ECLI:NL:RBMNE:2022:408

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 januari 2022
Publicatiedatum
7 februari 2022
Zaaknummer
21/2628
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de NOW3-regeling en de gevolgen van nihilaangifte voor tegemoetkoming in loonkosten

In deze zaak heeft eiser, een kapsalonhouder, een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming in de loonkosten op basis van de NOW3-regeling voor de vierde aanvraagperiode. De aanvraag werd afgewezen door het Uwv, omdat de loonsom in juni 2020 € 0,- was. Eiser voerde aan dat deze maand niet representatief was, omdat zijn werkneemster per 31 mei 2020 uit dienst was gegaan. De rechtbank heeft de zaak behandeld en geconcludeerd dat de maand juni 2020 als referentiemoment geldt voor de berekening van de tegemoetkoming. De rechtbank oordeelde dat de wetgeving geen hardheidsclausule kent en dat het Uwv terecht heeft besloten dat eiser geen recht heeft op de tegemoetkoming, omdat er loongegevens bekend zijn over juni 2020, ondanks de nihilaangifte. De rechtbank benadrukte dat de NOW3-regeling een generieke regeling is die snel en eenvoudig uitgevoerd moet worden, en dat afwijken van de referentiemaand alleen mogelijk is onder specifieke voorwaarden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/2628

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 januari 2022 in de zaak tussen

[eiser] , te [vestigingsplaats] ,eiser,

(gemachtigde: W.G. van de Weerdhof),
en

de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

verweerder.

Inleiding

1. Eiser exploiteert een kapsalon in [vestigingsplaats] . Op 26 februari 2021 heeft eiser een aanvraag gedaan voor een tegemoetkoming in de loonkosten voor het loonheffingennummer 176842354L01 op grond van de Derde tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW3-regeling), ten aanzien van de vierde aanvraagperiode (januari, februari en maart 2021).
2. Het Uwv voert de NOW3-regeling uit namens de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Daarom zal de verwerende partij door de rechtbank worden aangeduid als “het Uwv”. Met het besluit van 4 maart 2021 (het primaire besluit) heeft het Uwv de aanvraag afgewezen, omdat de loonsom in juni 2020 € 0,- was en de tegemoetkoming wordt berekend op basis van de loonkosten in deze maand.
3. Met het besluit van 17 mei 2021 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar
ongegrond verklaard.
4. Eiser heeft daartegen beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. De
zaak is op 7 december 2021 bij de rechtbank behandeld via Skype (enkel geluid). Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich met de brief van
6 december 2021 afgemeld voor de zitting wegens ziekte van zijn vertegenwoordiger en onvoldoende capaciteit om op korte termijn voor vervanging te zorgen.

Het geschil

5. Tussen partijen is in geschil of het Uwv terecht heeft bepaald dat eiser geen recht heeft op een tegemoetkoming op basis van de NOW3-regeling, ten aanzien van de vierde aanvraagperiode.

