2.2.In de vaststellingsovereenkomst is de aard en de omvang van het geschil tussen partijen als volgt omschreven:
“
De rechtbank Den Haag heeft [eiser] op 22 november 2018 veroordeeld tot een taakstraf en een (deels) voorwaardelijke) gevangenisstraf. Daarbij werd hem onder meer de bijzondere voorwaarde opgelegd om een behandeling te ondergaan bij [instelling] . De Reclassering werd belast met het toezicht op naleving van de aan [eiser] opgelegde voorwaarden.
Op 6 januari 2020 bracht de Reclassering een advies (hierna:
“het advies”) uit aan het Openbaar Ministerie Den Haag (hierna:
“OM”) tot voorwaardelijke tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf.
In het advies is onder meer opgenomen dat [eiser] de behandeling bij [instelling] heeft geweigerd. Ook in het eindverslag (hierna:
het eindverslag) van 7 december 2020 van de Reclassering met betrekking tot het toezicht op [eiser] staat dat hij zij behandeling heeft geweigerd.
Het OM is op de voet van voornoemd advies een procedure tot voorwaardelijke tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf gestart en heeft [eiser] op grond van het advies doen aanhouden. [eiser] heeft zich daarop in rechte eerst ten overstaan van de rechter-commissaris en later ten overstaan van de rechtbank Den Haag tegen het advies verweerd. Bij de bespreking van voornoemd advies ter zitting van de rechtbank is de Reclassering bij haar advies gebleven. De rechter-commissaris en de rechtbank hebben de (voorwaardelijke) tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf geweigerd.
[instelling] had reeds in oktober 2019, naar aanleiding van contact met de Reclassering, de behandeling in justitieel kader gestaakt.
Partijen laten hier in het midden of dit juist was. Zij stellen vast dat de behandeling van [eiser] na beëindiging van de procedure tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf weer is opgestart. Tevens stellen partijen vast dat deze behandeling plaats diende te vinden binnen het justitieel kader van de hiervoor genoemde bijzondere voorwaarde.
[eiser] heeft over de opstelling van het advies een klacht ingediend tegen de Reclassering, waarin onder meer is opgenomen dat in het advies ten onrechte is opgenomen dat [eiser] zijn behandeling heeft geweigerd. Ook klaagt [eiser] over individuele medewerkers van de Reclassering, en stelt hij dat zij opzettelijk fouten hebben gemaakt.
Tussen partijen staat inmiddels vast dat [eiser] zijn behandeling niet heeft geweigerd en dat zulks ten onrechte in voornoemd advies is opgenomen.
I. De Reclassering is van mening dat geen sprake is geweest van opzet en dat [eiser] geen schade heeft geleden door de onjuistheid in het rapport, of door andere handelen c.q. nalaten van de Reclassering.
Tussen partijen is ook onenigheid ontstaan over de inhoud van voornoemd eindverslag (hierna:
“het eindverslag”) dat in het kader van het toezicht van de Reclassering op [eiser] door de Reclassering is opgesteld. Aan [eiser] werd door de Reclassering kenbaar gemaakt dat dit eindeverslag aan het OM werd toegestuurd. Tegen de inhoud van dit eindverslag zijn door en namens [eiser] bezwaren kenbaar gemaakt aan de Reclassering en is om aanpassing van het eindverslag verzocht.
Tussen partijen staat inmiddels vast dat het eindverslag niet aan het OM werd verstuurd en dat [eiser] hierover onjuist werd voorgelicht. Weliswaar is een eindeverslag de afronding van een toezicht dat in opdracht van het OM wordt uitgevoerd, maar wordt een eindverslag van een toezicht dat van rechtswege eindigt niet aan de opdrachtgever verzonden. Het eindverslag zal dus ook niet aan het OM worden toegestuurd.
(…)
Vervolgens zijn partijen met elkaar in overleg getreden teneinde te bezien of datgene wat hiervoor onder A tot en met K is omgeschreven en hen verdeeld houdt (in het navolgende aan te duiden als: “het geschil”) zich alsnog in der minne laat regelen.”