ECLI:NL:RBMNE:2022:434

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
1 februari 2022
Publicatiedatum
8 februari 2022
Zaaknummer
UTR 20/4801
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot bekorting van loonsanctie afgewezen wegens onvoldoende re-integratie-inspanningen

In deze zaak heeft eiseres, een werkgever, een verzoek ingediend bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om een opgelegde loonsanctie te bekorten. De loonsanctie was opgelegd omdat eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht voor haar zieke werknemer. De rechtbank oordeelt dat het Uwv het verzoek terecht heeft afgewezen, omdat eiseres niet heeft aangetoond dat de werknemer niet kan re-integreren en zij niet heeft voldaan aan haar re-integratieverplichtingen.

De procedure begon op 8 juli 2019, toen het Uwv de loonsanctie oplegde. Eiseres verzocht op 11 september 2019 om bekorting van de loonsanctie, stellende dat de werknemer niet belastbaar was. Het Uwv heeft dit verzoek afgewezen, wat leidde tot bezwaar en uiteindelijk beroep bij de rechtbank. De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat er geen bewijs was dat de werknemer geen benutbare mogelijkheden had.

De rechtbank concludeert dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat er in de periode tussen het opleggen van de loonsanctie en het bekortingsverzoek iets is gebeurd dat de re-integratie-inspanningen zou rechtvaardigen. De rechtbank wijst erop dat het aan de werkgever is om aan te tonen dat zij de tekortkomingen in de re-integratie-inspanningen heeft hersteld. Aangezien eiseres dit niet heeft gedaan, blijft de loonsanctie in stand. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat het Uwv geen proceskostenvergoeding hoeft te betalen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4801

uitspraak van de meervoudige kamer van 1 februari 2022 in de zaak tussen

[eiseres] uit [plaats] , eiseres,

(gemachtigde: M. Slot)
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv), verweerder,
(gemachtigde: M. van Mourik).

Inleiding

1.1
Deze zaak gaat om een verzoek van eiseres aan het Uwv om een opgelegde loonsanctie te bekorten. Het Uwv heeft dit verzoek afgewezen. De rechtbank oordeelt in deze uitspraak dat het Uwv dit terecht heeft gedaan, omdat niet is gebleken dat de zieke werknemer van eiseres niet kan re-integreren en eiseres niet alsnog aan haar re-integratie-inspanningen heeft voldaan. De rechtbank bespreekt achtereenvolgens het verloop van de procedure, het geschil, het oordeel van de rechtbank en de conclusie.
Verloop van de procedure
1.2
Op 8 juli 2019 heeft het Uwv aan eiseres een loonsanctie opgelegd, omdat zij onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht voor haar zieke werknemer, [werknemer] (de werknemer). Deze loonsanctie houdt in dat eiseres het loon van de werknemer na de wettelijke wachttijd van 104 weken, nog 52 weken moet doorbetalen. Dit is tot 9 juli 2020. De loonsanctie is zowel in bezwaar als in beroep [1] in stand gebleven. Op dit moment loopt er nog een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank.
1.3
Op 11 september 2019 heeft eiseres het Uwv verzocht om de periode waarover zij het loon moet doorbetalen te bekorten. Volgens eiseres is de werknemer namelijk niet belastbaar en is er dus geen mogelijkheid voor hem om te re-integreren. Een verzekeringsarts van het Uwv heeft onderzoek gedaan en concludeert dat niet is gebleken dat de werknemer geen benutbare mogelijkheden heeft. In het besluit van 8 november 2019 (het primaire besluit) heeft het Uwv vervolgens het verzoek van eiseres afgewezen.
1.3
Eiseres is hiertegen in bezwaar gegaan, omdat zij vindt dat het Uwv de belastbaarheid van de werknemer niet juist heeft beoordeeld. In bezwaar hebben een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van het Uwv opnieuw onderzoek gedaan. Zij concluderen dat er geen redenen zijn om terug te komen op de beoordeling in de primaire fase. Vervolgens heeft het Uwv het bezwaar van eisers in het besluit van 26 november 2020 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
1.4
Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is behandeld op de online zitting van 16 december 2021 – voor zover het medische gegevens betreft met gesloten deuren. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door [A] en [B] , bijgestaan door haar gemachtigde M. Slot. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M. van Mourik.

