ECLI:NL:RBMNE:2022:4161

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 oktober 2022
Publicatiedatum
18 oktober 2022
Zaaknummer
C/16/532220 / HA ZA 21-827
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake nakoming vaststellingsovereenkomst tussen eiser en Stichting Reclassering Nederland

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 19 oktober 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Stichting Reclassering Nederland. De eiser, die onder toezicht stond van de Reclassering, had een vaststellingsovereenkomst gesloten met de Reclassering om een geschil te beëindigen. De eiser vorderde nakoming van deze overeenkomst, omdat hij meende dat de Reclassering deze niet correct had nageleefd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Reclassering op 12 mei 2021 het eindverslag met commentaar in het cliëntportaal van de eiser heeft geplaatst, en dat zij daarmee voldaan heeft aan haar verplichtingen uit de overeenkomst. De rechtbank oordeelde dat de eiser onvoldoende bewijs had geleverd dat zijn belangen niet waren gewaarborgd door de huidige handelwijze van de Reclassering. De vorderingen van de eiser werden grotendeels afgewezen, met uitzondering van de vordering tot betaling van € 5.000,-, die werd toegewezen. De Reclassering had dit bedrag ingehouden op grond van een vermeende schending van de geheimhoudingsplicht door de eiser, maar de rechtbank oordeelde dat de vaststellingsovereenkomst geen grondslag bood voor deze inhouding. In reconventie vorderde de Reclassering een verklaring voor recht dat de eiser in strijd met de overeenkomst had gehandeld, maar ook deze vorderingen werden afgewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat beide partijen hun eigen kosten dragen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/532220 / HA ZA 21-827
Vonnis van 19 oktober 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. E. de Jongh te 's-Gravenhage,
tegen
de stichting
STICHTING RECLASSERING NEDERLAND,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. G.M. Sugirtharajah te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiser] en de Reclassering genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • dagvaarding met productie 1 t/m 14,
  • conclusie van antwoord tevens eis in reconventie met productie 1 t/m 22,
  • conclusie van antwoord in reconventie met productie 15 t/m 22,
  • brief van [eiser] van 22-8-2022 met aanvullende producties 23 t/m 25.
1.2.
De mondelinge behandeling vond plaats op 2 september 2022. [eiser] is verschenen samen met zijn advocaat, mr. E. De Jongh. Namens de Reclassering is verschenen mevrouw [A] . Zij werd bijgestaan door de advocaten mr. G.M. Sugirtharajah en J. Stikkelbroeck. Partijen hebben een toelichting gegeven op hun standpunten en vragen van de rechter beantwoord. Daarbij hebben de advocaten van beide partijen spreekaantekeningen overgelegd. Van de zitting heeft de griffier aantekeningen gemaakt.
1.3.
Tot slot is vonnis bepaald.

