In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 10 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil over een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan eiseres was opgelegd door de heffingsambtenaar van de gemeente Almere. De naheffingsaanslag, opgelegd op 14 augustus 2021, bedroeg € 67,70, waarvan € 65,30 aan naheffingsaanslag en € 2,40 aan kosten. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard door de verweerder op 23 december 2021. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarna de zaak op 30 juni 2022 digitaal is behandeld.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres op 23 juli 2021 een auto heeft geparkeerd op een parkeerplaats waar betaald parkeren van toepassing was, zonder dat de verschuldigde belasting was voldaan. Eiseres betwistte de bevoegdheid van de teamleider Heffen en Invorderen, die de uitspraak op bezwaar had gedaan, en stelde dat deze niet het mandaat had om dit te doen. De rechtbank oordeelde echter dat de teamleider wel degelijk bevoegd was, aangezien hij was aangewezen als heffings- en invorderingsambtenaar.
Eiseres voerde verder aan dat er sprake was van overmacht, omdat zij met spoed naar het ziekenhuis moest vanwege een levensbedreigende situatie. De rechtbank oordeelde dat eiseres voldoende aannemelijk had gemaakt dat zij door deze noodsituatie niet in staat was om de parkeerbelasting te voldoen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de naheffingsaanslag en de uitspraak op bezwaar, en veroordeelde de verweerder in de proceskosten van eiseres. Tevens werd bepaald dat het betaalde griffierecht aan eiseres moest worden vergoed.