ECLI:NL:RBMNE:2021:2515

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 mei 2021
Publicatiedatum
15 juni 2021
Zaaknummer
UTR 20/1619
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonsanctie opgelegd aan werkgever wegens onvoldoende re-integratie-inspanningen van werknemer

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkgever (eiseres) en het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over een opgelegde loonsanctie. De werknemer, in dienst bij de werkgever, had zich op 13 juli 2017 ziek gemeld. Het Uwv had de werkgever een loonsanctie opgelegd, omdat de re-integratie-inspanningen onvoldoende zouden zijn geweest. De werkgever betwistte deze conclusie en stelde dat zij alle mogelijke inspanningen had verricht om de werknemer te re-integreren. De rechtbank oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd waarom de re-integratie-inspanningen als onvoldoende waren aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat de werkgever zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht, en dat de loonsanctie terecht was opgelegd. Het beroep van de werkgever werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1619

uitspraak van de meervoudige kamer van 18 mei 2021 in de zaak tussen

[eiseres] ., te [vestigingsplaats] (de werkgeefster),

eiseres,
gemachtigde: M. Slot,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (het Uwv), verweerder.

Inleiding

1. De heer [A] (de werknemer) is op 1 februari 2006 in dienst getreden bij (de rechtsvoorgangster van) eiseres. Hij heeft zich op 13 juli 2017 ziek gemeld voor zijn werk als medewerker warehouse allround voor 40,08 uren per week. Eiseres heeft het loon gedurende de wettelijke wachttijd van twee jaren aan de werknemer doorbetaald.
2. Het Uwv heeft bij separate besluiten van 9 juli 2019 i) de behandeling van de WIAaanvraag van de werknemer uitgesteld en ii) beslist dat de periode waarin eiseres aan de werknemer loon moet betalen verlengd wordt tot 9 juli 2020 (de loonsanctie). Die verlenging – ook wel loonsanctie genoemd – is opgelegd, omdat volgens het Uwv de re-integratie-inspanningen van eiseres onvoldoende zijn geweest en voor dat verzuim een deugdelijke grond ontbreekt.
3. Eiseres heeft tegen de opgelegde loonsanctie bezwaar gemaakt. Bij besluit van 9 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Het Uwv heeft zich daarbij gebaseerd op medische en arbeidskundige rapporten.
4. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het Uwv heeft daarop een verweerschrift ingediend.
5. De rechtbank heeft van de werknemer geen bericht ontvangen dat hij wil deelnemen aan deze procedure. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de werknemer geen toestemming heeft gegeven om eiseres kennis te laten nemen van de stukken uit het dossier die medische gegevens bevatten. In deze uitspraak zal daarom in algemene termen gesproken worden over de medische gegevens van de werknemer, om te voorkomen dat deze medische gegevens alsnog via deze uitspraak bekend worden gemaakt. De rechtbank heeft verder beslist dat de kennisneming van stukken met medische gegevens niet wordt toegestaan aan eiseres, maar uitsluitend aan een gemachtigde die advocaat of arts is, dan wel aan M. Slot.
6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 februari 2021, waarbij een van de rechters heeft deelgenomen via een Skype-verbinding. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en [B] . Het Uwv heeft zich ter zitting niet laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
7. Op de zitting heeft eiseres meegedeeld dat het Uwv na afloop van de 52 weken verlengde loondoorbetaling de WIA-aanvraag van de werknemer alsnog in behandeling heeft genomen en dat het Uwv per 9 juli 2020 aan de werknemer een WIA-uitkering heeft toegekend.

Waar gaat het over?

8. Het Uwv heeft de aan eiseres opgelegde loonsanctie gehandhaafd, omdat eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Eiseres betwist dat. Zij stelt dat zij juist alle mogelijke re-integratie-inspanningen heeft verricht en dat het daarom onredelijk is om een loonsanctie op te leggen.

Beoordeling

9. Niet in geschil is dat de werknemer na 104 weken niet structureel in passende arbeid heeft hervat. Het Uwv heeft dan ook terecht aangenomen dat er geen sprake was van een bevredigend resultaat, zodat hij kon toekomen aan een beoordeling van de re-integratie-inspanningen.
10. Uit het belastende karakter van het besluit tot oplegging van een loonsanctie volgt dat verweerder bij dat besluit duidelijk dient te motiveren welke tekortkoming aan eiseres wordt verweten en gemotiveerd uiteen dient te zetten dat dit zonder deugdelijke grond is gebeurd. [1] Met andere woorden: kan eiseres in redelijkheid worden verweten dat zij zonder goede redenen niet heeft voldaan aan haar re-integratieverplichtingen?
Zijn de re-integratie-inspanningen onvoldoende geweest?
11. Eiseres voert aan dat het Uwv onvoldoende heeft onderbouwd dat eiseres niet voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht en waaruit de tekortkoming bestaat. Eiseres stelt dat zij juist wel veel re-integratie-inspanningen heeft verricht en dat zij erop mocht vertrouwen dat zij daarbij mocht afgaan op de adviezen van haar bedrijfsartsen. Haar bedrijfsartsen hebben veel contact onderhouden met de werknemer, er zijn twee arbeidskundige onderzoeken verricht en er zijn medische behandelingen ingezet die zij heeft betaald voor de werknemer. Verder is er vanuit eiseres, ondanks de moeilijke situatie waarin werknemer verkeerde, druk op hem uitgeoefend om de re-integratie te bevorderen, zoals dreiging met loonsanctie en officiële waarschuwingen. Eiseres heeft ook de ov-kaarten voor de werknemer betaald, om op het spreekuur van de bedrijfsarts te kunnen verschijnen en om naar het werk te kunnen reizen.
12. Het Uwv vindt dat de bedrijfsartsen en de arbeidsdeskundigen, die eiseres heeft ingeschakeld ten onrechte zijn uitgegaan van een marginale belastbaarheid van de werknemer. Daardoor zijn er kansen gemist in spoor 1 en is ten onrechte spoor 2 niet opgestart.