2.De feiten in conventie en in reconventie

2.1.
[eiser] heeft in de periode november 2018 tot en met december 2020 onder toezicht gestaan van de Reclassering. Dit toezicht is moeizaam verlopen. [eiser] was zeer ontevreden over de gang van zaken gedurende het toezicht en heeft dit herhaaldelijk bij de Reclassering kenbaar gemaakt. Het geschil tussen [eiser] en de Reclassering is vervolgens hoog opgelopen. Op 4 mei 2021 hebben [eiser] en de Reclassering een vaststellingsovereenkomst met elkaar gesloten ter beëindiging van het geschil.
2.2.
In de vaststellingsovereenkomst is de aard en de omvang van het geschil tussen partijen als volgt omschreven:
De rechtbank Den Haag heeft [eiser] op 22 november 2018 veroordeeld tot een taakstraf en een (deels) voorwaardelijke) gevangenisstraf. Daarbij werd hem onder meer de bijzondere voorwaarde opgelegd om een behandeling te ondergaan bij [instelling] . De Reclassering werd belast met het toezicht op naleving van de aan [eiser] opgelegde voorwaarden.
Op 6 januari 2020 bracht de Reclassering een advies (hierna:
“het advies”) uit aan het Openbaar Ministerie Den Haag (hierna:
“OM”) tot voorwaardelijke tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf.
In het advies is onder meer opgenomen dat [eiser] de behandeling bij [instelling] heeft geweigerd. Ook in het eindverslag (hierna:
het eindverslag) van 7 december 2020 van de Reclassering met betrekking tot het toezicht op [eiser] staat dat hij zij behandeling heeft geweigerd.
Het OM is op de voet van voornoemd advies een procedure tot voorwaardelijke tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf gestart en heeft [eiser] op grond van het advies doen aanhouden. [eiser] heeft zich daarop in rechte eerst ten overstaan van de rechter-commissaris en later ten overstaan van de rechtbank Den Haag tegen het advies verweerd. Bij de bespreking van voornoemd advies ter zitting van de rechtbank is de Reclassering bij haar advies gebleven. De rechter-commissaris en de rechtbank hebben de (voorwaardelijke) tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf geweigerd.
[instelling] had reeds in oktober 2019, naar aanleiding van contact met de Reclassering, de behandeling in justitieel kader gestaakt.
Partijen laten hier in het midden of dit juist was. Zij stellen vast dat de behandeling van [eiser] na beëindiging van de procedure tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf weer is opgestart. Tevens stellen partijen vast dat deze behandeling plaats diende te vinden binnen het justitieel kader van de hiervoor genoemde bijzondere voorwaarde.
[eiser] heeft over de opstelling van het advies een klacht ingediend tegen de Reclassering, waarin onder meer is opgenomen dat in het advies ten onrechte is opgenomen dat [eiser] zijn behandeling heeft geweigerd. Ook klaagt [eiser] over individuele medewerkers van de Reclassering, en stelt hij dat zij opzettelijk fouten hebben gemaakt.
Tussen partijen staat inmiddels vast dat [eiser] zijn behandeling niet heeft geweigerd en dat zulks ten onrechte in voornoemd advies is opgenomen.
I. De Reclassering is van mening dat geen sprake is geweest van opzet en dat [eiser] geen schade heeft geleden door de onjuistheid in het rapport, of door andere handelen c.q. nalaten van de Reclassering.
Tussen partijen is ook onenigheid ontstaan over de inhoud van voornoemd eindverslag (hierna:
“het eindverslag”) dat in het kader van het toezicht van de Reclassering op [eiser] door de Reclassering is opgesteld. Aan [eiser] werd door de Reclassering kenbaar gemaakt dat dit eindeverslag aan het OM werd toegestuurd. Tegen de inhoud van dit eindverslag zijn door en namens [eiser] bezwaren kenbaar gemaakt aan de Reclassering en is om aanpassing van het eindverslag verzocht.