Het geschil

2. Eiseres vindt dat het reintegratietraject weliswaar niet tot een bevredigend resultaat heeft geleid, maar dat dit haar niet kan worden verweten. In de situatie van de werknemer is er namelijk sprake van geen benutbare mogelijkheden (GBM), waardoor re-integratie niet mogelijk is. Het Uwv vindt het standpunt van eiseres onvoldoende onderbouwd. Ook is niet gebleken dat zij de tekortkomingen ten aanzien van de re-integratie-inspanningen heeft hersteld. Aan de hand van wat eiseres aanvoert, beoordeelt de rechtbank of het standpunt van het Uwv juist is. Het gaat er daarbij om of er in de periode tussen het opleggen van de loonsanctie (8 juli 2019) en het bekortingsverzoek (11 september 2019) iets is gebeurd waaruit blijkt dat de werknemer geen benutbare mogelijkheden heeft.

De beoordeling van het geschil

Geen toestemming om medische gegevens te delen
3. De rechtbank heeft van de werknemer geen bericht ontvangen dat hij wil deelnemen aan deze procedure. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de werknemer geen toestemming heeft gegeven om eiseres kennis te laten nemen van de stukken uit het dossier die medische gegevens bevatten. De rechtbank heeft verder beslist dat de kennisneming van stukken met medische gegevens niet wordt toegestaan aan eiseres, maar uitsluitend aan een gemachtigde die advocaat of arts is, dan wel aan M. Slot. In deze uitspraak zal daarom in algemene termen gesproken worden over de medische gegevens van de werknemer, om te voorkomen dat deze medische gegevens alsnog via deze uitspraak bekend worden.
Het beoordelingskader
4. Bij een verzoek om bekorting van een loonsanctie is het aan de werkgever om aan te tonen dat hij de tekortkomingen ten aanzien van de re-integratie-inspanningen heeft hersteld. [2] Het gaat daarbij om een inspanningsverplichting, geen resultaatsverplichting. Het is vereist dat een adequaat traject is afgerond, waarbij geldt dat niet is vereist dat een betrokken werknemer geheel of gedeeltelijk heeft hervat. De inspanningen moeten voldoende zijn geweest en gericht zijn geweest op het bereiken van een bevredigend resultaat. Als de werkgever voldoende inspanningen heeft verricht, maar er is geen bevredigend resultaat bereikt door factoren buiten zijn invloedsfeer (bijvoorbeeld indien de werknemer geen benutbare arbeidsmogelijkheden meer heeft), zal in het algemeen een eerder opgelegde loonsanctie worden bekort. Dit volgt uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep. [3]
Het standpunt van eiseres
5. Eiseres heeft aan haar bekortingsverzoek adviezen van bedrijfsarts, M. Straatman, ten grondslag gelegd. Straatman heeft verschillende (telefonische) spreekuurcontacten met de werknemer gehad op 12 juli 2019, 25 juli 2019, 7 augustus 2019, 16 augustus 2019 en 2 september 2019. Straatman concludeert in zijn rapport van 30 september 2019 dat de combinatie van fysieke beperkingen en sociale omstandigheden de werknemer niet belastbaar maakt. Daarbij is volgens Straatman van belang dat de in de zomer van 2019 gestelde diagnose de klachten van de werknemer verklaart en aannemelijk maakt dat er sprake is van dusdanige beperkingen dat re-integratie niet mogelijk is. De reintegratiemogelijkheden zijn daarmee uitgeput. Verder voert eiseres aan dat het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet zorgvuldig is geweest in het licht van de recente jurisprudentie van de CRvB. [4] De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de werknemer namelijk niet gezien en onderzocht op een fysiek spreekuurcontact.
Het oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank oordeelt in de eerste plaats dat het onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende zorgvuldig is geweest. Uit het rapport van 18 november 2020 blijkt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep het dossier heeft bestudeerd, aanwezig was bij de telefonische hoorzitting en de beschikbare medische informatie heeft betrokken bij zijn heroverweging. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in beroep een aanvullende rapportage uitgebracht, waarin hij toelicht waarom een fysiek spreekuur in de bezwaarfase, ruim een jaar na het beoordelingsmoment, geen toegevoegde waarde had. Daarbij heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep zijn conclusies mede gebaseerd op het onderzoek door de primaire verzekeringsarts, die de werknemer op 6 juni 2019 wel heeft gezien. De klachten van de werknemer zijn toen volledig in beeld gebracht. De rechtbank kan die toelichting volgen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep hiermee voldoende uitgelegd waarom er geen fysiek spreekuur in de bezwaarfase heeft plaatsgevonden.
