In deze zaak gaat het om een naheffingsaanslag parkeerbelasting die is opgelegd aan een jeugdzorgverlener, hierna belanghebbende, die op 27 maart 2019 zijn auto parkeerde aan het Sint Servaasbolwerk te Maastricht. Belanghebbende had een afspraak met een minderjarige pupil die niet kwam opdagen, waardoor hij een speciaal protocol moest volgen om de pupil te traceren. Dit leidde ertoe dat hij de parkeermeter niet tijdig kon bijvullen. Zowel de rechtbank als het hof oordeelden dat er geen sprake was van overmacht. Overmacht kan alleen worden aangenomen in een noodsituatie die iemand feitelijk en fysiek verhindert om parkeergeld te betalen. De feiten die belanghebbende aanvoerde, waren onvoldoende om aan te tonen dat er sprake was van een dergelijke situatie.
De heffingsambtenaar had eerder een naheffingsaanslag van € 65,60 opgelegd, omdat er geen geldige parkeerkaart zichtbaar was in de auto. Belanghebbende had bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Vervolgens stelde hij beroep in bij de rechtbank, die het beroep ook ongegrond verklaarde. Hierna ging belanghebbende in hoger beroep bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. Tijdens de zitting op 22 juni 2022 werd het onderzoek gesloten en werd de zaak behandeld.
Het hof concludeerde dat de argumenten van belanghebbende niet voldoende waren om de naheffingsaanslag te vernietigen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de persoonlijke omstandigheden van belanghebbende niet konden leiden tot een uitzondering op de regel dat parkeerbelasting objectief is. Het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De kosten van de procedure werden niet vergoed, en het hof oordeelde dat er geen redenen waren om de heffingsambtenaar in de proceskosten te veroordelen.