Wat is het verloop van de re-integratie geweest?

13. Over het verloop van de re-integratie blijkt het volgende uit het dossier. Eiseres heeft op 23 november 2018 bij het Uwv een Deskundigenoordeel aangevraagd. Op dat moment was werknemer 16 maanden ziek. Duidelijk blijkt uit de stukken dat in al die maanden bedrijfsarts [C] zeer geregeld contact had met de werknemer. Zij beschouwde de werknemer als volledig arbeidsongeschikt voor zijn eigen werk en achtte de mogelijkheden voor aangepast werk gering. Volgens de bedrijfsarts beschikte de werknemer op medische gronden wel over duurzaam benutbare mogelijkheden en ze heeft in dat kader op 2 mei 2018 een Benutbare Mogelijkheden Lijst (BML) opgesteld. Volgens de terugkoppeling van 3 juni 2018 zou de in mei 2018 ingezette behandeling, vergoed door eiseres, wel adequaat zijn, maar heeft deze nog geen effect laten zien. Vlak voor de Eerstejaarsevaluatie van 5 juli 2018 is op verzoek van eiseres een arbeidskundig onderzoek verricht. Op grond van het onderzoeksrapport van 12 juni 2018 van arbeidsdeskundige Fischel is besloten dat geen spoor 2 traject wordt ingezet, gezien de marginale belastbaarheid van de werknemer. Het advies van de arbeidsdeskundige was om een Deskundigenoordeel aan te vragen. De bedrijfsarts heeft hierna in haar periodieke verslagen opgenomen dat de ernst van de beperkingen van de werknemer wisselend is, maar toch geleidelijk afneemt. En ook dat er lichte verbetering is opgetreden, maar dat de beperkingen gelijk zijn gebleven. Volgens de bedrijfsarts moet er medische informatie opgevraagd worden bij de behandelaar, omdat de aanhoudende problemen onvoldoende zijn onderbouwd. Als de informatie onvoldoende zou blijken, is volgens de bedrijfsarts een expertise te overwegen.
14. In het kader van het Deskundigenoordeel heeft verzekeringsarts Purvis een medisch onderzoek verricht. Na spreekuuronderzoek en dossieronderzoek is haar conclusie in haar rapport van 15 januari 2019 dat tot dan toe geen duidelijke diagnose is gesteld en dat er geen duidelijk behandelplan is. Ze heeft geconstateerd dat de behandelingen door een behandelend arts nog geen verbetering hebben laten zien en dat informatie ontbreekt van andere betrokken behandelaars. Al met al is voor deze verzekeringsarts van het Uwv onduidelijk wat de motivatie van de bedrijfsarts was om de werknemer volledig arbeidsongeschikt te achten en, gezien de aanhoudende klachten, niet te adviseren om spoor 1 en 2 in te zetten. Volgens Purvis was de werknemer gebaat geweest bij een multidisciplinair traject of een revalidatietraject. Ze adviseert een expertise in te zetten, zoals de bedrijfsarts ook al had voorgesteld. Vervolgens heeft in het kader van het Deskundigenoordeel arbeidsdeskundige De Boer op 17 januari 2019 gerapporteerd. Deze heeft geconcludeerd dat tot dan de inspanningen niet voldoende zijn.
Uit de stukken blijkt dat na het Deskundigenoordeel een wisseling heeft plaatsgevonden van bedrijfsarts en dat op verzoek van eiseres nog een arbeidskundig onderzoek heeft plaatsgevonden door arbeidsdeskundige Fischel . Deze arbeidsdeskundige acht volgens zijn rapport van 11 februari 2019 spoor 2 niet haalbaar, gezien de zeer geringe belastbaarheid van de werknemer. Bedrijfsarts [D] heeft in de eindevaluatie van 1 april 2019 opgenomen dat er geen concrete mogelijkheden in spoor 1 zijn vanwege de zeer geringe belastbaarheid van de werknemer. In het actueel oordeel van 9 april 2019 heeft de bedrijfsarts vermeld dat de werknemer lichte werkzaamheden in het magazijn verricht voor 10 uur per week.
Wat staat er in de rapporten, die het Uwv gebruikt?
15. Verzekeringsarts Van Oostrum heeft op 4 juli 2019 zijn bevindingen over de sociaal-medische begeleiding en re-integratie gerapporteerd. Hij heeft op basis van eigen onderzoek, waaronder spreekuurcontact met de werknemer en telefonisch contact met de bedrijfsarts, geconcludeerd dat tot dan toe ten onrechte is gesteld dat er geen of marginale mogelijkheden waren. Hij heeft daarbij vastgesteld dat geen van de adviezen uit het Deskundigenoordeel zijn opgevolgd. Ook de intensievere behandeling is niet van de grond gekomen. Hij acht, mede gelet op wat op het spreekuur is verteld, de werknemer in staat tot fysiek niet al te zwaar werk en hij acht een urenbeperking niet meer aan de orde. Vervolgens heeft arbeidsdeskundige De Vries de re-integratie-inspanningen van eiseres als onvoldoende beoordeeld en geconcludeerd dat de re-integratie niet adequaat is geweest, omdat eiseres ten onrechte is uitgegaan van een te beperkte belastbaarheid.