Beoordeling door de rechtbank

Beoordelingskader
6. Bij haar beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het wettelijk kader in deze zaak de NOW3-regeling (vierde tranche) is. Uit artikel 19, tweede lid van de NOW3-regeling volgt dat voor de berekening van de hoogte van het bedrag van de subsidieverlening wordt uitgegaan van het loon over de maand juni 2020. Indien daarvan geen loongegevens zijn, dan bepaalt het derde lid van dit artikel dat de referentiemaand april 2020 is.
Nihilaangifte
7. Eiser voert aan dat de maand juni 2020 voor hem niet representatief is. Zijn werkneemster is per 31 mei 2020, onverwacht, zelf uit dienst is gegaan, omdat zij een andere baan had gevonden. Voor de maand juni 2020 is een nihilaangifte gedaan, omdat eiser aan de wettelijke verplichtingen moet voldoen op grond van de Wet op de loonbelasting 1964. Volgens eiser zijn wel loongegevens beschikbaar over de maand april 2020.
8. De rechtbank overweegt dat de Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft geoordeeld dat het doen van een nul-aangifte gelijk wordt gesteld aan het bekend zijn van loongegevens. [1] Omdat eiser over de maand juni 2020 aangifte heeft gedaan, zijn er loongegevens over dit tijdvak bekend. De rechtbank concludeert daarom dat uit artikel 19, tweede lid, van de NOW3-regeling volgt dat de maand juni 2020 voor eiseres geldt als het toepasselijke tijdvak. Dat betekent dat het Uwv bij de berekening van de loonsom terecht van het tijdvak juni 2020 is uitgegaan De beroepsgrond slaagt niet. In andere zaken, waarbij ook een nul-aangifte is gedaan en geen werknemers in dienst waren, is ook geoordeeld dat niet kan worden afgeweken van het tijdvak juni 2020. [2]
Bevoegdheid om af te wijken van het tijdvak juni 2020
9. Artikel 19 van de NOW3-regeling kent geen hardheidsclausule. De mogelijkheid om een andere maand dan de maand juni 2020 als toepasselijk tijdvak te nemen bestaat alleen voor de situatie waarin er geen loongegevens over het tijdvak juni 2020 bekend zijn. In die situatie kan worden uitgeweken naar de maand april 2020. Afwijken van de maand juni 2020 is dus enkel onder specifiek omschreven voorwaarden en niet om redenen van hardheid mogelijk. Uit de nota van toelichting van de NOW3-regeling blijkt dat de regeling een robuust karakter heeft, die eenvoudig uit te voeren moet zijn, omdat de regeling er op gericht blijft voor zoveel mogelijk werkgevers zo snel mogelijk ondersteuning te kunnen bieden. [3] De NOW3-regeling is een noodmaatregel. Hierdoor is de regeling generiek en grofmazig en kan niet steeds maatwerk worden geboden.
10. Uit de parlementaire geschiedenis van de NOW3-regeling blijkt dat aandacht is besteed aan de situatie dat een ondernemer een nihilaangifte heeft gedaan, zoals hier aan de orde is. In dat verband stelt de rechtbank vast dat de minister op 19 april 2021 vragen van leden van de Tweede Kamer heeft beantwoord. [4] Daarin heeft de minister het volgende aangegeven: “Afwijken van de referentiemaand juni 2020 is geen optie. Bij elke maand die gekozen wordt, zullen er bepaalde werkgevers zijn die juist gebaat zouden zijn bij een andere maand. De referentiemaand aanpassen tijdens de looptijd van de regeling is niet mogelijk, omdat een dergelijke wijziging andere werkgevers benadeelt. Het bieden van een keuze op basis van twee verschillende referentiemaanden is vervolgens in de uitvoering niet mogelijk gezien de risico’s op fouten en de vertragingen die dit met zich meebrengt. Dit geldt ook voor het uitwijken naar een andere referentiemaand in het geval van een nihilaangifte. Dit zou betekenen dat er een grote herstelactie plaats zou moeten vinden voor de derde en vierde tranche van de NOW. Concreet zou dit betekenen dat in ieder geval de uitbetaling van de voorschotten van de huidige vierde tranche van de NOW substantiële vertraging oploopt, evenals de opening van het loket voor de volgende tranche die gepland staat voor half mei 2021. Hoewel ik betreur dat hierdoor werkgevers mogelijk NOW-subsidie mislopen, zie ik geen oplossing voor dit probleem zonder dat dit te grote risico’s betekent voor de huidige uitvoering van de regelingen”.
11. De rechtbank concludeert dat de wetgever aandacht heeft gehad voor de eventueel nadelige gevolgen van de snelheid waarmee de regeling tot stand is gebracht en voor de gevolgen van een eenvoudige en snelle uitvoering van de keuze voor het tijdvak juni 2020. Met artikel 19, tweede lid, van de NOW3-regeling is ruimte gegeven voor afwijken van het tijdvak, echter alleen voor een specifieke groep gevallen waar geen loongegevens bekend zijn over het tijdvak juni 2020. Dat betekent dat de wetgever in de NOW3-regeling heel bewust heeft gekozen voor de peildatum juni 2020 en er dus een politiek-bestuurlijke afweging is gemaakt.

Conclusie

12. Het Uwv heeft terecht beslist dat eiser geen recht heeft op een tegemoetkoming op basis van de NOW3-regeling (vierde tranche), omdat de loonsom in juni 2020 € 0,- was.
13. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, rechter, in aanwezigheid van mr. G.M.C.P. Maarhuis, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 14 januari 2022 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Uitspraak van de CRvB van 28 januari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:87.
2.Uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 1 september 2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:4420 en ECLI:NL:RBZWB:2021:4421.
3.Stcrt. 2020, 52209, p. 19.
4.Kamerstukken TK, 2021-2021, 2387, Aanhangsel van de Handelingen.