ECLI:NL:RBMNE:2022:4264

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 oktober 2022
Publicatiedatum
25 oktober 2022
Zaaknummer
22/1455
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsuitkering voor dakloze op basis van onvoldoende verblijfplaatsinformatie

In deze zaak heeft eiser op 23 juli 2021 een bijstandsuitkering aangevraagd, ondanks dat hij geen vaste woon- en verblijfplaats heeft, maar wel een briefadres bij zijn vader. De aanvraag is door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats 1] afgewezen op 9 september 2021, omdat eiser niet de volledige inlichtingen zou hebben verstrekt. Eiser heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard op 3 februari 2022. De rechtbank heeft de zaak op 15 september 2022 behandeld, waarbij eiser en zijn vader aanwezig waren.

De rechtbank moest beoordelen of de afwijzing van de bijstandsaanvraag terecht was. Eiser had aangegeven dat hij op verschillende adressen verbleef, maar tijdens onaangekondigde deurbezoeken door het Team Handhaving werd hij niet aangetroffen op de opgegeven adressen. Eiser verklaarde telefonisch dat hij in [plaats 2] verbleef, wat niet overeenkwam met zijn eerdere verklaringen. De rechtbank concludeerde dat eiser onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat hij in de periode van 23 juli tot 9 september 2021 in [plaats 1] of de regiogemeente verbleef.

De rechtbank oordeelde dat de aanvrager van een bijstandsuitkering de feiten en omstandigheden moet aannemelijk maken die nopen tot inwilliging van de aanvraag. Dit houdt in dat controleerbare gegevens over de verblijfplaats moeten worden verstrekt. Aangezien eiser niet aan deze verplichtingen voldeed, werd het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank besloot dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 22/1455

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 oktober 2022 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. M.R.A. Rutten),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats 1] (verweerder)

(gemachtigde: drs. E.H. Siemeling).

Inleiding en procesverloop

1. Eiser heeft op 23 juli 2021 een bijstandsuitkering [1] aangevraagd. Hij heeft geen vaste woon- en verblijfplaats, maar wel een briefadres bij zijn vader.
2. Verweerder heeft de aanvraag met het besluit van 9 september 2021 (het primaire besluit) afgewezen, omdat eiser geen volledige inlichtingen zou hebben verstrekt.
3. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt. Met het besluit van 3 februari 2022, verzonden 7 februari 2022, (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
4. De rechtbank heeft het beroep op 15 september 2022 op zitting behandeld. De gemachtigden van partijen waren aanwezig, evenals eiser zelf en zijn vader.

Inhoud bestreden besluit (in essentie)

5. Verweerder stelt dat eisers aanvraag voor een bijstandsuitkering op goede gronden is afgewezen. Hij moet om in aanmerking te komen voor een bijstandsuitkering als dakloze de juiste en volledige informatie verstrekken over zijn verblijfplaats. Deze gegevens moeten bovendien ook controleerbaar zijn. Het Team Handhaving van verweerder heeft onderzoek gedaan naar eisers aanwezigheid op de door hem opgegeven adressen. Het onderzoek is gericht op de regiogemeente [plaats 1] , daar valt [plaats 2] niet onder. Er zijn verschillende deurbezoeken afgelegd bij (tijdelijke) verblijfadressen die eiser zelf heeft doorgegeven. Eiser is hier meermaals niet aangetroffen en heeft toen telefonisch verklaard dat hij op deze data de (voorbije) dagen/ nachten in [plaats 2] verbleef.
6. Verweerder concludeert dat het niet aannemelijk is dat eiser feitelijk in [plaats 1] of de regiogemeente heeft verbleven. Verder heeft verweerder niet kunnen vaststellen of werkelijk sprake is van dakloosheid en hoe eisers leefsituatie is.

Beroepsgronden (in essentie)

7. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en vindt dat het onderzoek naar zijn verblijfplaats te beperkt is uitgevoerd. Eiser stelt dat gekeken moet worden naar het geheel van feiten en omstandigheden om vast te stellen of hij het centrum van zijn bestaan in [plaats 1] of de regio heeft.
8. Ter zitting heeft eiser hieraan toegevoegd dat er eigenlijk maar twee huisbezoeken hebben plaatsgevonden, omdat één huisbezoek op hetzelfde adres is uitgevoerd terwijl eiser de dag ervoor al had laten weten nog in [plaats 2] te zijn. Zijn moeder was ontdaan door het huisbezoek dat volgens eiser rommelig plaatsvond. De feitelijke situatie is dat eiser heen en weer reisde in de coronaperiode en dat het liep zoals het liep. Eiser heeft eerlijk verteld dat hij ook (af en toe) in [plaats 2] verbleef, er is toen niet gezegd dat [plaats 2] niet opgegeven mocht worden als verblijfadres. Daarbij heeft eiser telefonisch contact opgenomen met de gemeente [plaats 2] , maar daar is meegedeeld dat hij zich tot [plaats 1] moest wenden.