16. De verzekeringsarts bezwaar en beroep Gille heeft volgens het rapport van 15 januari 2020 naar aanleiding van informatie van de behandelend sector geen aanleiding gezien om het standpunt van de verzekeringsarts Van Oostrum te herzien. Ook de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep Stor heeft in zijn rapport van 29 januari 2020 uiteengezet dat hij geen aanleiding heeft gezien om af te wijken van de conclusies van de arbeidsdeskundige De Vries .
Wat vindt de rechtbank ervan?
17. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv aan de hand van de gebruikte rapporten duidelijk gemotiveerd waarom de re-integratie-inspanningen als onvoldoende zijn aangemerkt. De rechtbank ziet daarin ook voldoende onderbouwing van de conclusie dat eiseres geen deugdelijke grond heeft voor de als onvoldoende aangemerkte re-integratie-inspanningen. De conclusies zijn inzichtelijk en navolgbaar. De rechtbank acht hierbij van belang dat op voldoende wijze is gemotiveerd dat er na het Deskundigenoordeel mogelijkheden waren om de re-integratie te bevorderen, maar dat eiseres de hierover gegeven adviezen uit het Deskundigenoordeel van januari 2019 niet heeft opgevolgd. Zo is er geen expertise ingezet
.De medische onderbouwing voor het standpunt van de bedrijfsartsen dat de benutbare mogelijkheden zeer marginaal zijn, ontbreekt. Dit standpunt strookt ook niet met het feit dat er wel een BML was opgesteld. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding te twijfelen aan de conclusies van de medische en arbeidsdeskundige rapporten van het Uwv dat teveel is uitgegaan van een te marginale belastbaarheid van de werknemer, waardoor re-integratiekansen zijn gemist. Dat heeft ertoe geleid dat spoor 1 niet adequaat meer verder is onderzocht en stil is gezet, terwijl de werknemer wel mogelijkheden had. De rapporten onderbouwen naar het oordeel van de rechtbank ook afdoende de conclusie dat verzuimd is om spoor 2 in te zetten. De beroepsgrond slaagt niet.
Is de niet gelukte re-integratie toe te rekenen?
18. Eiseres voert ook nog aan dat het de bedrijfsartsen en daarmee eiseres niet valt toe te rekenen dat re-integratie niet is gelukt. Eiseres wijst in dat verband op het advies van bedrijfsarts [D] van 19 november 2019 dat een onvolledige diagnose vanuit de curatieve sector een rol gespeeld heeft en dat, achteraf gezien, deze informatie een verklaring is voor het beloop van de niet geslaagde re-integratie pogingen.
19. Ook deze beroepsgrond slaagt niet. Nu zoals hiervoor al is overwogen, de werknemer ook volgens de bedrijfsartsen over benutbare mogelijkheden beschikte, hadden alleen al om die reden op zijn minst enige re-integratie-inspanningen verricht moeten worden. Volgens vaste rechtspraak betreft het hier een inspanningsverplichting en geen resultaatsverplichting, omdat een positief resultaat op voorhand niet hoeft vast te staan [2] . Dat na de beoordelingsperiode een verklaring uit de curatieve sector komt die de ernst van de klachten van de werknemer verduidelijkt, doet niet af aan de inspanningen die van de bedrijfsartsen werden verwacht en waarvoor eiseres als werkgeefster verantwoordelijk is.

Conclusie

20. De rechtbank concludeert dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat eiseres zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Het Uwv heeft dan ook terecht aan eiseres een loonsanctie opgelegd.
21. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.R. van Es-de Vries, voorzitter, en mr. N.M.H. van Ek en mr. S.C.A. van Kuijeren, leden, in aanwezigheid van mr. M.S.D. de Weerd, griffier. De beslissing is uitgesproken op 18 mei 2021 en zal worden gepubliceerd op rechtspraak.nl.
griffier voorzitter
De voorzitter is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Indien u het niet eens bent met de uitspraak

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep. Deze uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 28 juni 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2414 en van 5 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2235
2.bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 28 februari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:732