van rechtswege verzekerd is, is verplicht zich krachtens een zorgverzekering te verzekeren of te laten verzekeren tegen het in artikel 10 bedoelde risico.
2. In afwijking van het eerste lid is niet verzekeringsplichtig:
a.de militaire ambtenaar in werkelijke dienst als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel a juncto onderdeel b, van de Wet ambtenaren defensie, alsmede de militair aan wie buitengewoon verlof met behoud van militaire inkomsten is verleend;
b.de natuurlijke persoon die op grond van artikel 64, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen is ontheven van de verplichtingen, opgelegd op grond van de Wet langdurige zorg.
3. Degene die het gezag over een minderjarige, jonger dan achttien jaar, uitoefent, een curator, een bewindvoerder of een mentor als bedoeld in de titels 16, 19 of 20 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, zorgt ervoor dat de minderjarige verzekeringsplichtige, dan wel de onder curatele, bewind of mentorschap gestelde verzekeringsplichtige krachtens een zorgverzekering verzekerd is.
Artikel 9a van de Zorgverzekeringswet
1. Het CAK gaat op basis van vergelijking van bij ministeriële regeling aan te wijzen bestanden na welke verzekeringsplichtigen in weerwil van hun verzekeringsplicht niet krachtens een zorgverzekering verzekerd zijn.
2. Het CAK zendt een verzekeringsplichtige als bedoeld in het eerste lid een schriftelijke aanmaning om zich binnen een termijn van drie maanden, te rekenen vanaf de datum van verzending van de aanmaning, alsnog op grond van zo'n verzekering te verzekeren of te laten verzekeren.
3. De aanmaning bevat een overzicht van de gevolgen indien betrokkene niet binnen de in het tweede lid genoemde termijn verzekerd zal zijn.
4. Het CAK is bevoegd tot het verwerken van persoonsgegevens van de verzekeringsplichtige, bedoeld in het eerste lid, die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van deze paragraaf.
5. Het CAK is de verwerkingsverantwoordelijke, voor de verwerking, bedoeld in het vierde lid.

Artikel 9b van de Zorgverzekeringswet

1. Indien een verzekeringsplichtige aan wie een aanmaning als bedoeld in artikel 9a is verzonden, niet binnen drie maanden na verzending daarvan verzekerd is, legt het CAK hem dan wel, indien de verzekeringsplichtige minderjarig is, degene die het gezag over hem uitoefent, een bestuurlijke boete op.
2. De hoogte van de boete is gelijk aan driemaal de tot een maandbedrag herleide standaardpremie, bedoeld in de Wet op de zorgtoeslag.
3. Artikel 5:53, tweede en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht geldt niet voor de oplegging van de boete, bedoeld in het eerste lid.
4. Het CAK kan de boete bij dwangbevel invorderen.
5. Tegelijk met de oplegging van de boete deelt het CAK mee wat de gevolgen zullen zijn indien de verzekeringsplichtige niet binnen een termijn van drie maanden, te rekenen vanaf de dag van verzending van de beschikking tot oplegging van de boete, alsnog verzekerd zal zijn.
Artikel 9c van de Zorgverzekeringswet1. Indien een verzekeringsplichtige aan wie de boete, bedoeld in artikel 9b, is opgelegd, niet binnen de termijn, bedoeld in artikel 9b, vijfde lid, alsnog verzekerd is, legt het CAK hem dan wel, indien hij minderjarig is, degene die het gezag over hem uitoefent nogmaals een bestuurlijke boete op.
2. Artikel 9b, tweede tot en met vierde lid, zijn van toepassing.
3. De boetebeschikking, bedoeld in het eerste lid, gaat vergezeld van een last, inhoudende dat de verzekeringsplichtige binnen drie maanden na de verzending van de last alsnog krachtens een zorgverzekering verzekerd dient te zijn, bij gebreke waarvan het CAK artikel 9d zal toepassen.
4. De in dit artikel en in artikel 9b bedoelde boeten worden in ’s Rijks kas gestort.
Artikel 2.1.1 van de Wet langdurige zorg
1. Verzekerd overeenkomstig de bepalingen van deze wet is degene, die:
a.ingezetene is;
b.geen ingezetene is, doch ter zake van in Nederland of op het continentaal plat in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen.
2. In afwijking van het eerste lid zijn vreemdelingen die niet rechtmatig in Nederland verblijf genieten als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000, niet verzekerd.