Tussen partijen staat inmiddels vast dat het eindverslag niet aan het OM werd verstuurd en dat [eiser] hierover onjuist werd voorgelicht. Weliswaar is een eindeverslag de afronding van een toezicht dat in opdracht van het OM wordt uitgevoerd, maar wordt een eindverslag van een toezicht dat van rechtswege eindigt niet aan de opdrachtgever verzonden. Het eindverslag zal dus ook niet aan het OM worden toegestuurd.
(…)
Vervolgens zijn partijen met elkaar in overleg getreden teneinde te bezien of datgene wat hiervoor onder A tot en met K is omgeschreven en hen verdeeld houdt (in het navolgende aan te duiden als: “het geschil”) zich alsnog in der minne laat regelen.”
2.3.
In de vaststellingsovereenkomst zijn de volgende voor deze zaak relevante afspraken vastgelegd:
“KOMEN OVEREEN ALS VOLGT:
1.1
[eiser] ziet af van het instellen van een civiele procedure tegen de Reclassering met betrekking tot het geschil.
1.2
[eiser] neemt inzake het geschil en al hetgeen daarmee verband houdt geen contact meer op met de Reclassering en haar medewerkers.
1.3
Het eindverslag wordt niet aan het OM verstuurd. Het commentaar van [eiser] direct na ontvangst van het eindverslag van 18 januari 2021, almede het door zijn raadsvrouw geleverde commentaar op het eindverslag, wordt in het dossier bij het eindverslag gevoegd. Het eindverslag en het commentaar wordt door de Reclassering in één digitaal document binnen 14 dagen in het cliëntportaal van de Reclassering geplaatst.
(…)
1.5
De Reclassering zendt binnen 14 dagen nadat zowel deze vaststellingsovereenkomst door beide partijen, alsook de brief die als bijlage 1 aan deze vso is gehecht door [eiser] zal zijn verstuurd aan de klachtencommissie, aan [eiser] een schriftelijke erkenning van onder meer het feit dat in het advies was opgenomen dat [eiser] zijn behandeling weigerde. De desbetreffende brief is als
bijlage 2aan deze vso gehecht en zal namens de Reclassering van een datum en handtekening worden voorzien.
1.6
Binnen 14 dagen nadat zowel deze vaststellingsovereenkomst door beide partijen is ondertekend, alsook
Bijlage 1door [eiser] aan de klachtencommissie met kopie aan de Reclassering is verstuurd, betaalt de Reclassering aan [eiser] een bedrag van € 35.000,-- op de bankrekening van [eiser] , met IBAN: [rekeningnummer] t.n.v. [eiser] onder vermelding van “schikking Reclassering”.
(…)
Geheimhouding
1.9
Partijen zullen met betrekking tot het bestaan van deze vso en de inhoud daarvan geheimhouding in acht nemen en daaromtrent geen mededelingen doen aan derden behoudens en voor zover partijen verplicht zijn hierover tegen derden mededelingen te doen op grond van de wet, een bindende uitspraak van een bevoegde rechterlijke of andere instantie of overheidsorgaan en behoudens het recht van de Reclassering om hierover te communiceren met instanties bij de uitvoering van haar werkzaamheden in het geval dat [eiser] opnieuw onder toezicht komt te staan.
1.1
Partijen zullen zich vanaf de datum van deze vso noch publicitair nog anderszins negatief over elkaar uitlaten ter zaken van gebeurtenissen die verband houden met het geschil. Dit laat onverlet dat [eiser] de hiervoor in 1.6 bedoelde brief die als bijlage 2 aan deze vso is gehecht desgewenst aan instanties kan tonen en voorts dat de Reclassering haar werkzaamheden binnen de bepekringen van de alinea’s 1.9 en 1.10 kan uitvoeren.
1.11
Indien één der partijen in strijd handelt met het onder 1.1, 1.2, 1.3, 1.5, 1.9 en 1.10 bepaalde in deze vso, verbeurt deze jegens de andere partij een direct opeisbare boete van € 5.000,-- per overtreding, alsmede bij een voortdurende overtreding € 500,-- voor iedere dag dat de overtreding voortduurt, onverminderd het recht op nakoming.”
2.4.
Op 10 mei 2021 heeft de Reclassering de brief van mr. [B] d.d. 18 januari 2021 tezamen met het eindverslag van de Reclassering d.d. 7 december 2020 als één document opgeslagen in het bronsysteem IRIS en geplaatst in het cliëntportaal van [eiser] .
2.5.
Op verzoek van mr. [B] heeft de Reclassering op 12 mei 2021 aan genoemd document nog toegevoegd de e-mail van [eiser] aan mevrouw [C] van
25 december 2020.