Beoordeling door de rechtbank

9. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of verweerder de aanvraag voor een bijstandsuitkering terecht heeft afgewezen. De te beoordelen periode loopt van 23 juli 2021 tot en met 9 september 2021 (de periode in geding). [2]
10. De rechtbank overweegt dat volgens vaste rechtspraak de aanvrager van een bijstandsuitkering in het algemeen de feiten en omstandigheden aannemelijk moet maken die nopen tot inwilliging van die aanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen, onder meer over zijn woon- en verblijfplaats. Ook van iemand die stelt dak- of thuisloos te zijn kan worden gevergd dat hij controleerbare gegevens verstrekt over zijn feitelijke verblijfplaats. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de aanvrager niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewerkingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld. [3]
11. Eiser heeft op het formulier over zijn verblijflocaties (gedingstuk b28) vermeld, dat hij:
- gedurende 3 per week in [plaats 1] verblijft op de [adres 1] ;
- gedurende 3 nachten per week in [plaats 3] verblijft op de [adres 2] ;
- gedurende 1 nacht per week in [plaats 2] verblijft op de [adres 3] .
12. Verweerder heeft op drie data onaangekondigde deurbezoeken uitgevoerd.
- Op 30 augustus 2021 hebben de handhavingsspecialisten aangebeld op het adres te [plaats 3] waar de moeder van eiser woont. Eiser is hier niet aangetroffen. Zijn moeder verklaarde dat zij zich niet kon herinneren wanneer eiser voor het laatst bij haar was geweest. Dezelfde ochtend heeft eiser telefonisch meegedeeld dat hij de afgelopen drie dagen in [plaats 2] had verbleven en ook de komende nacht in [plaats 2] zou verblijven.
- Op 6 september 2021 hebben de handhavingsspecialisten verschillende keren aangebeld op het adres te [plaats 1] . Nadat niet werd gereageerd zijn zij naar het adres te [plaats 3] gegaan, maar ook daar werd niet opengedaan. Dezelfde ochtend is telefonisch contact met eiser opgenomen. Eiser verklaarde dat hij in [plaats 2] was en de afgelopen nacht in [plaats 2] had verbleven. Daarnaast vertelde eiser dat hij de komende nacht ook in [plaats 2] zou verblijven.
- Op 7 september 2021 hebben de handhavingsspecialisten verschillende keren aangebeld op het adres te [plaats 3] . De deur werd echter niet geopend. Om deze reden is aansluitend een huisbezoek op het opgegeven adres te [plaats 1] afgelegd. Na het aanbellen bij deze woning schreeuwde een man vanaf het balkon dat ‘ [A] ’ niet op het adres woont. Dezelfde ochtend heeft eiser in telefonisch contact meegedeeld dat hij de afgelopen nacht in [plaats 2] had verbleven.
13. De rechtbank stelt vast dat in een periode van negen dagen (30 augustus 2021 tot en met 7 september 2021) drie onverwachte deurbezoeken hebben plaatsgevonden waarbij eiser geen enkele keer op de opgegeven adressen in [plaats 1] of [plaats 3] is aangetroffen. Uit zijn eigen telefonische verklaringen blijkt dat eiser in de periode van 27 augustus 2021 tot en met 7 september 2021 in ieder geval zes dagen en vijf nachten in [plaats 2] heeft verbleven. Dit komt niet overeen met eisers eigen verklaring op het door hem op 4 augustus 2021 ondertekende formulier, waarin hij schrijft dat hij één nacht per week op het adres in [plaats 2] verblijft. Tijdens de zitting kon eiser geen duidelijk antwoord geven op de vraag waarom hij in de door verweerder gecontroleerde periode zo vaak in [plaats 2] is geweest. Eiser kwam niet veel verder dan dat hij in de coronaperiode veel heen- en weer reisde en zijn planning niet heel strikt was. Daar komt bij dat eisers moeder tijdens het deurbezoek op 30 augustus 2021 vertelde dat zij zich niet meer kon herinneren wanneer hij voor het laatst bij haar was geweest. De rechtbank concludeert dat eiser in het kader van de bijstandsaanvraag onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij daadwerkelijk grotendeels in [plaats 1] of een regiogemeente van [plaats 1] heeft verbleven. Daarnaast heeft verweerder niet kunnen vaststellen wat eisers feitelijke leefsituatie was.

Conclusie

14. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond is. Eiser krijgt geen gelijk.
15. Voor een veroordeling in de proceskosten of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van mr. S. van den Broek, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2022.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van de Participatiewet (Pw).
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 29 augustus 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:1847 r.o. 4.1.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 5 maart 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:744 r.o. 4.2.