3. In afwijking van het tweede lid zijn verzekerd:
a.kinderen in Nederland geboren uit een in Nederland wonende vreemdeling die rechtmatig verblijf geniet als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e of l, van de Vreemdelingenwet 2000, dan wel in het buitenland geboren uit in Nederland wonende ouders die rechtmatig verblijf genieten als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e of l, van de Vreemdelingenwet 2000;
b.kinderen die door in Nederland wonende personen met de Nederlandse nationaliteit dan wel met rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e of l, van de Vreemdelingenwet 2000, worden geadopteerd en voor wie met het oog op adoptie beginseltoestemming is verleend op grond van artikel 2 van de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie. De verzekering gaat in vanaf het moment van adoptie naar het recht van het land waar het kind zijn gewone verblijf heeft of vanaf het moment van de gezagsoverdracht van het kind met het oog op adoptie aan een echtpaar of een persoon die zijn gewone verblijf in Nederland heeft en die de procedure van opneming ter adoptie van een kind ingevolge de Wet opneming buitenlandse kinderen ter adoptie heeft gevolgd.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan, in afwijking van het eerste lid, uitbreiding dan wel beperking worden gegeven aan de kring der verzekerden.
5.Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan, in afwijking van het eerste en tweede lid, uitbreiding worden gegeven aan de kring der verzekerden voor zover het betreft: a. vreemdelingen die rechtmatig in Nederland arbeid verrichten dan wel hebben verricht; b. vreemdelingen die, na in Nederland rechtmatig verblijf te hebben genoten als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000, tijdig toelating in aansluiting op dat verblijf hebben aangevraagd, dan wel bezwaar hebben gemaakt of beroep hebben ingesteld tegen de intrekking van het besluit tot toelating, totdat op die aanvraag, dat bezwaar of dat beroep is beslist.
Artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000
De vreemdeling heeft in Nederland uitsluitend rechtmatig verblijf:
a. op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14;
b. op grond van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20, of een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen als bedoeld in artikel 45a indien op het aan de vreemdeling verschafte document, bedoeld in artikel 9, geen aantekening als bedoeld in artikel 45c, eerste lid, is geplaatst;
c. op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28;
d. op grond van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33, of een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen als bedoeld in artikel 45a indien op het aan de vreemdeling verschafte document, bedoeld in artikel 9, de aantekening, bedoeld in artikel 45c, eerste lid, is geplaatst;
e. als gemeenschapsonderdaan zolang deze onderdaan verblijf houdt op grond van een regeling krachtens het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie dan wel de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;
f. in afwachting van de beslissing op een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 14 en 28, terwijl bij of krachtens deze wet dan wel op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op de aanvraag is beslist;
g. in afwachting van de beslissing op een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 20, 33 en 45a, of tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 14 en 28, of een wijziging ervan, terwijl bij of krachtens deze wet of op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op de aanvraag is beslist;
h. in afwachting van de beslissing op een bezwaarschrift of een beroepschrift, terwijl bij of krachtens deze wet of op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op het bezwaarschrift of het beroepschrift is beslist;
i. gedurende de vrije termijn, bedoeld in artikel 12, zolang het verblijf van de vreemdeling bij of krachtens artikel 12 is toegestaan;
j. indien tegen de uitzetting beletselen bestaan als bedoeld in artikel 64;
k. gedurende de periode waarin de vreemdeling door Onze Minister in de gelegenheid wordt gesteld aangifte te doen van overtreding van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht;
l. indien de vreemdeling verblijfsrecht ontleent aan het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije;
m. indien de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 niet in behandeling is genomen op grond van artikel 30 terwijl hij in afwachting is van de feitelijke overdracht naar een verantwoordelijke lidstaat in de zin van de Dublinverordening.
Artikel 5:41 van de Algemene wet bestuursrecht
Het bestuursorgaan legt geen bestuurlijke boete op voor zover de overtreding niet aan de overtreder kan worden verweten.
Artikel 5:46 van de Algemene wet bestuursrecht
1. De wet bepaalt de bestuurlijke boete die wegens een bepaalde overtreding ten hoogste kan worden opgelegd.
2. Tenzij de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, stemt het bestuursorgaan de bestuurlijke boete af op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Het bestuursorgaan houdt daarbij zo nodig rekening met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.
3. Indien de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, legt het bestuursorgaan niettemin een lagere bestuurlijke boete op indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is. 4. Artikel 1, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht is van overeenkomstige toepassing.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 9b van de Zorgverzekeringswet (Zvw).
2.Op grond van artikel 9c van de Zvw.
3.Op grond van artikel 2 van de Zvw en artikel 2.1.1 van de Wlz.
5.Op grond van artikel 2 van de Zvw en artikel 2.1.1 van de Wlz
7.Zie artikel 5:4, tweede lid, van de Awb.
8.Op grond van artikel 2 van de Zvw en artikel 2.1.1 van de Wlz
9.Vgl. de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 19 november 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2873
10.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 13 september 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3400
11.Op grond van artikel 5:41 van de Awb.
12.Zie pagina 4 van het besluit van 20 augustus 2021.
13.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 25 september 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3134
14.Zie de uitspraak van de Afdeling van 20 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:87