ECLI:NL:CRVB:2022:1847
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag om bijstand op grond van de Participatiewet wegens onvoldoende duidelijkheid over financiële situatie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 augustus 2022 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellante had een aanvraag ingediend voor aanvullende bijstand op grond van de Participatiewet, maar deze aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Tilburg. De reden voor de afwijzing was dat appellante onvoldoende duidelijkheid had verschaft over haar financiële situatie, met name over contante stortingen en bijschrijvingen op haar bankrekening.
De Raad heeft vastgesteld dat appellante op 11 juli 2019 haar aanvraag om bijstand indiende, terwijl zij op dat moment werkzaam was bij twee pizzeria's. Het college had appellante verzocht om bankafschriften te overleggen, waaruit bleek dat er contante stortingen waren gedaan die niet voldoende waren verklaard. De Raad oordeelde dat de bewijslast voor het aantonen van bijstandsbehoevendheid bij de aanvrager ligt en dat appellante niet aan haar verplichtingen had voldaan om duidelijkheid te verschaffen over de herkomst van de ontvangen bedragen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de onduidelijkheid over de financiële situatie van appellante niet was weggenomen. De Raad concludeerde dat het college terecht had besloten de aanvraag om bijstand af te wijzen, omdat niet kon worden vastgesteld of appellante in bijstandbehoevende omstandigheden verkeerde. De uitspraak werd gedaan door J.L. Boxum, met Y. Al-Qaq als griffier, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.