7. De recente rechtspraak van de CRvB over de noodzaak van een spreekuurcontact waar eiseres op wijst, maakt dit niet anders. Die rechtspraak gaat namelijk over een beoordeling per einde wachttijd, waarbij het Uwv beoordeelt of er recht bestaat op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv heeft daar een beoordelende taak, waarbij het Uwv een eigen/zelfstandige beoordeling doet. In het kader van het opleggen of bekorten van een loonsanctie heeft het Uwv een toetsende taak. Het Uwv toetst of eiseres (alsnog) aan haar re-integratie-inspanningen heeft voldaan. Daarmee is de taak van het Uwv anders dan bij het al dan niet toekennen van een WIA-uitkering. Het Uwv kan met een beperktere toets volstaan.
8. De rechtbank is ook van oordeel dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan het medische oordeel van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep concludeert dat er in de periode na het opleggen van de loonsanctie niet is gebleken dat er sprake is van een verslechtering van de situatie van de werknemer, waardoor sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden. Over de gestelde diagnose licht de verzekeringsarts bezwaar en beroep toe dat die diagnose niets verandert aan de klachten en beperkingen van de werknemer, maar enkel verklaart waar die klachten vandaan komen. De aard van deze oorzaak brengt mee dat deze ook al moet hebben bestaan voordat de diagnose gesteld is. De klachten die daaruit voortvloeien zijn ook al eerder onderkend en daar is rekening mee gehouden door daar beperkingen voor aan te nemen. Het enkele feit dat er nu een diagnose/oorzaak van die klachten gevonden is, maakt niet dat de werknemer daardoor minder belastbaar is. Verder wordt de toename van klachten en beperkingen niet onderbouwd met andere medische stukken, maar is dit met name gebaseerd op het eigen verhaal van de werknemer. Het eigen verhaal of de eigen klachtenbeleving kan echter geen aanleiding zijn om (meer) beperkingen op aan te nemen. Daarbij wordt nog gewezen op de rapportage van de bedrijfsarts Straatman van 17 juni 2019, waarin deze arts concludeert dat de weknemer, zonder verdere complicaties, eind volgende week (eind juni) weer hersteld zal zijn voor het aangepaste werk. Het uitblijven van een behandelplan in de curatieve sector kan volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep in dit specifieke geval geen reden zijn om af te zien van verdere re-integratie. Er is geen enkele medische onderbouwing voor het aannemen van een situatie GBM waarbij er in de periode van geding wel degelijk mogelijkheden zijn/waren in het kader van re-integratie.
9. Gelet op deze toelichting van de verzekeringsarts bezwaar en beroep is de rechtbank van oordeel dat door eiseres niet aannemelijk is gemaakt dat er in het geval van de werknemer een dusdanige toename van klachten en beperkingen is na de opgelegde loonsanctie dat er sprake is van geen benutbare mogelijkheden. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat de aard van de klachten van de werknemer al eerder aanwezig moet zijn geweest. De daaruit voortkomende beperkingen zijn dan ook al eerder in kaart gebracht.

Conclusie

10. In het geval van de werknemer is niet gebleken van geen benutbare mogelijkheden. Ook heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt dat zij alsnog op een andere manier heeft voldaan aan haar re-integratieverplichtingen. Er is dan ook geen reden om de opgelegde loonsanctie te bekorten. Het Uwv heeft het verzoek terecht afgewezen.
11. Het beroep is ongegrond. Het Uwv hoeft geen proceskostenvergoeding te betalen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, voorzitter, en mr. K. de Meulder en mr. M.M. Brink, leden, in aanwezigheid van mr. P.J. Naus, griffier. De beslissing is uitgesproken op 1 februari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag waarop de uitspraak is verzonden hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.

Voetnoten

1.Uitspraak van de rechtbank van 18 mei 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:2515.
2.Op grond van artikel 25, twaalfde lid, van de Wet WIA.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 25 juni 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2274, r.o. 4.2.
4.De uitspraak van 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1491.