ECLI:NL:RBMNE:2022:4427

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 oktober 2022
Publicatiedatum
8 november 2022
Zaaknummer
UTR 22/1487
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Juiste toepassing van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten en de berekening van het maandinkomen bij winst uit onderneming

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 28 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een sportschoolhouder, en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de berekening van zijn uitkering. Eiser ontving tot 5 juni 2020 een loongerelateerde WGA-uitkering op basis van de Wet WIA, maar deze eindigde omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Het Uwv stelde dat eiser te veel uitkering had ontvangen over het jaar 2020, omdat zijn inkomsten uit onderneming hoger waren dan zijn WIA-maandloon. Eiser moest een bedrag van € 11.437,94 terugbetalen. Het Uwv verklaarde het bezwaar van eiser ongegrond, waarna eiser beroep instelde.

De rechtbank heeft de zaak behandeld en beoordeeld of het Uwv terecht de totale winst van eiser over 2020 door twaalf maanden heeft gedeeld en of deze berekeningswijze leidde tot een kennelijk onredelijk resultaat. Eiser voerde aan dat hij door de coronamaatregelen zijn sportschool moest sluiten en dat hij in de eerste helft van 2020 nauwelijks inkomsten had. De rechtbank oordeelde dat de berekeningswijze van het Uwv in overeenstemming was met het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten (AIB) en dat er geen sprake was van een kennelijk onredelijk resultaat. De rechtbank concludeerde dat het Uwv het AIB correct had toegepast en dat het beroep van eiser ongegrond was. Eiser kreeg geen gelijk en moest zijn griffierecht en proceskosten zelf dragen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1487

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: E. Witte),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(het Uwv).

Inleiding

Eiser exploiteert een sportschool. Zijn behaalde inkomen in het jaar 2020 bestond uit winst uit onderneming. Eiser ontving tot en met 5 juni 2020 een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Deze uitkering eindigde per 6 juni 2020 omdat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht.
In het besluit van 25 oktober 2021 (het primaire besluit) is aan eiser meegedeeld dat zijn uitkering over het jaar 2020 definitief is vastgesteld. Volgens het Uwv heeft eiser over de periode van 1 januari 2020 tot en met 5 juni 2020 te veel uitkering ontvangen omdat zijn inkomsten uit zijn onderneming hoger waren dan zijn WIA-maandloon. Het bruto bedrag dat eiser moet terugbetalen is € 11.437,94.
In het bestreden besluit van 25 februari 2022 heeft het Uwv het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 24 juni 2022 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van het Uwv.