3.Het geschil

In conventie

3.1.
[eiser] vordert in conventie een bij voorbaat uitvoerbaar vonnis met daarin een veroordeling van de Reclassering:
1. in de nakoming van de vaststellingsovereenkomst, in die zin dat:
 het eindverslag van 7 december 2020 niet opvraagbaar is zonder dat bij het eindverslag (in één digitaal document) het commentaar van [eiser] van 25 december 2020 en de brief van mr. [B] van 18 januari 2021 zichtbaar is;
 dit ook moet blijken uit het clientportaal van [eiser] ;
 het digitaal document de benaming “Integraal eindevaluatieverslag 09.212768-17”heeft, althans een passende en de lading dekkende benaming heeft waarbij ook het parketnummer in de benaming moet staan;
 het digitaal document het type “Inzien rapportage aan opdrachtgever” is;
 er geen eindverslag zonder het commentaar van [eiser] van 25 december 2020 en de brief van mr. [B] van 18 januari 2021 in het systeem van de Reclassering staat;
2. tot betaling aan [eiser] van € 5.000,- wegens het niet nakomen van artikel 1.3 van de vaststellingsovereenkomst, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf 18 mei 2021,
3. tot betaling aan [eiser] van primair € 500,- voor iedere dag te rekenen vanaf 18 mei 2021 totdat de vaststellingsovereenkomst wel is nagekomen, althans subsidiair tot betaling aan [eiser] van € 32.000,- zijnde € 500,- per dag te rekenen vanaf 18 mei 2021 tot 21 juli 2021,
4. tot betaling van € 5.000,- zijnde het restant van het in artikel 1.6 van de vaststellingsovereenkomst overeengekomen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf 18 mei 2021,
5. tot betaling van € 1.445,95 zijnde de buitengerechtelijke kosten op grond van Wet normering buitengerechtelijke incassokosten en het bijbehorende Besluit, althans een in goede justitie vast te stellen bedrag,
6. tot betaling van de proceskosten en nakosten.
3.2.
[eiser] onderbouwt zijn vordering in conventie als volgt. [eiser] stelt dat de Reclassering de vaststellingsovereenkomst niet na is gekomen door het eindverslag zonder commentaar in het dossier te laten staan terwijl dit niet de afspraak was. Afgesproken was dat alleen het eindverslag voorzien van commentaar in het dossier zou staan en dat dit tot op heden niet het geval is. Daarnaast heeft de Reclassering niet voor een passende en de lading dekkende benaming van het document gezorgd. Verder heeft de Reclassering onterecht € 5.000,- van het overeengekomen bedrag verrekend in verband met een vermeende schending van de geheimhoudingsplicht.
3.3.
De Reclassering voert verweer in conventie. Zij stelt dat zij na het sluiten van de vaststellingsovereenkomst vrijwel direct het eindverslag voorzien van commentaar in het dossier heeft geplaatst. Zij heeft hierover ook afstemming gehad met de voormalig advocaat van [eiser] . Er zijn toen geen bezwaren geuit, ook niet over de benaming van het document. [eiser] heeft zijn geheimhoudingsplicht geschonden door zijn ex-vrouw op de hoogte te stellen van de schikking.
In reconventie
3.4.
In reconventie vordert de Reclassering:
een verklaring voor recht dat [eiser] heeft gehandeld in strijd met de bepalingen in de vaststellingsovereenkomst en dat [eiser] boetes heeft verbeurd,
een veroordeling van [eiser] tot betaling aan Reclassering Nederland van
€ 40.000,- dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag uit hoofde van verbeurde boetes,
een veroordeling van [eiser] tot betaling van € 5.000,- voor iedere keer dat hij handelt in strijd met artikel 1.1, artikel 1.2, artikel 1.9 en artikel 1.10,
een veroordeling van [eiser] tot (terug)betaling aan Reclassering Nederland van € 30.000,-, dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag als (schade)vergoeding dan wel nadeelsopheffing,
een veroordeling van [eiser] in de proceskosten, waaronder de nakosten.
3.5.
De Reclassering onderbouwt haar vordering als volgt. [eiser] heeft herhaaldelijk contact gezocht met (medewerkers van) de Reclassering terwijl dit hem na het ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst niet was toegestaan. Daarnaast heeft hij zijn geheimhoudingsplicht geschonden en onderhavige procedure opgestart. Het handelen van [eiser] is in strijd met de vaststellingsovereenkomst en daarmee onrechtmatig en een toerekenbare tekortkoming. De Reclassering vordert in dit verband nadeelsopheffing omdat zij € 30.000,- aan [eiser] heeft betaald maar niet de voordelen heeft genoten waar zij recht op had uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst.
3.6.
[eiser] voert verweer in reconventie. Hij erkent contact te hebben gezocht met de Reclassering, maar dit contact zag niet op het geschil maar op de uitvoering van de vaststellingsovereenkomst en dat stond hem vrij. [eiser] betwist de geheimhoudingsverplichting te hebben geschonden.