Beoordeling door de rechtbank

1. Deze zaak gaat over de vraag of het Uwv terecht de totale winst die eiser met zijn onderneming in 2020 heeft behaald, door twaalf (maanden) heeft gedeeld en de winst evenredig heeft toegerekend aan alle kalendermaanden van 2020. Ook is de vraag of door deze berekeningswijze sprake is van een kennelijk onredelijk resultaat voor eiser.
2. Eiser heeft zijn sportschool in de periode van 15 maart 2020 tot en met 1 juli 2020 gedwongen moeten sluiten vanwege de corona lockdown. Nadat eisers uitkering eindigde per 6 juni 2020, heeft eiser als fileerder gewerkt tot en met december 2020.
3. Eiser vindt het niet eerlijk dat het Uwv zijn inkomen, dat hij verdiende als fileerder, evenredig heeft toegerekend aan alle kalendermaanden in 2020. Dit terwijl eiser in de periode van 1 januari 2020 tot en met 5 juni 2020 nagenoeg geen inkomsten kon verdienen omdat hij arbeidsongeschikt was. Volgens eiser is er als gevolg van de Coronacrisis ook geen sprake van een normale situatie. Hij heeft al zijn mogelijke best gedaan om aan zijn financiële verplichtingen te kunnen voldoen en zijn onderneming te redden. Volgens eiser is het daarom niet redelijk dat het Uwv zijn inkomsten evenredig heeft toegerekend aan alle kalendermaanden in 2020.
Is de berekeningswijze juist?
4. In deze zaak is het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten (hierna: AIB) van toepassing. Het AIB regelt onder andere wat onder inkomen moet worden verstaan en hoe inkomen moet worden herleid of toegerekend aan een maandinkomen. Op grond van de AIB wordt het inkomen voor de Wet WIA herleid tot een bedrag per kalendermaand. [1] Belastbaar loon, belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden of belastbare winst uit onderneming worden evenredig toegerekend aan de betreffende kalendermaanden in het boek- of kalenderjaar. [2] Er kan alleen van de voorgeschreven berekeningswijze worden afgeweken als sprake is van kennelijk onredelijk resultaat. [3]
5. Het Uwv heeft het inkomen van eiser berekend aan de hand van de gegevens van de belastingdienst. Volgens de gegevens van de belastingdienst is eisers winst over 2020
€ 41.746,-. Het Uwv heeft eisers inkomen uit zijn onderneming per maand vastgesteld op
€ 41.746,- / 12 maanden = € 3.478,91. De rechtbank stelt vast dat het Uwv met deze berekeningswijze het inkomen van eiser heeft herleid tot een bedrag per kalendermaand door het inkomen evenredig toe te rekenen aan de betreffende kalendermaanden. Dit is in overeenstemming met artikel 4:1, vijfde lid, van het AIB. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv het inkomen van eiser op een juiste wijze berekend.
Is sprake van een kennelijk onredelijk resultaat?
6. De wijze van evenredige toerekening aan de kalendermaanden in het betreffende kalenderjaar is een gevolg van de systematiek van het van artikel 4:1, vijfde lid, van het AIB. Onder verwijzing naar rechtsprak van de Centrale Raad van Beroep [4] , de hoogste rechter in sociale zekerheidszaken, overweegt de rechtbank dat aan het inkomen van eiser, bestaande uit belastbare winst uit onderneming, inherent is dat dit enige variatie vertoont en dat het moment van betaling en het tijdstip waarop de betreffende arbeid is verricht, niet steeds in dezelfde kalendermaand liggen. Daarom kan slechts een juist beeld van de inkomsten worden verkregen door een langere periode in ogenschouw te nemen. Dat eiser na beëindiging van de WIA-uitkering meer inkomsten heeft genoten, is op zichzelf bezien geen reden om het resultaat kennelijk onredelijk te achten. Van belang is daarbij dat niet elk feitelijk of ervaren nadelig resultaat als kennelijk onredelijk kan worden aangemerkt. [5] De systematiek van artikel 4:1, vijfde lid, van het AIB kan soms tot een voordeel leiden en soms tot een nadeel, maar daarin is, voor dit geval, gelet op de achtergrond daarvan, geen reden gelegen om die systematiek niet toe te passen. De rechtbank legt dit hierna verder uit.
7. De rechtbank stelt vast dat eiser een tegemoetkoming van € 4.000,- aan coronasteun heeft ontvangen. Partijen zijn het met elkaar eens dat dit bedrag niet als inkomen in de zin van de AIB is aangemerkt en door verweerder niet in de winstberekening is betrokken. De rechtbank oordeelt dan ook dat geen sprake is van een bijzondere situatie als gevolg van de coronapandemie waar ten onrechte geen rekening mee is gehouden.
8. Eiser heeft in de tweede helft van 2020, na de beëindiging van zijn WIA-uitkering, meer inkomsten verdiend dan in de eerste helft van 2020. Het Uwv heeft op de zitting medegedeeld dat deze situatie vaker voorkomt en daardoor niet zo’n uitzonderlijke situatie is. Daaruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat er in de situatie van eiser geen sprake is van een ‘‘feitelijk of ervaren nadelig resultaat dat als kennelijk onredelijk moet worden aangemerkt’’. Anders gezegd: dat er sprake is van een hele specifieke situatie, waardoor het Uwv het maandinkomen niet op deze manier had mogen berekenen. De rechtbank wijst er nog op dat dit voor mensen in loondienst niet anders is. Het Uwv moet op grond van het AIB deze berekening altijd maken.

Conclusie en gevolgen

9. Hoewel de rechtbank begrijpt dat eiser het besluit als onredelijk ervaart omdat er door corona een ongewone situatie is ontstaan concludeert de rechtbank dat het Uwv het AIB juist heeft toegepast en het maandinkomen van eiser correct heeft berekend.
10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. G.M.C.P. Maarhuis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 4:1, eerste lid, van het AIB.
2.Artikel 4:1, vijfde lid, van het AIB.
3.Artikel 4:1, elfde lid, van het AIB.
4.Uitspraak van de CRvB van 29 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:440.
5.Uitspraak van de CRvB van 4 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3902.