4.De beoordeling

In conventie

4.1.
De rechtbank dient te beoordelen of de Reclassering artikel 1.3 van de vaststellingsovereenkomst is nagekomen. Daarbij stelt de rechtbank voorop dat het bij de uitleg van een overeenkomst steeds aankomt op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs aan de bewoordingen daarvan mochten toekennen (HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158 (Haviltex)).
4.2.
Uit de vastgestelde feiten volgt dat de Reclassering op 12 mei 2021 het eindverslag van de Reclassering d.d. 7 december 2020 met alle commentaren als één document heeft opgeslagen in het bronsysteem IRIS en geplaatst heeft in het cliëntportaal van [eiser] . Daarmee heeft zij tijdig voldaan aan haar verplichting op grond van artikel 1.3 van de vaststellingsovereenkomst.
4.3.
Onduidelijk is gebleven of het eindverslag ook nog altijd zonder commentaren in het dossier is opgeslagen. De Reclassering heeft namelijk verklaard dat het oude bestand mogelijk is overschreven, maar dat zij dat niet met zekerheid kan zeggen. Uit productie 6B zou afgeleid kunnen worden, zoals [eiser] ook stelt, dat het eindverslag ook zonder commentaar nog in het dossier zit.
Hoe het ook zij, ook als moet worden aangenomen dat het eindverslag zonder commentaren ook nog als document in het bronsysteem IRIS is opgenomen, betekent dit niet dat de Reclassering haar verplichtingen op grond van artikel 1.3 van de vaststellingsovereenkomst niet is nagekomen. [eiser] heeft er redelijkerwijs niet van mogen uitgaan dat partijen zijn overeengekomen dat het eindverslag zonder commentaren zou worden verwijderd uit zijn dossier. Ten eerste staat de verplichting tot het verwijderen van het oude document niet genoemd in artikel 1.3 en ten tweede heeft [eiser] onvoldoende duidelijk gemaakt waarom zijn belangen met de huidige handelwijze niet voldoende zijn gewaarborgd. Het gaat [eiser] er immers om dat derden (andere instanties dan de Reclassering, zoals bijvoorbeeld het openbaar ministerie of de politie) in de toekomst geen kennis kunnen nemen van het eindverslag zonder commentaren. Dit belang is voldoende gewaarborgd door de huidige handelwijze van de Reclassering. Zij heeft immers onderbouwd gesteld dat
geen andere instantie dan (bevoegde personen binnen) de Reclassering de bestanden in IRIS kunnen raadplegen. De enkele stelling van [eiser] dat hij dit niet gelooft is onvoldoende om hieraan te gaan twijfelen. Verder is niet in geschil dat het cliëntenportaal van [eiser] alleen (gedurende een beperkte periode) voor hem toegankelijk is.
4.4.
Wel zou het zo kunnen zijn dat het openbaar ministerie in het kader van een eventuele nieuwe strafzaak tegen [eiser] gegevens zal opvragen bij de Reclassering die die gegevens dan ook zal verstrekken. Ook in dat geval is het belang van [eiser] voldoende gewaarborgd, omdat het eindverslag met commentaar als meest recente versie in het digitale dossier is opgeslagen en de Reclassering bij het raadplegen en verstrekken van stukken de werkwijze hanteert waarbij steeds de meest recente versie van een document wordt geraadpleegd of verstrekt, ongeacht de benaming van het document.
4.5.
Dit leidt tot de slotsom dat de eerste drie vorderingen van [eiser] zullen worden afgewezen.
4.6.
De vierde vordering betreft een betaling van het restant van het in artikel 1.6 van de vaststellingsovereenkomst overeengekomen bedrag. De Reclassering heeft € 5.000,- op het overeengekomen bedrag ingehouden omdat [eiser] zijn ex-vrouw op 4 april 2021 heeft geïnformeerd over de schikking en daarmee volgens de Reclassering artikel 1.9 van de vaststellingsovereenkomst heeft geschonden. Partijen bevonden zich toen nog in de onderhandelingsfase, maar gelet op de gevoeligheid en vertrouwelijkheid van de kwestie - hetgeen [eiser] vanaf het eerste concept van 30 maart 2021 bekend was - is dit volgens de Reclassering in strijd met de op hem rustende geheimhoudingsplicht en was zij gerechtigd een bedrag van € 5.000.- in te houden.
Met [eiser] is de rechtbank van oordeel dat de vaststellingsovereenkomst - die van 4 mei 2021 dateert en geen verplichtingen aan partijen oplegt van vóór die datum - geen grondslag kan vormen voor het inhouden van het bedrag. Dit betekent dat de Reclassering alsnog het bedrag van € 5.000,- aan [eiser] moet betalen. De vierde vordering wordt dus toegewezen.
4.7.
De gevorderde wettelijke rente over dit bedrag zal als onweersproken worden toegewezen vanaf 18 mei 2021.
4.8.
[eiser] maakt aanspraak op een vergoeding van buitengerechtelijke kosten. De rechtbank stelt vast dat [eiser] voldoende heeft gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is hoger dan het in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten bepaalde tarief. De rechtbank zal het bedrag dan ook toewijzen tot het wettelijke tarief, te weten € 625,-.
In reconventie
4.9.
De rechtbank dient te beoordelen of [eiser] in strijd met de vaststellingsovereenkomst heeft gehandeld.
4.10.
De Reclassering stelt dat [eiser] herhaaldelijk contact heeft opgenomen met de Reclassering en heeft correspondentie overgelegd waaruit blijkt dat [eiser] contact heeft opgenomen met verschillende medewerkers van de Reclassering na het sluiten van de vaststellingsovereenkomst. [eiser] voert aan dat hij enkel contact heeft gezocht over de wijze waarop de Reclassering uitvoering heeft gegeven aan de vaststellingsovereenkomst en dat hij om een afschrift van zijn dossier heeft gevraagd. Deze contacten zagen niet op het geschil dat ten grondslag lag aan de vaststellingsovereenkomst. De rechtbank stelt vast dat uit artikel 1.2 van de vaststellingsovereenkomst niet volgt dat partijen een algeheel contact verbod zijn overeengekomen in die zin dat [eiser] helemaal geen contact meer met de Reclassering mocht opnemen. Het contactverbod is beperkt tot “het geschil en al hetgeen daarmee verband houdt “. Uit het betoog van de Reclassering en de overgelegde correspondentie, mede gelet op gemotiveerde betwisting van [eiser] , volgt onvoldoende dat [eiser] met de contacten de vaststellingsovereenkomst heeft overtreden. Voor wat betreft de gestelde schending van de geheimhouding verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hierover in de conventie heeft overwogen. Dit betekent dat de eerste en de tweede vordering in reconventie zal worden afgewezen.
4.11.
De rechtbank wijst de derde reconventionele vordering af, omdat de Reclassering daar geen belang bij heeft. Daar waar zij om vraagt is immers al vastgelegd in artikel 1.11 van de vaststellingsovereenkomst.
4.12.
De Reclassering vordert tot slot nadeelsopheffing; zij vordert dat [eiser] het bedrag van € 30.000,- aan haar terugbetaalt. De Reclassering onderbouwt deze vordering als volgt. De Reclassering heeft aan [eiser] een geldbedrag betaald, in ruil waarvoor [eiser] géén contact met haar medewerkers zou opnemen en hij geen civiele procedure zou starten. Die overeenkomst diende bovendien geheim te blijven. Hoewel de Reclassering wel het geldbedrag aan [eiser] heeft betaald, had hij de geheimhouding bij voorbaat geschonden, heeft hij toch contact opgenomen met de medewerkers van de Reclassering en is hij deze procedure tegen de Reclassering gestart. [eiser] heeft, aldus de Reclassering, een onjuiste voorstelling van zaken gegeven en bij een juiste voorstelling van zaken was de Reclassering de vaststellingsovereenkomst niet overeengekomen. Die dwaling is te wijten aan [eiser] , aan de (onjuiste) inlichtingen die hij heeft verschaft en/of wat hij de Reclassering niet heeft verteld, terwijl [eiser] wist dat hij de Reclassering wel had behoren in te lichten. Deze stellingen, die overigens door [eiser] worden betwist, zijn onvoldoende concreet voor een geslaagd beroep op dwaling. Dat betekent dat het beroep op nadeelscompensatie op grond van artikel 6:230 lid 2 BW zal worden afgewezen. De rechtbank wijst dus ook de vierde vordering af.
De proceskosten in conventie en in reconventie
4.13.
Omdat partijen zowel in conventie als in reconventie (grotendeels) ongelijk hebben gekregen, acht de rechtbank het redelijk om de proceskosten te compenseren in die zin dat beide partijen zowel in conventie als in reconventie hun eigen kosten dragen.

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie;
5.1.
veroordeelt de Reclassering om aan [eiser] € 5.000,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente van 18 mei 2021 tot het moment van volledige voldoening,
5.2.
veroordeelt de Reclassering in de betaling van de buitengerechtelijke kosten van [eiser] , begroot op € 625,00,
5.3.
verklaart dit vonnis in zoverre uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
in reconventie;
5.5.
wijst de vorderingen af,
in conventie en in reconventie;
5.6.
compenseert de proceskosten, in die zin dat beide partijen hun eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.M. de Stigter en in het openbaar uitgesproken op 19 oktober 2022. [1]

Voetnoten

1.type: